Literatuur. Jaargang 6
(1989)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
‘Aanstotelijk voor de eerbaarheid’: gemeentelijk toezicht op leesbibliotheken
| |
[pagina 191]
| |
geschiedschrijving kwamen deze bibliotheken tot voor kort immers nauwelijks aan bod. Hoewel het archief van de in 1931 opgerichte Algemene Nederlandse Bond van Leesbibliotheekhouders (de anbl) verloren is gegaan, is in verschillende gemeentearchieven uniek materiaal bewaard gebleven. Ook De Bibliotheekhouder, het vakblad van de anbl dat vanaf 1932 ging verschijnen en in z'n geheel bewaard wordt in de bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels te Amsterdam, is een belangrijke bron. | |
De realistenEen bepaald soort boeken in het boekenaanbod van de leesbibliotheek, de zogenaamde ‘realisten’, kreeg buitensporig veel aandacht. Aandacht van de klanten, bij wie de realisten erg populair waren, maar vooral van hen die het morele verantwoordelijkheidsgevoel van de leesbibliotheekhouder in twijfel trokken. De term ‘realisme’ werd hier anders omschreven dan in de hedendaagse literatuurwetenschap. Het had een heel specifieke betekenis; het werd gebruikt om de iets vrijere, pikante boeken in het boekenaanbod van de leesbibliotheek te benoemen. Zo stond de roman Klaasje Zevenster van Van Lennep wegens een daarin beschreven bordeelscène bekend als een realistisch werk. In 1930 kwam de regering tegemoet aan een in het parlement herhaaldelijk geuit verlangen om strenger en op meer uniforme wijze op te treden tegen de pornografie. In Amsterdam werd daartoe aan de Bloemgracht het ‘Rijksbureau betreffende de bestrijding van den handel in vrouwen en kinderen en van de handel in ontuchtige uitgaven’ opgericht. Het Rijksbureau kreeg
collectie de slegte, amsterdam
Boekhandel en leesbibliotheek De Slegte aan de Katendrechtse Lagedijk 465-467 te Rotterdam anno 1920 de taak te onderzoeken welke uitgaven in strijd met de zedenwet waren en van de verboden boeken en tijdschriften een lijst samen te stellen. De leesbibliotheekhouders kregen nu meer dan eens bezoek van de zedenpolitie om het boekenaanbod op deze titels te controleren. Op de lijst van de verboden boeken en tijdschriften kwam onder andere ook de schrijver Hugo Beersman voor. Een van zijn werken had een gerechtelijke veroordeling gekregen en daarom waren al zijn boeken nu verboden lectuur. Een leesbibliotheekhouder kan zich die bezoekjes van de zedenpolitie nog wel herinneren. Men had toen andere ideeën over wat aanstootgevende lectuur was. Toen hadden we nog geen pornografische lectuur. Wat ze nu pornografisch noemen, dat bestond al helemaal niet. En wat we licht, heel erg superlicht erotisch zouden noemen, dat mocht ook al niet. Ja, dan kwamen ze van de recherche, ze lieten zich inschrijven en dan vroegen ze naar bepaalde boeken. En als je die boeken dan gaf, dan werden ze in beslag genomen. Je had een heel beroemd boek van Hugo Beersman, dat heette De verliefde winkeljuffers. Dat is nou om te gillen natuurlijk...hij schoof zijn hand onder haar rokken en...weet u wel...en hij maakte haar bloes open. Nou, dat was er niet bij hoor! Dat mocht je niet verhuren. (Ottens, p. 4/5) Omdat sommige realistische werken verboden lectuur waren, werden ze meestal niet opgenomen in de catalogus. Mocht een ambtenaar van de zedenpolitie de catalogus willen controleren, dan stond de verboden titel er in ieder geval niet in. Deze boeken werden ‘onder de toonbank verhuurd’. | |
[pagina 192]
| |
