Literatuur. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
Utopia of een Vrouwenuniversiteit omstreeks 1700
| |
UtopiaDat het genre zijn naam dankt aan Thomas More, die in 1516 zijn Utopia schreef, zal niemand verrassen. Echter, onder deze naam die men kan interpreteren als Geluksland, maar ook als Nergensland, is men teksten van sterk verschillende opzet gaan rangschikken, ook van auteurs die vóór Th. More hun ideeën over een ideale wereld in een literaire vorm goten. Een grondiger onderzoek levert een verdeling op in twee subgenres die we grofweg kunnen typeren als natuurlijk en cultuurlijk. Het eerste lijkt geboren uit de idealisering van het landleven: in een gebied dat over natuurlijke rijkdommen beschikt, ziet de mens kans in zijn fantasie tot een veel gelukkiger leven te komen dan in de eigen omgeving mogelijk is. Het paradijsverhaal is hiervan een fraai voorbeeld, maar ook de Grieken kenden hun ‘gouden eeuw’, een periode van rust en geluk, zonder overdreven welvaart, maar met een grote saamhorigheid tussen de mensen. Dit natuurlijke leven werd vaak beschreven als een samenlevingsvorm waarin de mensen (nog) in gelijkheid met elkaar om konden gaan, omdat er nog geen sprake was van persoonlijk bezit. Rousseaus oproep: Retournons à la nature verwijst naar een dergelijke situatie. Men kan ook pessimistischer gestemd zijn en als Hobbes ervan uitgaan dat elk mens een wolf is voor de ander. Dan is een samenleving nooit ideaal en dient men in z'n eentje te leven om gelukkig te zijn. Het paradijsverhaal toont ons dit: zodra Eva verschijnt, is het uit met de pret. Je bent dan pas goed af, als je alleen op een onbewoond eiland je leven naar eigen inzicht mag leven. Hoewel Daniel Defoe niet als eerste een mens in een dergelijke situatie beschreef, blijkt Robinson Crusoe het prototype van deze robinsonades. Niet alle auteurs op zoek naar geluk meenden dit te vinden op een plek waar de mensen zwaar afhankelijk zijn van hun natuurlijke omgeving. Immers, de mens is tot veel in staat, en het feit, dat het in de maatschappij vaak droevig toegaat, behoeft ons niet te voeren tot de conclusie dat dit het enig of uiterst mogelijke is. We dienen juist de handen ineen te slaan om door uiterste inspanning te geraken tot een goede maatschappij. Die goede maatschappij manifesteert en bevestigt zich dan in een zorgvuldig gecomponeerde omgeving. De ideale stad werd door Campanella literair ontworpen. Hij en andere auteurs in Italië die hierin geïnteresseerd waren, fantaseerden niet in het wilde weg: ze meenden dat de stad-staat Venetië hun ideaal het meest nabijkwam. Ook blijft het niet bij fantasieën. Architecten en bouwers maakten hun ideaal gedeeltelijk tot werkelijkheid. Er blijken ook andere accenten gelegd te kunnen worden. Niet de ideale architectuur moet de mensen op het goede spoor houden, maar een ideale wetgeving. Dit bij Thomas More. De idee van gelijkheid staat dan hoog in het vaandel, vaak met afschaffing van alle persoonlijk bezit - zelfs de eigen woonplek moet regelmatig worden ingeruild voor een andere - terwijl de gelijkheid soms | |
[pagina 142]
| |
‘La citta' ideale’ - ontwerp van een ideale stad van een onbekende meester, eind vijftiende eeuw (Urbino, Palazzo Ducale)
zelfs tussen mannen en vrouwen wordt verondersteld. Een ieder die zich aangetrokken voelt tot zo'n ander land, een land van geluk, zal pogingen in het werk stellen, dit land te bereiken. Maar, waar ligt het? In de zestiende en zeventiende eeuw zag men de mogelijkheid van een werkelijk bestaan: de terra incognita moest een ideale wereld bevatten; het onbekende land, nog reëel op de landkaart aanwezig als witte vlek, bleek als het Zuidland, Australië, een prachtig aanknopingspunt. De vele ontdekkingsreizen, uiteraard vooral op touw gezet vanuit economische motieven, hadden naast de impuls van nieuwsgierigheid ook de hoop op het vinden van een geluksland. Toch is de onbereikbaarheid voor de auteurs van utopia's vrijwel altijd evenzeer een feit: de smalle strook die Utopia met de rest van de wereld verbond, moest bij Thomas More worden uitgegraven. | |
