Literatuur. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |||||||||||||||||
Van Vlakveld-Lefevre in plaats van Vondel-Padbrué
| |||||||||||||||||
Vondel wel en niet ontdektOp 20 november 1987 was het 400 jaar geleden dat Vondel is geboren. De neerlandici spanden zich in: een tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek, colloquia in Keulen en Amsterdam, ettelijke publikaties. Hans Croiset deed het nog beter en kwam met Toneelgroep De Appel met een prachtige opvoering van de Faëton. Wie het echter grotendeels af lieten weten waren, een vol jaar Vondel lang, de media. De kro-radio met Camiel Hamans aan het hoofd deed z'n best, Kees Fens schreef mooi in de Volkskrant en ook De Telegraaf kwam met een aardig stuk, maar verder bleef het bij wat zure opmerkingen in de trant van ‘morsdood, hoewel éigenlijk toch heel mooi’. En dat was het. Wie schetst dan ook mijn verbazing toen op 6 juli 1988 een artikel in het Algemeen Dagblad, onder de kop Vondel bij toeval ontdekt, de telefoon tot in mijn Domburgse vakantieadres deed rinkelen. Via de administratie van het Instituut en Mark van Dongen, die bij mij thuis op de poezen en planten paste, hadden de op nieuws beluste speurders van Het Parool, de Volkskrant, nrc Handelsblad en zelfs de nos mij al voor de ochtendkoffie te pakken. Later zou daar nog de Haarlemse stadsradio bijkomen en het Haarlems Dagblad. Dat Vondel eindelijk toch ontdekt was, al was dat dan bij toeval, verbaasde me niet, en evenmin dat die ontdekking naderhand weer teniet werd gedaan. Maar wél de commotie die dat alles veroorzaakte. Ik had het aan mezelf te wijten. Waarom was ik afgeweken van de ijzeren regel: gij zult niet toeschrijven? Waarom had ik ooit in een brief aan Bob van Asperen, de ontdekker van het op muziek gestelde bruiloftslied met de initialen J.V V., de omineuze regels geschreven: ‘Mijn indruk is dat het al met al toch wellicht van Vondel is, maar vóór 1675. Ik zou niet weten wie anders zo zou kunnen dichten.’ Natuurlijk waren er, anno 1675, velen die zo konden dichten. Dat was nu juist in hoge mate te danken aan Vondel, wiens meesterschap over de taal navolgers had gekweekt. De geschiedenis van de ontdekte en vervolgens weerlegde ‘Vondel’ wordt hier beschreven door de Heemsteedse bibliothecaris Hans Krol. Ere wie ere toekomt. Hij is degene die de échte auteur: niet Vondel maar Vlakveld - en de échte componist: niet Padbrué maar Lefevre - heeft ontdekt, beiden navolgers van hun grote voorgangers, maar daarom niet minder de geestelijke vaders van het lied en de psalm ‘gezongen ter bruiloft’ van Cornelis de Graet en Catharina Guldewagen. Marijke Spies Hoewel volstrekt geen Vondelkenner was ik al na lezing van enkele dichtregels argwanend geworden. Nog vers in het geheugen lag de zogenaamde vondst van onbekend werk van Shakespeare in de Verenigde Staten, waarvan uiteindelijk bleek - zoals wel vaker in dit soort gevallen - dat de wens de vader van de gedachte was | |||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||
geweest. De geschiedenis leek zich te herhalen, nu in de Spaarnestad, zo rijk aan cultureel erfgoed en al evenzeer aan legendevorming - men denke aan Laurens Janszoon Coster. Later vernam ik van professor dr. M.A. Schenkeveld-van der Dussen dat men enkele jaren geleden in Hoorn ook meende een tot dan toe onbekend gedicht van Vondel ontdekt te hebben, wat na zorgvuldige studie van onder andere het metrum onjuist bleek te zijn. In de thans openbaar gemaakte vondst zou het gaan om zelfs twee teksten van Vondel, op muziek gezet door Padbrué:
Vooral ten aanzien van de toeschrijving aan Vondel leek de argumentatie mij uitermate zwak. Redenen voor deze identificaties waren, naast de stilistische kwaliteiten van de teksten en de muziek:
Na enige verdere oriëntatie was ik er voor 99% zeker van dat noch Vondel als dichter noch Padbrué als toonzetter in aanmerking kwam. | |||||||||||||||||