Maar ja, wij hadden bijvoorbeeld ook klanten van een heel beroemde familie en die hadden drie of vier zoons, geloof ik. En die kwamen altijd zaterdags in de winkel en dan zeiden ze: ‘M'neer Ottens, heb je nog een vies boek?’ Nou, dan dook ik onder de toonbank, want die lagen niet op de toonbank. (Ottens, p. 5) Een realistisch werk dat erg bekend was, heette Maria Monk, de zwarte non. Over dat boek vertelt een bibliotheekhoudster: Dat lag onder een kistje, 't had niet eens een nummer. Dat zat niet in de bibliotheek. Maria Monk was het enige boek dat geen nummer had, maar dat heel af en toe werd uitgeleend. [...] In 1929, toen woonden we nog in Zaandam. Toen hadden we Dieuwertje, de dienstbode, en die vertelde dan van die verhalen uit Maria Monk. Die had het dan ook gehaald uit een of andere particuliere bibliotheek in Zaandam. (Frerichs, p. 9) De realisten werden nogal eens achtergehouden door de klanten. Zo ook bij een leesbibliotheekhouder in Amsterdam: En Maria Monk, de zwarte non. Nou, dat was ook wat hoor. Elke keer als ik Maria Monk in de bibliotheek had, dan werd het gejat. Boeken van Heyermans werden ook altijd gestolen...Kamertjeszonde mocht je bij voorbeeld ook niet verhuren. (Ottens, p. 9) | |
GemeenteverordeningenVooral de jeugd diende te worden beschermd tegen de zedenbedervende lectuur die, volgens de tegenstanders, in de leesbibliotheken zo ruim voorhanden was. Hoe zedenbedervend deze lectuur was voor de jeugd, moet blijken uit een onderzoek onder de leesbibliotheken in Maastricht. Bij de commissie zijn meerdere gevallen bekend van bibliotheekhouders die aan jongens van 16 en 17 jaar allerlei zware realisten uitleenden. In een dergelijk geval kreeg de betrokken jeugdige lezer tegen extra betaling van 10 cent per boek de zware kost in handen. Op 21-jarige leeftijd vormde deze jongen reeds een geval voor de reclassering. (Beijer, 1948, p. 21) In 1935 werd door de gemeente Zwijndrecht zelfs een extra bepaling ten aanzien van de leesbibliotheken toegevoegd aan de Algemene Politieverordening. Artikel 20 van ‘Openbare orde, veiligheid en zedelijkheid’ luidde: De exploitant van een openbare leesbibliotheek is verplicht van de daarin opgenomen boeken of andere gedrukte of geschreven werken een catalogus op te maken, waarin elk werk met een volgnummer is aangeduid, en die, blijkens door dezen afgegeven schriftelijk bericht, aan den burgemeester is toegezonden. Werken, welke in den catalogus niet voorkomen, mogen in de bibliotheek eerst worden opgenomen en ter lezing verstrekt, nadat zij in een aanvulling van den catalogus zijn vermeld, die op gelijke wijze ter kennis van den burgemeester is gebracht. Het is den exploitant verboden werken ter lezing uit te geven, die niet van het catalogusnummer zijn voorzien. De leesbibliotheekhouders van Zwijndrecht mochten vanaf 1935 dus geen enkel boek meer verhuren zonder toestemming van de burgemeester. Een jaar later, in 1936, werd door de Gemeenteraad van Venlo eenzelfde soort bepaling aan de Algemene Politieverordening toegevoegd. (Gemeenteblad van Venlo, no. 830, 1937, artikel 115 bis) Het ging b&w van deze twee gemeenten uitsluitend om het weren van ‘obscure lectuur’ uit de leesbibliotheken. In 1937 besloten ook Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bussum tot een strafverordening ten aanzien van de leesbibliotheken. Deze strafverordening was vooral om de jeugd tegen realistische lectuur te beschermen. De leesbibliotheekhouder in deze gemeente mocht niet langer boeken verhuren aan kinderen onder de achttien jaar, tenzij de kinderen hem een briefje van de ouders konden overhandigen waarin toestemming werd gegeven tot het ‘betrekken van boeken uit de bibliotheek’ en de bibliotheekhouder het minderjarig kind inschreef in een jeugdregister. (Strafverordening 7 sept. 1937) Ook in Maastricht kwam men in 1938 tot een dergelijke verordening. Behalve het verbod op verhuur van boeken aan kinderen onder de achttien jaar zonder toestemming van de ouders, was in deze verordening ook een verbod opgenomen een leesbibliotheek te exploiteren zonder schriftelijke vergunning van b&w. Aan het verkrijgen van de vergunning waren voorwaarden verbonden, die niet aan de leesbibliotheekhouders werden bekend gemaakt. (Gemeenteblad van Maastricht, no. 28, 1938) De inmenging van Burgemeester en Wethouders van Maastricht en ook van de Maastrichtse geestelijkheid was door deze voorwaarden tot vestiging heel groot. Een niet-katholiek leesbibliotheekhouder uit Maastricht zegt over de weerstand die hij ondervond: Het kwam absoluut van de kant van het geloof. Je was geen geacht lid van de samenleving. (Van