Krinke KesmesWat is er nu zo opmerkelijk aan het Magtig Koningryk, dat Hen(d)rik Smeeks ontwierp? Om die vraag te kunnen beantwoorden, dienen we eerst de inhoud van het boekje te kennen. Een tot Spanjaard genaturaliseerde Nederlander, De Posos, landt na een vreselijke storm met zijn schip op een eiland. Een gedeelte van de bemanning gaat op onderzoek uit, en bereikt Taloujaël, een belangrijke stad van het koninkrijk. Een vooraanstaand inwoner, de Garbon of ‘opsiender’ licht De Posos uitgebreid in over de situatie van het land, waarbij veel aandacht besteed wordt aan het zedelijk leven van de bewoners; ook krijgt hij de kans de stad te bezoeken. Hierbij komt hij in contact met de El-Ho, die hem zijn jaren geleden geschreven dagboek geeft: als jong Nederlands scheepsmaatje is hij op een onbewoond eiland terechtgekomen, waar hij zich jaren in leven heeft weten te houden. Uiteindelijk wordt hij ontdekt door de Kaskas, een wilde stam, die hem onder dwang meeneemt naar zijn eigen grondgebied. Zijn leven daar wordt opnieuw wreed verstoord, als soldaten, in dienst van het koninkrijk Krinke Kesmes de stam uitroeien. Vanwege zijn andere uiterlijk wordt de jonge Nederlander gespaard en meegenomen naar Krinke Kesmes. Daar leeft hij voortaan in volle tevredenheid. Behalve de sight-seeing en het lezen van het dagboek en andere geschriften ziet De Posos ook nog kans een uiterst winstgevende handel met de bewoners te voeren. Als zijn schip uiteindelijk weer uitvaart, wordt hem en zijn makkers ten strengste verboden Krinke Kesmes ooit weer aan te doen. Een korte weergave van een verhaal kan zelden duidelijk maken of en zo ja, waarom een boek boeiend is. De wijze van vertellen blijkt daarbij fundamenteel. Als we het boek lezen, zal onze geboeidheid in eerste instantie niet groot zijn. Het Nederlands van Smeeks is zeer simpel, soms zelfs onvolkomen. Daarnaast heeft de auteur zoveel overgenomen van anderen, zonder dat er sprake is van een fraaie integratie, dat de kritiek van Thijssen-Schoute terecht lijkt. Wat het boekje echter wel boeiend maakt is de utopische structuur. Alle aspecten van utopia-ontwerpen blijken in Smeeks' beschrijving aanwezig te zijn; daarbij ziet de auteur ook nog kans zijn eigen visie op deze leefvormen impliciet duidelijk te maken. We leren hem daardoor kennen als een realist met een behoorlijke dosis ironie. Tekenend in dit kader is de houding tegenover de godsdienst. Men blijkt op dat verre eiland een wijs besluit genomen te hebben: het disputeren, en schrijven over het gelove (is) op straffe des doods verbooden. Dit vanwege het telkens weer oplaaien van twisten dienaangaande. De reactie van De Posos op deze regeling draait utopie en realiteit even helemaal om, als niet Krinke Kesmes maar Europa als ideaal wordt voorgesteld: ‘Ag! zeide ik, onnosele Zuidlanders, in Europa gaat het heel anders toe, daar leeven wy als Christenen behooren te leeven, in liefde, vreede, en eenigheid. Dat is goed zei den Garbon, ik wenschten dat het hier in 't Zuidland meede zoo was.’ De auteur kan blijkbaar het ideaal niet volhouden. Dit blijkt subtieler ook te gebeuren bij het beschrijven van de geografische ruimte en architectuur: het eiland vertoonden hem [omtrent] vierkant, De Stadt vertoonden hem [bynaa] rond (cursivering van mij, AS). De piramides en torens, motieven van veel architectonische utopia's, kunnen de auteur maar kort boeien. Het visiteren wordt een afschrijven van wijze spreuken, veel | |
[pagina 143]
| |
meer dan een opgetogen beschrijving van volmaakte vormen. Buijnsters heeft de meeste van die wijsheden weten te herleiden tot andere in het Nederlands vertaalde auteurs, vooral Gracians Konst der Wijsheit. Dat de ergste zonde op Krinke Kesmes naast godsdiensttwisten dronkenschap is, maakt wel duidelijk dat politiek denken de auteur vreemd is; hij had er ook weinig achting voor. De Politie (= politiek) wordt voorgesteld door een symbolische afbeelding die Smeeks vermoedelijk wel zelf verzonnen heeft. Het is een (slimme) Vos die overal oren en ogen heeft, en een geestelijke mijter draagt. Niet alleen de regeerders, ook de burgers worden niet hoog aangeslagen. Immers, de Vos houdt in zijn linkerhand een touw, daar Eezels, Bokken, en Verkens, met Buffels aan gebonden waaren, die hem goedwillig scheenen te volgen. Alles bij elkaar worden we niet erg geboeid