Acht tegenargumentenHet bruiloftslied, met de muziek en de oorspronkelijke Latijnse tekst van Seneca, plus de psalm vormen met elkaar een kleine brochure, die gedrukt werd bij Claes Brauw in de Begijnestraat in Haarlem ter gelegenheid van de ‘Bruiloft van Sr. Cornelis de Graet, en Juffr. Catharina Guldewagen, In Haerlem, den 28 van Bloeymaendt, 1675’. De bruidegom was koopman van beroep en zijn ega telg uit een geslacht van Haarlemse brouwers en magistraten, dat zowel letterlijk als figuurlijk leven in de brouwerij heeft gebracht. Nicolaas Braau was een katholieke boekverkoper en drukker. Hij was van 1674 tot 1705 werkzaam in dezelfde straat waar Padbrué voor zijn overlijden in 1670 woonde. Diens muziekwerk verscheen echter niet bij hem, maar vrijwel uitsluitend bij Broer Jansz. te Amsterdam, en ook Vondel gaf nooit werk bij hem uit. Al met al kwam ik tot acht bewijsgronden die tegen de toeschrijvingen aan Vondel en Padbrué pleiten. Ze werden in grote trekken gepubliceerd in het Haarlems Dagblad van 13 juli:Eerste en laatste strofen van de huwelijkszang
| |||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||
De authenticiteit hiervan wordt trouwens sterk betwijfeld. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat Vondel, die volgens Brandt in november 1674 op doktersadvies stopte met dichten, bijna een half jaar later op 88-jarige leeftijd nog een uitzondering maakt en dat dan voor een hem onbekende familie in Kennemerland, middels een gedicht van maar liefst 26 strofen. De veronderstelling dat Vondel het vers wel eerder geschreven kan hebben, is zuiver hypothetisch en niet aannemelijk. Padbrué was trouwens al in 1670 gestorven. Zelfs is er van hem geen enkele compositie van na 1648 bekend, ondanks alle archivalische nasporingen van Jos de Klerk en anderen, al wil dat weer niet zeggen dat de kans irreëel zou zijn dat er nog composities van zijn hand in bibliotheken of archieven zouden liggen.
Eerste pagina van de bovenstem van de driestemmige huwelijkszang, ‘ter bruiloft’ van Cornelis de Graet en Catharina Guldewagen
| |||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||
en sommige neerlandici kwamen naar de bibliotheek om beide gedichten te lezen, maar vooralsnog kon niemand uitsluitsel geven over de echte auteur en componist. Een week later besloot ik daarom een vervolg-literatuuronderzoek in te stellen. | |||||||||||||||||
De Graet en GuldewagenGelet op de talrijke dichters die in principe in aanmerking kwamen, om nog maar te zwijgen van de toondichters, begon ik met het vergaren van gegevens over het jonge paar aan wie de huwelijkszang op 6 mei 1675 was gewijd: Cornelis de Graet (Graat) en Catharina Guldewagen. ‘Guldewagen’ was in de zeventiende en achttiende eeuw de naam van een Haarlemse regentenfamilie met ondermeer schepenen, burgemeesters en stadssecretarissen. In de jaarboeken van de vereniging Haerlem worden meer dan vijftien telgen uit dit plaatselijk roemrijke geslacht beschreven, echer niet Catharina. Dat is evenmin het geval in het recente boekwerk van dr. J.A.F. de Jonghste, die onder meer schreef: ‘Leden van typische brouwersgeslachten als Dikx, Guldewagen, Schatter, Druyvesteyn of Everswijn maakten ook in de eerste helft van de achttiende eeuw deel uit van de vroedschap, al waren er maar enkelen die het brouwersberoep daadwerkelijk uitoefenden.’ Van de familie De Graet is in 1943 een fragmentgenealogie gepubliceerd in het tijdschrift Sibbe (mij vriendelijk toegezonden door A.G. van der Steur). Deze begint met ‘onze’ Cornelis en Catharina, die tien maanden na hun trouwdag een zoon kregen, ook Cornelis geheten, die tot zijn overlijden op 2-7-1732 in Haarlem heeft gewoond. Uit andere bronnen blijkt dat Cornelis de Graet en zijn echtgenote Catharina Guldewagen een huis en een tuin hadden nabij ‘Zorgvliet’ en ‘Zorgvrij’ aan het Zuiderbuitenspaarne in de Haarlemmerhout. Op 22 december 1678 kocht Cornelis de Graet uit een failliete boedel een blekerij in Bennebroek en in 1681 gaf ambachtsheer Adriaan Pauw van Bennebroek aan ‘sr. Cornelis de Graet, coopman te Haarlem’ een stuk land in eeuwige erfpacht ‘ten Z.W. en Z.O. de bleijckerijen van gen. Cornelis de Graet’. | |||||||||||||||||