Varik, p. 2) In Limburg werd door de katholieke kerk zelfs tegen de leesbibliotheken gepreekt. De preken hadden alleen niet het beoogde resultaat. Opmerkelijk is dat na speciale predicaties over slechte lectuur, waarbij meestal de naam Zola genoemd werd, er een opleving in de vraag naar zijn boeken viel waar te nemen. (Beijer, 1948, p. 14) Maar niet alleen in de zuidelijke provincies ging de katholieke kerk het gevecht met de leesbibliotheekhouders aan. Ook in Zandvoort waren de leesbibliotheken soms onderwerp van de zondagse preek: We hadden een keer een boek, ik meen dat het Kitty was. Het ging over een meisje dat ‘in het leven’ zat. Ze had al een paar figuren gehad en was getrouwd met een of andere rijke man. En toen heeft ze naderhand hele | |
[pagina 193]
| |
| |
IdilDat juist van katholieke zijde veel weerstand kwam tegen de leesbibliotheken is te verklaren uit het feit dat de katholieke kerk haar leden verbood die boeken te lezen die volgens de kerk niet strookten met de katholieke levensvisie. Men kende hier niet zoals in protestantschristelijke kringen het principe van vrij onderzoek. In 1937 besloten enkele Nederlandse katholieken tot de oprichting van de Informatie-Dienst Inzake Lectuur, kortweg Idil genaamd. Idil is een Stichting zonder een op winst gericht doel; een organisatie van katholieke intellectuelen uit Noorden Zuid-Nederland, waaronder specialisten op elk gebied, die onder leiding van een centraal secretariaat de voornaamste nieuwe Nederlandse (en Vlaamse) boeken bespreken. De recensies geven een beoordeling van de morele inhoud op principieel katholieke basis, doch zeggen tevens iets omtrent aesthetische, letterkundige of wetenschappelijke waarde. (Divendal, 1950, p. 12/13) Terwijl de Index - de door Rome samengestelde lijst van voor katholieken verboden schrijvers en titels - alleen die boeken noemde die niet gelezen mochten worden, gaf Idil een kwalificatie van ‘alle’ boeken. De boeken werden ondergebracht in de klassen i t/m v. Werd het boek door Idil ondergebracht in klasse i, dan betekende dat dat het verboden lectuur was voor katholieken. Titels ondergebracht in klasse v waren volgens Idil voor iedereen geschikt, ook voor de jeugd. Iedereen die wilde weten of een bepaald boek aan katholieke lezers aangeboden mocht worden, bijvoorbeeld via boekhandel of bibliotheek, maar ook particulieren die wilden weten welke boeken de katholieke kerk voor hen geschikt of ongeschikt achtte, kon een abonnement nemen op Idil. Een leesbibliotheekhoudster vertelt dat men zich niet altijd aan de richtlijnen van Idil hield: Ik weet niet of u dat boek van Raeskin, Het nonnetje, kent? Dat had vader zelf en dat mocht helemaal niet van Idil. Dat hadden we ook, Idil, dus dan keek je wel zo'n beetje wat het was. Vader had het zelf en dat mochten we lezen. Hij zei: ‘Ik zie er niets bijzonders in.’ Het ging over een non die verliefd werd op een knul. Nou ja, dat kan toch gebeuren! En er is verder niks gebeurd, ze is gewoon in het klooster gebleven. Wat hindert dat dan? (Aalders, p. 8/9) Ook hier gold dat ‘de verboden vrucht het lekkerst | |
[pagina 194]
| |
smaakt’. Een van de sensationeelste bestsellers van uitgeverij Bruna was de in 1934 verschenen roman Dokter Vlimmen van Roothaert. De katholieke Kerk had Idil en daar stonden allerlei boeken op. Die mochten katholieken niet lezen. Er stond bijvoorbeeld ook Dokter Vlimmen op. Nou...iedere katholiek in de Zaanstreek, daar had je veel katholieken, die wilde Dokter Vlimmen lezen! Dat was iets waar ze allemaal naar vroegen. ‘Hé boekenman, heb je Dokter Vlimmen?’ (Ottens, p. 6) Hoewel er veel gesproken werd over de zedenbedervende invloed van de leesbibliotheek, hadden de meeste leesbibliotheekhouders toch helemaal niet zo veel realistische werken in huis. Een leesbibliotheekhouder uit Amsterdam die naar eigen zeggen zelf geen realistische werken verhuurde, kende wel iemand die uitsluitend ‘pornografie’ verhuurde. Maar dit soort gevallen kwam slechts incidenteel voor, de meeste leesbibliotheekhouders hielden zich hier verre van.
