Literatuur. Jaargang 8
(1991)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Willem Jan Otten: ‘Toen kwam dat schilderij langs...’
| |
[pagina 20]
| |
geschilderde dood is. Dat is natuurlijk heel intrigerend. Je wil weten wie dat jongetje was, of hij het misschien zelf is. Volgens mij wel, ik vind het één gezicht. Het is echt een inleving, alsof hij zijn eigen dood geschilderd heeft in een vierjarige. Ik vond het vervelend om ons schilderij op de omslag te zetten, omdat het boek daarmee veel te autobiografisch zou worden. Er is wel sprake van geweest omdat ik graag een Mankes erop wilde hebben. Daarom was het heel prettig dat dit jongensportret bestond. Door een schilderij op de kaft te zetten voeg je waanzinnig veel werkelijkheid toe. Het zegt iets over die mensen: dat ze leven in een wereld waar zo'n schilderij hangt, dat ze zich meten met zo iets moois als een Mankes. En omdat er steeds maar gezegd wordt dat het lijkt op Legrand als kind heb je een illustratie van de hoofdpersoon. In het boek werkt het schilderij metaforisch: familiestuk dat symbolisch wordt voor de hoofdpersoon. In het hoofd van de nabestaanden heeft zich vastgezet dat het iets te maken heeft met pappa en met de dood. Olga ziet in het schilderij Legrand en het kind dat hij nooit is geweest. Je kijkt mee met Olga en je vraagt je af of ze gelijk heeft. Iemand anders zegt er weer wat anders over, dan hangt het weer boven een vleugel, dan gaat het weer bijna verkocht worden. Voor Legrand heeft het schilderij pas waarde gekregen na zijn dood. Tijdens zijn leven had het hem niets kunnen schelen als het verkocht was, maar nu is het nog het enige waardoor ze aan hem kunnen denken. Het is symbolisch geworden voor zijn lot in het geheugen van de anderen. Volgens mij staat het ook nog voor het kind dat hij niet meer heeft. Na de scheiding laat hij zijn twee zoons achter en een schilderij van zichzelf als kind (ook al is hij het zelf niet). Alles wat met kinderen te maken heeft laat hij achter. De lezer bekijkt de Mankes in de loop van het boek steeds met andere ogen. Het wordt echt een “dik effect”. In het begin betekent het nog niets maar door de herhaling, door de opeenhoping van informatie gebeurt er van alles in het hoofd van de lezer. Hij doet met het schilderij hetzelfde als het boek met het schilderij doet en als iedereen met de hoofdpersoon doet. Hij doet mee aan het spel van het boek. Het portret is een soort speelbal, het verschiet van kleur. Misschien is het boek wel geschreven door het schilderij...
Uiteindelijk denk ik dat een kunstwerk een verlangen bevat. De kunstenaar heeft het verlangen iets te bewerkstelligen wat de werkelijkheid niet kan bewerkstelligen. Verlangen is een vorm van missen, het is vormloos. Het heeft een structuur nodig, dan is het pas kunst. Die structuur is in het geval van het boek de vondst van het geheugen. Daarom staat in het boek: “Kunst is lust gebed in structuur.” Het mooiste voorbeeld daarvan in de muziek is Bach natuurlijk en ik vind het ook opgaan voor de beeldende kunst. Matisse bijvoorbeeld had de spanning van de aanwezigheid van een model nodig om tot schilderen te komen. Tegelijkertijd beschouwt hij het schilderen als een vorm van beheersen: zonder dat zou het eindigen in de verkrachting van het model. Nu kun je het schilderij als de verkrachting zien. Letterlijk lust gebed in structuur. Het schilderij van Mankes is een mooie inleving van wat de schilder nog niet was, namelijk dood. Mankes leed aan tuberculose en ik kan me voorstellen dat je, als je weet dat je daaraan dood gaat, dat wil schilderen. Dat je het verlangen hebt om dat mooi op te roepen en het schilderij als een soort eierschaal te laten zijn. Hij schildert zichzelf als een ten dode gedoemd kind. Het waanzinnig kleine kader dat hij daarvoor kiest en ook die eenvoud. Dat is verlangen gebed in structuur.’ |
|