Dichter: Johannes (van) Vlakveld - epigoon van VondelNa deze literatuurrecherche, die met betrekking tot het onderhavige probleem zonder resultaat bleef, leek het me zinvol de aandacht te richten op Johannes van Vlakveld, over wie in een lijst van vermaarde Haarlemmers staat vermeld: ‘Geneeskundige en Dichter leefde in de 17e eeuw.’ Het register van Haarlemmers in de Heemsteedse bibliotheek bevat één titel, te weten een artikel van M.J. van Lieburg uit 1977, ‘Johannes Vlackveld, een Haarlems medicus in correspondentie met William Harvey’. Aanleiding voor professor Van Lieburg onderzoek te verrichten in het Gemeentelijk Archief van Haarlem was een briefwisseling tussen Vlakveld en de befaamde Engelse arts Harvey, de ontdekker van de gesloten bloedsomloop. Johannes (van) Vlakveld moet in 1628 te Haarlem geboren zijn en promoveerde in 1651 aan de Academie van Leiden op een Disputatio medica inaug. de Cacochymia, die onder de foutieve datering 1551 bij Hackius te Leiden verscheen. Vlakveld vestigde zich na zijn studie als medicus in zijn geboortestad en stond ingeschreven in het chirurgijnsgild. Uit andere publikaties is bekend dat hij aanvankelijk woonde in een pand aan de Oude Gracht, hoek Grote Houtstraat en later, eenmaal in goede doen geraakt, zich een buitentje aan het Spaarne kon permitteren. Zijn huis is te zien op een tekening van Laurens Vincentszoon van de Vinne van juli 1682. Van Lieburg heeft gevonden dat de remonstrant Vlakveld op 16 maart 1653 huwde met Lysbet de Graet ‘jongedochter van Haerlem’. Zij kregen twee dochters en een zoon, Jacob geheten, die in het voetspoor van zijn vader opgeleid werd tot arts. In latere aktes staat Vlakveld genoemd als erfgenaam van Jacques van der Graet, familie van zijn echtgenote. Opvallend is overigens dat Van Lieburg in zijn verhelderende bijdrage geen aanwijzing geeft over Vlakvelds poëtische talenten. Dit kan verklaard worden uit het feit dat Johannes (van) Vlakveld zijn eerder genoemde toneelstuk niet onder zijn eigen naam publiceerde, maar onder de initialen J.v.V Simon Koster, auteur van een voortreffelijk boekwerk over de historie van het Haarlemse toneel, schreef over onder meer dat werk: ‘Het is dan ook niet bekend of er ooit Haarlemse opvoeringen hebben plaatsgehad van het werk van ingezetenen als Pieter Rixtel ([...] schrijver van het treurblij-eindend spel “Grooten Robbert”), Johan van Vlakveld (schrijver van het treurspel “Hildegard, of doorstreede Kuisheit”), Jan van Gijzen [...]. Maar als de toneelproducten van al deze auteurs inderdaad nooit in Haarlem zijn opgevoerd, wil dat niet zeggen dat het Haarlemse publiek veel heeft gemist, want verreweg de meeste van die stukken hadden beter ongeschreven kunnen blijven.’ Zoals zovelen in zijn tijd beïnvloed door Seneca, kan Vlakvelds drama als een navolging van het werk van Vondel worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de bruiloftszang van 1675, die als gezegd een vertaling van een rei van Seneca is. Maar al doet de zang dan ook Vondeliaans aan, het jaar van ontstaan, de initialen en de geadresseerden wijzen uit dat de auteur Johan van Vlakveld moet zijn geweest. Hiermee is een tot op heden onbekende publikatie van Vlakveld getraceerd, te voegen bij de beknopte bibliografie in het voor literatuurhistorici onmisbare naslagwerk van Frederiks en Van den Branden: ‘Vlakveld (Johan) was in de 17e eeuw geneesheer te Haarlem en schreef, behalve een Latijnsch werkje over het gebruik van bier, een toneelstuk Hildegard of doorstreede kuisheit, Haarl. 1663, en een psalmberijming onder de titel Davids Harpzangen, Haarl. 1683.’ | |||||||||||||||||
Toondichter: Simon Lefevre - epigoon van PadbruéNa de dichter te hebben achterhaald, resteerde de com- | |||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||