collectie bibliotheek v.b.b.b., amsterdam
Prospectus van de Zuid-Hollandsche Uitgeversmaatschappij ter aankondiging van de nieuwe serie ‘Nederlandsche Liefdesromans’. In de prospectus wordt tot de leesbibliotheekhouders gezegd: ‘Dames als Mej. Punt en Mevrouw 't Hooft halen wel drie of vier boeken van dat genre per week bij U.’ Er zat een jongen op de Gelderse kade, die leefde van de pornografie. Zó'n jongen hoor, echt waar! Maar die gast ging één keer per maand, in die tijd, naar Frankrijk toe. Met z'n auto en dan kocht hij daar in Parijs een zooitje pornografie van de bovenste plank. En de deftige buurt in Amsterdam was toen achter het Concertgebouw, daar werden ze aan de meneer en mevrouw in envelop gebracht voor een gulden per week. [normale leestarief was 8 à 10 cent, gh] Nou, dat was een bedrag in die tijd! En na een week ging hij het weer ophalen en dan werd het een deur verder gebracht. Of twee deuren verder. Hij had z'n hele uitbrengwijk in die buurt. Daar verdiende hij goudgeld aan, enkel door de pornografie onder, wat ze toen noemden, de betere standen. Maar, dat was zeker niet normaal onder de bibliotheekhouders hoor! Daar waren de bibliotheekhouders toch wel te netjes voor...of ze dorsten niet. In ieder geval het kwam er niet. (Van Puffelen, p. 8/9) Ook een leesbibliotheekhouder uit Zuid-Limburg had in die tijd geen realisten in zijn boekenaanbod. Pas ver na de Tweede Wereldoorlog ging hij onder druk vanuit het publiek overstag. Ik had geen rommel, geen realisten, zoals ze dat na de oorlog noemden. Geen ‘gojje schjerpe’, zoals ze zeggen in Maastricht. Het was toen al een aflopende zaak hoor, dat men kwam: ‘Moet ik dan lezen wat u...eh corrigeert?’ Dan dacht ik: Nou ja, lees dan wat je wil!! Ik vind eh...als bibliotheekhouder...nee, ik hou er niet van. (Van Varik, p. 12) Een andere leesbibliotheekhouder nam wel realisten op in zijn boekenaanbod, maar controleerde de boeken eerst. Boeken ‘om de vuiligheid geschreven’ duldde hij niet in zijn bibliotheek. Verder kochten we wat de klant vroeg. Je hebt natuurlijk een verschil tussen realisme en realisme. Maar ik stond altijd op het standpunt: wanneer het een vies boekje moet worden, dat geschreven is om de viezigheid, dan hoef ik het niet. Als het in het boek past...dan vond ik het niet erg, maar het moest een functie hebben in het boek. Dat bekeek ik zelf, ja. Dat soort boeken heb ik allemaal eerst met mijn vrouw samen doorgelezen. En dan zeiden wij: ‘Dit kunnen wij accepteren en dat is om de vuiligheid geschreven.’ (De Waal, p. 6). | |
OorlogHet uitbreken van de oorlog zorgde ervoor dat het gemeentelijk toezicht op de leesbibliotheken verliep. De leesbibliotheken kregen nu echter met beperkende maatregelen van een heel ander karakter te maken. Al snel na de Duitse overwinning werd begonnen met de zuivering van het boekenaanbod in de leesbibliotheken. De ‘emigrantenliteratuur’ en alle boeken, brochures en pamfletten met een ‘anti-Duitse’ strekking werden verboden. Het begrip anti-Duits werd in de praktijk ruim geïnterpreteerd. Een leesbibliotheekhouder vertelt: | |
[pagina 195]
| |
Ja, er werden wel veel boeken verboden. Zelfs Tarzans werden nog verboden omdat ze anti-Duits waren. Die moesten er uit. Je kreeg dan een schrijven van de gemeente, ‘die en die boeken gelieve uit de bibliotheek te halen’. Die moest ik bij de politie inleveren. (Van Varik, p. 9) Het werk van joodse schrijvers moest eveneens uit de bibliotheek gehaald worden. Om deze reden werden de detective- en cowboyverhalen van de populaire schrijvers Oppenheim en Wallace verboden lectuur. Van hogerhand zou voor de vernietiging van de boeken worden zorggedragen. Zo stond in mei 1940 in De Bibliotheekhouder: Het is de wil van de Duitsche overheid, dat alle daarvoor in aanmerking komende boeken, [...] geheel uit den verkoop zullen worden genomen, dus verwijderd uit de etalages, van de toonbank en uit de kasten en dat deze verpakt in dichtgespijkerde kisten of in verzegelde pakken ter