denk je: daar moet eens iemand op gezet worden. Een sociologische invalshoek vanuit de uitgeverswereld levert een interessant uitgangspunt op. Ook een feministische invalshoek zou een leuke literatuurgeschiedenis opleveren.
Anbeek: Het is niet zo, zoals Maarten 't Hart stelt, dat er in mijn handboek te weinig aandacht is besteed aan vrouwelijke auteurs. Je kan lang of kort praten, maar er is eenvoudig niet een schrijfster die hetzelfde niveau heeft als Couperus, Hermans, Reve of Mulisch. De feministische literatuurkritiek hinkt in het algemeen op twee gedachten. Aan de ene kant heb je ‘de zusjes van Shakespeare’. In het verleden had de vrouw vaak de kans niet om zich te ontplooien. Dat zijn concrete sociale gegevens. Misschien had Shakespeare een zusje met dezelfde capaciteiten, maar kon ze zich niet ontwikkelen, omdat ze kinderen moest opvoeden. Dat is een zeer acceptabele redenering. Aan de andere kant heb je de theorie dat mannen geen oog hebben voor vrouwelijk talent. Die twee visies sluiten elkaar eigenlijk uit. In het ene geval zeg je dat er door allerlei omstandigheden geen talentvolle schrijfsters zijn, in het andere geval zeg je: het zijn die mannen weer.
Die laatste theorie in verband met de Nederlandse literatuur...ik heb nog geweldig mijn best gedaan: ik heb Blaman opgevoerd, terwijl ik het een waardeloze schrijfster vind, Carry van Bruggen nog flink wat aandacht gegeven, Doeschka Meijsing, Judith Herzberg. Ik zou niet weten wie ik verder moest noemen.
Van Halsema: Ik heb je gezegd dat ik Henriëtte Roland Holst eigenlijk mis. Ze heeft een grote rol gehad in allerlei normverschuivingen. Ik vind haar ook nog een prachtige schrijfster - vaak ook vreselijk.
Anbeek: Je heb me daarvan overtuigd.
Goedegebuure: We kunnen allemaal wel een paar vrouwelijke auteurs noemen die er iets beter af hadden kunnen komen. Maar dan spits je het weer toe op individuen. Dat vind ik niet zo interessant.
Van den Akker: In dit geval is het niet zo interessant, maar als je een ander boek schrijft wel. Dat kan een prachtig boek worden.
Goedegebuure: Het is goed mogelijk om de ontwikkeling van Hella Haasse te beschrijven als een anticipatie op wat pas in de jaren zeventig bij een aantal auteurs aan de orde komt, maar dat is dan één verhaal. Ook Carry van Bruggen kun je op een bepaalde wijze invoeren. Maar er is niet zoiets als de traditie van het vrouwelijk schrijven die door Anbeek veronachtzaamd is.
Van den Akker: Of het is een traditie die niet in de canon terecht is gekomen.
Goedegebuure: Je hebt de damesauteurs natuurlijk, de leestrommel!
Van den Akker: Die worden ook genoemd.
Goedegebuure: Het probleem van dit gesprek is dat jij nu hier zit om je te verantwoorden. Wij opponeren en jij verdedigt je. En laten we één ding niet vergeten, we praten nu over denkbeeldige boeken, terwijl dit
mark lamers, leiden
Anbeek en Goedegebuure
het enige echte boek is dat er op dit moment ligt.
Anbeek: Maar jullie zitten hier ook de komst van je eigen boek aan te kondigen.
Goedegebuure: Zo zou het moeten zijn.
Anbeek: Als je begint te schrijven moet je in ieder geval heel ver komen, anders maak je het nooit af. Je moet zoveel hebben liggen dat je denkt: nu moet ik echt verder. Het is een verschrikkelijk werk.
Van den Akker: Als ik een literatuurgeschiedenis zou schrijven zou ik de chronologie veel meer loslaten. Heb je dat chronologische principe nu eigenlijk zo nodig?
Anbeek: Die discussie zou ik graag willen voeren als jullie je eigen boek geschreven hebben. Ik zou graag - en dat is niet ironisch bedoeld - willen zien hoe zo'n ander boek eruitzag. De chronologie is een soort ruggegraat die je aan het boek geeft. Het levert enorme problemen op als je de chronologie opgeeft.
Van den Akker: Ik zou me kunnen voorstellen - en die voorbeelden zijn er ook wel - dat een auteur telkens opnieuw opduikt in een literatuuroverzicht wanneer hij vanuit een veranderde visie impulsen geeft aan dat literaire systeem.
Goedegebuure: Sommige auteurs duiken helemaal niet op in de tijd dat ze gewerkt hebben, maar pas op een moment dat ze vanuit de marge postuum in het centrum van de belangstelling komen. Dat is gebeurd met Van Doesburg. Die verschijnt pas in het blikveld op het moment dat mensen als Schippers en andere Barbarber-figuren werk van hem gaan maken. Dan pas wordt Van Doesburg als literaire figuur ontdekt. Op het moment dat hij zelf die gedichten schrijft, die x-beelden, en theoretiseert in De Stijl over literatuur, is er haast niemand die die kant van zijn persoonlijkheid waarneemt. Wel zijn schilderwerk, niet de rest.
Als je ervan uitgaat dat het Nederlandse systeem