Laurens Vincentsz. van der Vinne tekende in juli 1682 dit Spaarnegezicht vanaf de aanlegplaats vóór Spaarnhout. Rechts van ‘Zorgvrij’, het huis met op een plankier man en vrouw staande, de naamloze woning van dr. J. Vlakveld, een vierkant gebouwtje met een spitse schoorsteenbekroning, het latere ‘Bellevue’. Deze tekening verscheen in prent door Laurens' broer Izaak Vincentsz. van der Vinne in de serie ‘Gezigten bijten Haarlem’. (Uit: ‘Haarlemmerhout 400 jaar’, Haarlem 1984)
ponist van de bij beide teksten gemaakte muziek, waarvan Jos de Klerk al had geconstateerd dat de stijl overeenkomsten heeft met muziekwerk van C.T. Padbrué. In voormelde publikatie van Frederiks en Van den Branden wordt, behalve een onbekend boekje van Vlakveld over bier, ook een psalmberijming genoemd. De volgende stap was logischerwijs de in druk verschenen Catalogus van de stedelijke bibliotheek te Haarlem. Tweede supplement uit 1864 (met register) te raadplegen. Onder de rubriek ‘psalmen en geestelijke liedekens’ staat daar als nummer 12 genoteerd: ‘Johan Vlakveld, Davids Harpzangen in Nederduits Dicht uitgebreid en op muzyk gebragt door Mr. Simon le Fevre Haarlem, bij Wilhelmus van Kessel, 1706.’ In aansluiting hierop heb ik alle beschikbare biografische en muziekhistorische naslagwerken op le Fevre of Lefevre nagezocht. Opmerkelijk is dat de tiendelige Algemene muziekencyclopedie (1979-1984) weliswaar diverse muzikale Lefevres opnam, echter niet de gezochte Simon. Beknopte informatie geeft het biografisch woordenboek van Van der Aa, maar uitgebreider is deel twee van het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, waarin de oud-bibliothecaris der Haarlemse stadsbibliotheek, J.W. Enschedé, zowaar 49 regels wijdt aan deze ‘muzicijn der stad Amsterdam’, die leefde in de tweede helft van de zeventiende eeuw In 1683 verscheen in Haarlem bij Magaretha van Banken, de weduwe van Abraham Casteleyn (drukker van de Oprechte Haerlemse Courant) een publikatie onder de titel Des Konings en Prophete Davids boek der harp-zangen: in neêrduits uitgebreidt door dr. Johan Vlakveld, Van nieuws op musijk gebracht met 1 en 2 stemmen: cantus of tenor, en bassus; nevens een bassus continuus: door Mr. Simon le Fevre. Deze uitgave kwam voor rekening van Johannes van Vlakveld. J.W Enschedé concludeert dat vele van zijn zangen slechts omwerkingen zijn van destijds in zwang zijnde wijzen. Als zodanig had Jos de Klerk gelijk met te stellen dat het werk doet denken aan dat van Cornelis Thijmensz. Padbrué. Zoals men Symon Feldt als mecenas van Padbrué kan beschouwen, zo geldt in zekere zin hetzelfde voor de ‘kapitaalkrachtige’ medicus J. van Vlakveld ten opzichte van de ‘arme’ musicus Lefevre. Resumerend. Niet het duo Vondel (Amsterdam) - Padbrué (Haarlem), maar twee navolgers: Van Vlakveld (Haarlem) en Lefevre (Amsterdam) komt postuum het feitelijke auteursrecht toe op respectievelijk tekst en muziek van de huwelijksbrochure uit 1675. Inmiddels heeft Bob van Asperen voor het septembernummer van Mens en melodie de betreffende psalm 128 uit de Harp-zangen-bewerking van Vlakveld-Lefevre uit 1683 aan een analyse onderworpen. De tekst is die uit de huwelijksbrochure van 1675! | |||||||||||||||||
LiteratuuropgaveBob van Asperen, ‘Een 17e eeuwse Haarlemse bruiloftsbrochure’ In. Mens en Melodie 9 (1988) p. 491-501. Geeraardt Brandt, Het leven van Joost van den Vondel Uitgegeven door P Leenderts jr. 's-Gravenhage 1932. J.I. van Doorninck, Vermomde en naamlooze schrijvers. Leiden 1883. J.F. Frederiks en F.J. van den Branden, Biografisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. 2e stuk. Amsterdam 1892. Josua van Iperen, Kerkelijke historie van het psalm-gezang. Amsterdam 1777, dl. 1. J.A.F. de Jonghste, Onrust aan het Spaarne. Haarlem in de jaren 1747-1751. Amsterdam 1984. Jos de Klerk, Haarlems muziekleven in de loop der tijden. Haarlem 1965. Simon Koster, Van schavot tot schouwburg. Haarlem 1970. M.J. van Lieburg, ‘Johannes Vlackveld, een Haarlems medicus in correspondentie met William Harvey’ In: Aere perennius 25 (1977), p. 14-18. J.F.M. Sterck, Oorkonden over Vondel en zijn kring. Bussum 1918. |
|