beschikking van de Duitse autoriteiten zullen worden gehouden. (De Bibliotheekhouder, 1 aug. 1940, p. 3/4) Niet alleen het boekenaanbod stond onder toezicht van de Duitse bezetter, ook aan het publiek van de leesbibliotheken werden eisen gesteld. Een vrouw die tijdens de oorlogsjaren een leesbibliotheek in de Amsterdamse Jordaan bezat, zegt met een schokkende nuchterheid: Ja, ik ben in de oorlog wel boeken kwijtgeraakt natuurlijk. Ik ging niet vragen: ‘Ben je jood?’, dan mocht je namelijk niet uitlenen. Ik ben daardoor wel boeken kwijtgeraakt, die had ik aan joden uitgeleend en die werden opgepakt. Nou ja, goed, dat weet je, dat risico neem je. (Aalders, p. 7) | |
In strijd met de grondwetNa de oorlog werd de strijd tegen de leesbibliotheken vrijwel meteen weer hervat. In de gemeente Maastricht werd reeds in november 1945 een commissie geïnstalleerd die de toestand in de Maastrichtse leesbibliotheken moest gaan onderzoeken. Om de geloofwaardigheid ‘naar buiten’ - dat wil zeggen in niet-katholieke kringen - te vergroten, werd besloten niet al te veel vertegenwoordigers van de Maastrichtse geestelijkheid in de commissie op te nemen. Niet dat daarmee de invloed van de geestelijkheid ook werkelijk werd verkleind, zoals uit een brief van de gemeentesecretaris aan b&w blijkt. De hulp van de paters en broeders zou onderhands aangewend worden: Verder niet te veel paters en broeders in de commissie - dat is niet taktisch en verhoogt niet de waardeering van buiten voor het werk der commissie! - Mij lijkt het wel taktisch en praktisch o.a. een der Broeders van de Beyaart te nemen, die in Maastricht een goeden naam en faam heeft als paedagoog en onderwijzer en dezen te verzoeken zich onderhands de hulp te assumeren van een of meer zijner confraters, die speciaal thuis zijn in de boekenwereld. De commissie stelde onder andere een onderzoek in naar het boekenaanbod in de leesbibliotheken: Van 15 winkelbibliotheken werden de catalogi onderzocht met in het totaal plm. 65.000 boeken. [...] De boeken waartegen de commissie eventueel bedenkingen zou kunnen hebben werden in kleine aantallen bij de bibliotheekhouders opgevraagd en stuk voor stuk door commissieleden onderzocht. (Beyer, 1948, p. 6) Nogal wat boeken werden daarna, tot grote verontwaardiging van de leesbibliotheekhouders, in beslag genomen. Ook in andere plaatsen - vooral in de zuidelijke provincies - werden commissies in het leven geroepen, die de sanering van de leesbibliotheken ter hand moesten gaan nemen. Tevens waren inmiddels in zo'n veertig gemeenten in Nederland extra bepalingen ten aanzien van leesbibliotheken aan de Algemene Politie Verordening toegevoegd. De vrijheid van de leesbibliotheekhouders werd steeds meer aan banden gelegd. Een van de negen voorwaarden tot het verkrijgen van een vergunning in de gemeente Brunssum was bijvoorbeeld: [...] de exploitant is verplicht om boekwerken of andere gedrukte of geschreven werken, die in den door dezen ingedienden catalogus voorkomen en welke naar het oordeel van burgemeester en wethouders dezer gemeente in strijd zijn met de openbare orde of goede zeden, op eerste aanmaning van de ambtenaren van politie ten Politiebureele alhier in bewaring te geven, waarna deze werken in een behoorlijk verzegeld en gewaarmerkt pakket op een door burgemeester en wethouders voornoemd nader aan te duiden plaats worden gedeponeerd, terwijl hun titels van den catalogus dienen te worden afgevoerd. En in de gemeente Maastricht werd op een gegeven moment zelfs van de leesbibliotheekhouders verlangd dat de catalogus in achtvoud werd ingeleverd op het stadhuis. (De Bibliotheekhouder, 16 febr. 1950, p. 137) Veel commissies gingen bij de beoordeling van de boeken bij Idil te rade. Dit betekende echter in verschillende gemeenten dat de voor katholieken ongeschikt geachte lectuur uit de bibliotheken verwijderd werd en dus ook niet-katholieken deze titels niet langer konden lezen. In De Bibliotheekhouder wordt opgemerkt: Dat men bij de vraag, welke boeken in aanmerking komen voor niet-uitlenen, bij idil te Tilburg zijn oor te luisteren legt, is van Katholieke zijde begrijpelijk [...], maar dat er gemeenten zijn (o.a. Weert), die idil i zonder meer per politie-verordening verbieden gaat toch wel te ver. (De Bibliotheekhouder, 15 nov. 1947, p. 100) In Maastricht kwam het in 1947 tot een conflict tussen b&w en de heer Vrijhoeven, eigenaar van een leesbibliotheek. De man was in afwachting van zijn vergunning alvast een leesbibliotheek begonnen. Hoewel hij volgens afspraak een getypte catalogus van zijn boekenbezit op | |
