De Vooys Letterkundige in deeltijd
Herman Pleij
‘Door die zin voor aanpakken en door zijn gave van uitzonderlijk vlug werken, heeft het oeuvre van De Vooys een zodanige omvang kunnen verkrijgen, dat het wegens de plaatsruimte niet doenlijk is, op de gebruikelijke wijze aan dit levensbericht een bibliografie toe te voegen.’ (Van Haeringen, 1955/56)
De Vooys is een instituut. Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw kan niemand in de neerlandistiek om hem heen, of het nu om spellingskwesties gaat, grammatica, een beschaafde uitspraak, het mystieke proza van de middeleeuwen, Bredero, Kinker, de sociale novelle uit de negentiende eeuw dan wel Albert Verwey. En dan gaat het niet om incidentele aandacht, maar steeds om een even permanente als principiële bemoeienis. Zijn terrein bestond uit de Nederlandse taalen letterkunde, inclusief alle hoeken en gaten. En hij beschouwde het als zijn opdracht om het vak in die dimensies en in elk denkbaar opzicht te dienen.
Dat betekende dat hij met eindeloos geduld teksten uitgaf, woordcommentaren verzorgde, historische en moderne taalfeiten verzamelde. Maar tegelijkertijd ontwierp hij visies op al dat materiaal, beproefde overzichten, tot aan een complete synthese van de geschiedenis van de Nederlandse taal toe en een schets van de Nederlandse letterkunde. En zelfs daarin zag hij nog lang niet de grenzen van zijn weidse vakbeoefening. Immers, de resultaten van al dat gewroet en gespit in die brede akker kregen pas echt betekenis, wanneer zij - wederom aangepast - aan een ruimer publiek werden voorgelegd. Dat mocht niet alleen bestaan uit intellectuelen en hen die daarvoor leerden, maar moest ook leergierigen uit de lagere klassen omvatten. De Vooys is een instituut, waarin geleerden huisden met verregaande specialismen vergezeld van volksopvoeders met even eenvoudige als praktische visies op wat goed moest zijn voor de massa.
Is hij daarom nooit briljant, ook niet een beetje? Zijn ijver kent geen grenzen, hij rapporteert braaf en correct over zijn onophoudelijke bevindingen. Maar het wordt nooit goud wat hij aanraakt, zelfs niet even. Bruikbaar, nuttig, destijds van belang, verder dan dergelijke kwalificaties komt de specialist van nu nauwelijks, die hem toch - bijna een halve eeuw later - nog steeds binnen zijn eigen discipline tegenkomt, of hij nu taalbeheerser is of mediaevist. Zeker op het gebied van de letterkunde heeft De Vooys geen baanbrekende studies achtergelaten, geen classics, geen standaardwerken. Zelfs zijn
Historische schets van de Nederlandsche letterkunde (1908) mag zo niet opgevat worden, ondanks de herdrukken tot in de jaren zeventig toe (later met Garmt Stuiveling). Is dit beknopte overzicht weliswaar in de naoorlogse jaren aan menige universiteit gebruikt voor
C.G.N. de Vooys
Cornelis Gerrit Nicolaas de Vooys werd geboren te Gouda in 1873. Studeerde vanaf 1893 Nederlandse letteren te Leiden. Promoveerde in 1900 aldaar bij J. Verdam op Middelnederlandsche legenden en exempelen. Daarna leraar, achtereenvolgens te Rotterdam, Leeuwarden en Assen. Naast zijn betrekking aan het gymnasium te Assen begon hij ook les te geven aan een hoofdaktecursus voor onderwijzers. Daar ontwikkelde hij zijn bijzondere belangstelling voor ‘volksopvoeding’, vooral met betrekking tot de spelling. Maar ook de Schets komt uit de bewogenheid tot onderwijsvernieuwing voort. In dat kader ligt tevens de oprichting van De Nieuwe Taalgids in 1907, samen met de leraar J. Koopmans. Na diens dood in 1926 gaat hij alleen door. In 1911 neemt hij waar voor de afgetreden Van Helten aan de universiteit van Groningen, tot in de vacature is voorzien. Maar daarna blijft hij nog als privaatdocent verbonden. Dan volgt in 1915 zijn benoeming tot hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde te Utrecht, als opvolger van J.W. Muller die naar Leiden vertrok. In 1946 houdt hij zijn afscheidscollege. In 1955 komt hij om bij een verkeersongeluk.