[pagina 196]
| |
het stadhuis had afgeleverd, werd hem telkens - zonder opgave van reden - een vergunning geweigerd. De invloed van de Maastrichtse geestelijkheid was ook in deze kwestie weer groot. Tussen de archiefstukken over dit conflict bevindt zich een brief van pater de Wilt aan b&w van Maastricht. Aangezien Vrijhoeven recentelijk ‘een pleziertochtje’ had ondernomen met een Amsterdams vriendinnetje, voldeed hij, volgens pater de Wilt, niet langer aan artikel 14 van de vestigingsvoorwaarden: ‘De bibliotheekhouder moet van goed zedelijk gedrag zijn.’ Pater de Wilt verzocht b&w dan ook met klem Vrijhoeven geen vergunning te verlenen! In De Bibliotheekhouder wordt verzucht: Waar moet het heen, als een gemeentebestuur, dat een uitgesproken politieke of godsdienstige meerderheid bevat, verordeningen op eigen houtje gaat uitvaardigen, die een minderheid aantasten op financieel of geestelijk gebied. Reeds verscheidene malen is betoogd, dat in onze wetgeving een verbod is opgenomen om pornografische lectuur te etaleren of in voorraad te hebben, hetgeen een zeer juist inzicht is. Maar waar blijft het einde, als elk gemeentebestuur individueel de rechten of geestelijke vrijheid van zijn ingezetenen beknot? (De Bibliotheekhouder, 15 juli 1947, p. 69) De Algemene Nederlandse Bond van Leesbibliotheekhouders (de anbl) besloot in 1947 zijn collega's in de zuidelijke provincies te hulp te schieten en maakte de zaak aanhangig bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Minister Witteman (kvp) liet vervolgens een onderzoek instellen in hoeverre de voorschriften ten aanzien van de leesbibliotheken zich verdroegen met de Grondwet. Het ging hier met name om artikel 7 van de Grondwet: Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door middel van de drukpers gedachten en gevoelens te openbaren behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Tot grote vreugde van de leesbibliotheekhouders kwam Witteman op 8 januari 1948 met het volgende schrijven, gericht ‘aan Heren Gedeputeerde Staten der onderscheidene provinciën’: De jurisprudentie ter zake leidt tot de conclusie, dat de gemeentelijke voorschriften, welke het uitoefenen van een voorafgaande censuur op de inhoud van de uit te lenen boekwerken inhouden of mogelijk maken, niet toelaatbaar moeten worden geacht. (Nieuwsblad voor de Boekhandel, 26 febr. 1948, p. 120) Burgemeester en Wethouders van een gemeente werd in het vervolg de bevoegdheid ontzegd boeken uit de leesbibliotheken te verwijderen. Ook aan het opstellen van vestigingsvoorwaarden werden grenzen gesteld. Vergunningen mochten niet langer geweigerd worden om redenen ‘welke verband houden met de inhoud van de uit te lenen geschriften’. Er was echter één gemeente in de provincie Limburg, te weten de gemeente Brunssum, die het schrijven van de minister naast zich neerlegde en vast bleef houden aan de eigen gemeentelijke bepalingen. De anbl - het eerdere succes indachtig - besloot weer aan de bel te trekken bij de minister. Het gemeenteraadsbesluit van Brunssum werd daarop op 11 mei 1948 nietig verklaard door de Kroon, aangezien [...] dit besluit geen enkele aanwijzing geeft omtrent de gronden, welke tot weigering van een gevraagde vergunning mogen leiden, [en] het de mogelijkheid openlaat, dat zulk een vergunning wordt geweigerd op grond van het oordeel van Burgemeester en Wethouders omtrent inhoud of strekking van boekwerken en andere gedrukte stukken, welke zullen worden uitgeleend of ter lezing gegeven. Het Koninklijk Besluit werd door de leesbibliotheekhouders met gejuich ontvangen. Ook de heer Vrijhoeven uit de gemeente Maastricht, die bij herhaling zonder opgave van reden een vestigingsvergunning werd geweigerd, spande nu - met succes - een proces aan tegen de gemeente. De rechter besliste dat de Maastrichtse bepaling ten aanzien van de leesbibliotheken eveneens onverbindend verklaard diende te worden. (De Bibliotheekhouder, 1 maart 1950, p. 6) De rechterlijke vonnissen zorgden in Limburg voor veel onrust. De Katholieke Volks Partij in Maastricht beloofde in een rumoerige gemeenteraadsvergadering de strijd aan te binden met de leesbibliotheken. Hoe hoog de zaak door de kvp werd opgenomen, bewijst het feit dat zij in het verkiezingsmanifest van 1948 beloofde ‘de euvelen bij de uitleenbibliotheken te bestrijden’. In de katholieke pers werden nu alle leesbibliotheken afgeschilderd als ‘holen des verderfs’. Vooral de jeugd en ‘de arbeiders’ werden gezien als kwetsbare groepen en dienden beschermd te worden tegen de kwalijke invloed van de leesbibliotheken. In de Gazet van Limburg staat op 26 juni 1948 over de toestand in de leesbibliotheken: De oude ongeordende toestand kan men niet handhaven, zonder het bewustzijn mede verantwoordelijk te zijn voor de geestelijke ontreddering van een deel van ons volk, en wel juist dat deel dat het meest behoefte heeft aan een goede en maatschappelijk verantwoorde lectuurverzorging: de arbeiders. Er was angst voor ‘zedenverwildering en cultuurvervlakking’. Wanneer voor grotere groepen van de bevolking alle culturele verlangens blijkbaar worden vervuld op het niveau van de beeldroman, de Hit-parade en de bonte Dinsdagavondtrein, dan dreigt er een culturele vervlakking, die tot nihilisme kan leiden. (Gazet van Limburg, 29 december 1949) | |
[pagina 197]
| |
De leesbibliotheekhouders vonden dat de kritiek de slechte invloed van ‘de ontspanningslectuur’ schromelijk overdreef. Een leesbibliotheekhouder merkt verontwaardigd op: Ik heb nooit kunnen constateren, dat zo'n zwoegende huisvader door zijn lectuur revolver-neigingen kreeg of dat een moeder van acht kinderen na het savoureren van Courths-Mahler zin kreeg alles er bij neer te gooien om met een roman-graaf de hort op te gaan. (De Bibliotheekhouder, 1 augustus 1950, p. 45) En in het Nieuwsblad voor de Boekhandel wordt in 1948 over de rol van de pers opgemerkt: [...] het [is] wel buitengewoon onbillijk wanneer de r.k. pers de indruk blijft wekken, dat alle leesbibliotheekhouders immorele geldwolven zijn, aan wie de bevolking op genade of ongenade overgeleverd is. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat iedere leesbibliotheekhouder een onverantwoordelijke zedenbederver is. En dat is toch wel de strekking van wat men heden ten dage in de r.k. pers over dit onderwerp te lezen krijgt. (Nieuwsblad voor de Boekhandel, 24 juni 1948, p. 343) Het roomsrode kabinet-Drees dat in 1948 aantrad, kwam reeds in januari 1949 tegemoet aan de eisen van de katholieken, met een ‘ontwerp van de Wet op de leesbibliotheken’ De regering achtte het raadzaam om gemeenten in de toekomst met een vergunningenstelsel voor leesbibliotheken te laten werken. Tot een nationaal standpunt kon men echter niet komen, zo blijkt uit de toelichting: De Ministers hebben het [...] noodzakelijk geacht deze materie zoveel mogelijk in de locale en regionale sfeer te houden, omdat in de verschillende delen van ons land met betrekking tot dit onderwerp, uiteenlopende opvattingen bestaan. De bevoegdheden om toezicht te houden op de geste der gemeentebesturen, worden in handen gelegd van de Gedeputeerde Staten. (De Bibliotheekhouder, 1 febr. 1949, p. 6) In het wetsontwerp werd de gemeente bovendien de gelegenheid geboden die boeken te weren die volgens b&w ‘aanstotelijk voor de eerbaarheid’ waren. Het wetsontwerp werkte bij de leesbibliotheekhouders als olie op | |
[pagina 198]
| |
het vuur. Men was vooral kwaad over het feit dat sommige boeken die voor de leesbibliotheek verboden werden, wel gewoon in de boekhandel verkrijgbaar waren. Wij zijn [...] van mening dat de materie van de verkeerde zijde wordt aangepakt, want op deze wijze ontstaat wederom de situatie: van hem of haar die maar een dubbeltje bezit moet de ziel beschermd worden, terwijl hij of zij, die ƒ 5,90 of ƒ 6,90 kan betalen, die bescherming schijnbaar kan missen. (De Bibliotheekhouder, 1 febr. 1949, p. 7) Er kwam nu ook uit de juridische hoek een storm van protesten los. De al eerder aangehaalde hoogleraar in het Nederlands Recht, Van den Bergh, beet in een gedreven artikel in Het Vrije Volk van 26 januari 1949 het spits af. Volgens de schrijver was het wetsvoorstel in strijd met de Grondwet. Wat als dit ontwerp onverhoopt mocht worden aangenomen? Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achterste Wildernis zullen beslissen, welke werken van Zola, van Flaubert en van de overige grote meesters der wereldlitteratuur als ‘aanstootelijk voor de eerbaarheid’ zullen worden beschouwd en derhalve uit de bibliotheek zullen moeten worden verwijderd. Zij zullen eveneens beslissen, welke boeken aan twintigjarigen zullen mogen worden uitgeleend, zonder dat hun zedelijke gezondheid daardoor in gevaar wordt gebracht.
gemeentearchief den haag
Reclamefolder van leesbibliotheek en boekhandel E. Noordijk in Den Haag Van den Bergh achtte het onaanvaardbaar dat ‘b&w van iedere willekeurige (achterlijke) plattelandsgemeente’ op die manier boeken over protestantisme en socialisme zouden kunnen laten verwijderen uit de leesbibliotheken. De schrijver eindigt - niet zonder gevoel voor drama - met de woorden: Daarom: geen stem voor dit ontwerp van de zijde van hen, die bereid zijn hun beste krachten, ja hun leven te geven voor de verdediging van de vrijheid des geestes. (De Bibliotheekhouder, 15 febr. 1949, p. 9/10) De regering, geschrokken van de felle reacties in de pers op het wetsvoorstel, besloot bij herhaling de behandeling van de wet in de Tweede Kamer uit te stellen. De gemoederen bedaarden. Vele jaren later, in 1956, verschijnt in het Nieuwsblad voor de Boekhandel een klein berichtje: De ministers van binnenlandse zaken, van onderwijs, kunsten en wetenschappen en van justitie hebben krachtens machtiging van de Koningin het in januari 1949 aan de Tweede Kamer gezonden voorstel van wet, houdende voorschriften inzake leesbibliotheken, ingetrokken. De minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen tekent hierbij aan, dat hem is gebleken, dat aan uitvoering van zijn aanvankelijk voornemen, indiening te bevorderen van een nieuw wetsontwerp, dat zich beperkt tot een regeling betreffende de winkelbibliotheken in het belang van een goede lectuurvoorziening en ter bescherming van de jeugd, geen behoefte meer bestaat, aangezien in de laatste jaren ter zake geen ernstige misstanden zijn gesignaleerd. (Nieuwsblad voor de Boekhandel, 21 juni 1956, p. 519) De behandeling van de Bibliotheekwet was zo vaak uitgesteld, dat er geen behoefte meer was aan een wet die het toezicht op de leesbibliotheken regelde. En niet alleen omdat er geen misstanden meer geconstateerd waren. Begin jaren zestig zouden de meeste leesbibliotheken verdwijnen. | |
LiteratuuropgaveVoor dit artikel heb ik gebruik gemaakt van artikelen uit De Bibliotheekhouder en Het Nieuwsblad voor de Boekhandel. Informatie over Idil is onder andere te vinden in H. Divendal Lectuur en voorlichting, uitgegeven door de Stichting idil Tilburg, 1950. Een gedeelte van dit artikel staat in een andere vorm in mijn doctoraalscriptie Leesbibliotheken tijdens het Interbellum. Hun plaats en functie in de maatschappij. Verder heb ik gebruik gemaakt van archiefmateriaal uit de gemeentearchieven van Bussum, Brunssum, Venlo, Maastricht (hier bevindt zich ook het onderzoeksrapport van Beyer) en Zwijndrecht en informatie uit gesprekken met tien leesbibliotheekhouders. |
|