en zeker niet geïnspireerd door de tekst voorzover deze de ideale, cultuurlijke samenleving voorstelt. Anders is dat bij het verhaal van de El-Ho. Deze robinsonade is in de achttiende eeuw ook apart uitgegeven. Het is een naïeve vertelling, die zeer duidelijk het geluk van een mens in toch absolute eenzaamheid weergeeft: ‘In mijn hut sittende, en een appel eetende, dagt ik lieve God, wat is des menschen leeven, hoe swerft men van 'teene Land in 't ander om geld en goed, ik heb maar Waater en Appels, en ben nu wel te vreeden ah ik die maar krijgen kan, dat ik mijn Appelen nu voor goud verruilen kon, zou dat waarlijk niet doen.’ De vele overeenkomsten van dit verhaal met Daniel Defoes Robinson Crusoe hebben literatuurhistorici ertoe gebracht naar een mogelijke invloed van Smeeks op Defoe te zoeken. Dit lijkt onmogelijk, zodat we ervan uit moeten gaan, dat de gevaarlijke zeereizen in de zeventiende eeuw en de vele journalen dienaangaande de fantasie over wat ‘vermist’ kon betekenen, hebben aangewakkerd. Er blijkt nog een leefvorm op Krinke Kesmes te zijn. In de woeste gedeeltes leeft een volk dat van de Kesmessers de naam Kaskas krijgt. Het zijn uitgestotenen. De opsiender die De Posos tot gids dient, geeft een verklaring van hun bestaan: mensen die hun getwist over de godsdienst niet wilden staken, zijn verbannen naar afgelegen kusten, daar zy met andere Godloose Bandijten, haar met sober visschen moesten geneeren [voeden]. Heden, aldus deze gids, zijn daar nog van haare naazaaten, welke zeer armelijk, en erbarmelijk leven, [...] spreekende een van allerlei taalen gemengde spraak, die wy, nog niemand konnen verstaan. De beschrijving van de samenleving zelf doet echter de indruk ontstaan, dat het hier gaat om een primitieve stam, die op een laag niveau een rustig bestaan leidt. De inval van Kesmesse soldaten wordt dan volkomen ongerijmd. Een belangrijke functie van de utopie is de spiegelfunctie. Door middel van het beschrijven van andere mogelijkheden worden de fouten van de eigen maatschappij aan de kaak gesteld. Dit geldt zeker ook voor Smeeks' produkt. In één boek weet hij een aantal leefvormen te beschrijven die afwijken van de eigen, Nederlandse samenleving. De natuurlijke omgeving van de El-Ho, de ‘jonge’ en de Kaskas én het zeer geordende koninkrijk Krinke Kesmes laten zien, dat er meer mogelijk is dan in Smeeks' eigen samenleving was gerealiseerd. Aangezien echter ook deze samenlevingen hun fouten blijken te hebben, is de term ‘utopie’ misschien wat zwaar. De literatuurgeschiedenis spreekt dan ook meestal van ‘imaginair reisverhaal’. Het boekje bevat evenwel nog een element, dat de tekst ver uittilt boven het zich uiteindelijk ‘voegen naar de tijd’, waar Smeeks meestentijds een voorstander van is. Onder het regime van het koninkrijk, maar met een grote zelfstandigheid zijn er nog twee eilanden, die Smeeks ons met kennelijk genoegen en zonder te kunnen steunen op een bepaalde literaire traditie, toont: | |
Nemnan en WonvureDe eilanden worden al meer dan twaalfduizend jaar bewoond, waaruit we mogen opmaken, dat er sprake is van een bevredigende organisatie. Het zijn twee groote, vrugtbaare, en treffelijke Eilanden, rijk van volk, en worden wel behoud en geregeerd. Hoogstmerkwaardig is echter de toevoeging: Op het eerste mag geen Vrouw, en op 't tweede geen Man koomen, op leevens straffe. Op elk eiland, Poele bij Smeeks, wordt de opleiding van de mensen uit het Krinke Kesmes ter hand genomen en wordt de wetenschap bevorderd. De onderwijsmogelijkheden zijn op beide eilanden ongeveer gelijk; daarbij treft men er voorzieningen aan die een student anno 1988 nog jaloers kunnen maken: er is een volledig beurzenstelsel (Er worden daar veele jonge Meisjes naa toe gesonden, zoo van rijke als armen.) en onderwijs voor volwassenen: Op dit Eiland vertrekken haar, of koomen zoodaanige Weduwen, en Vrysters, welke in tien jaaren niet begeeren te trouwen, maar die door neerstigheid zoo ver zoeken te avançeeren, zoo in Studien, Weetenschappen, als Konsten, of Ambagten, dat zy naa een tienjaarig verblijf, weeder konen vertrekken, en bestaan. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het manneneiland. De beschrijving van Poele Nemnan beslaat tachtig regels, die van Wonvure driehonderd. Dit is verklaarbaar, omdat allerlei zaken die voor de opleiding van jongens en de herscholing van mannen vanzelfsprekend zijn, expliciet vermeld moeten worden als het over vrouwen gaat. Hierbij valt allereerst op, dat van de vrouwen gezegd wordt: zy leeren een Ambagt, tot 's Lands beste; dus leeren zy Metselen, Timmeren, Smeeden, Bakken, Brouwen, Schoenmaaken, Weeven, &c. Met andere woorden, ook voorbereiding op ‘mannelijke beroepen’ vormt een onderdeel van hun pakket. De opleiding gaat zelfs nog verder. Het is binnen feministisch denken altijd een probleem in hoeverre de louter fysiek grotere kracht van mannen geleid heeft tot onderdrukking. Kennelijk voelde ook Smeeks dit als een | |
[pagina 144]
| |
probleem en zoekt hij een oplossing: ‘Maar zoo 'er ooit een land van Amasoonen was, zoo is het, het Eiland Wonvure; want hier worden de Meisjes geoeffend in alle Waapenhandelinge, en Krijgskunde; hier leeren zy te Paard rijden, Waagens mennen, Schermen op een hou en steek...’ Belangrijker dan de organisatievorm en het vakkenpakket is echter het wetenschappelijk denken. Er zijn op beide eilanden zeer eerbiedwaardige en vermaarde professoren. Op Wonvure toonen de Vrouwelijke Sexe, dat haar verstand en bekwaamheid zoo goed is, als dat der Mannen, indien zy worden opgevoed door onderwijsinge, tot Studien, Weetenschappen, Konsten of Ambagten. Hun belangrijkste wetenschappelijke belangstelling is filosofisch gericht. Het denken over de mogelijkheden die de natuur biedt, vormt daarin de hoofdmoot. Hier blijken de mannen een andere houding aan te nemen dan de vrouwen. Om te begrijpen, welke wetenschappelijke controverse Smeeks tracht duidelijk te maken in zijn verhaal over de beide Poelen, moeten we ons verdiepen in de stand van de wetenschap in de zeventiende eeuw. We mogen deze eeuw wel zien als de eeuw van Descartes. Geen filosoof heeft waarschijnlijk ooit groter invloed gehad op de ontwikkeling van de wetenschap als deze Fransman, die jaren in Nederland heeft gewoond. Zijn filosofie werd druk besproken en gecommentarieerd. De grenzen tussen de verschillende wetenschappen warenConstance Huygens, een van de gesprekspartners van Descartes
nog niet zo scherp als wij gewend zijn, vandaar dat niet alleen een natuurkundige als Christiaan Huygens, maar ook zijn vader, de dichter-politicus Constantijn Huygens Descartes' ideeën op juiste waarde trachtte te schatten. Het was zelfs nog mogelijk, dat een vrouw als Constance Huygens, niet universitair geschoold, maar vermoedelijk niet minder intelligent dan haar belangrijke broer Constantijn, met Descartes van gedachten wisselde over zijn filosofie. Zij zijn exemplarisch voor een intellectuele kring, waarin de aandacht voor wiskunde en natuurkunde bepalend was voor het denken op andere terreinen. Descartes kunnen we het beste typeren als rationalist: de van God gegeven, aangeboren ideeën zijn de basis van ons denken. Van daaruit stellen we onze hypotheses, waarna deductie tot conclusies leidt over het feitelijk bestaan. Hoe sterk deze rationalistische basis was, blijkt wel uit Descartes' mening dat de wereld van de wiskunde, de wereld waarin we de vormen idealiter kunnen schouwen, zonder ons bezig te houden met allerlei afwijkingen die in de werkelijkheid de volmaakte vormen vertroebelen, de reële wereld is. Deze opstelling leidde soms tot verrassende resultaten, soms tot aperte onzin. Vanuit zijn redenering blijkt bij voorbeeld dat een vacuüm onmogelijk is; dit hebben latere natuurkundigen bevestigd, maar een man als Pascal durfde daar vanuit zijn uiterst zorgvuldige, voorzichtige wijze van wetenschapsbeoefening nog geen uitspraak over te doen. Het leidde ook tot de opvatting, dat alle beweging door druk tot stand komt; een visie die aanleiding gaf tot veel verwarring. Christiaan Huygens concludeert dan ook, dat hij Descartes bewonderd heeft, maar dat eigenlijk alles, wat deze grote filosoof beweerde, onjuist was. Met het noemen van Christiaan Huygens komen we bij een wetenschappelijke stroming die in gang werd gezet door Francis Bacon en langzamerhand veld won binnen de wetenschappen: het empiricisme. Een geduldige schouwing van de feiten, een voorzichtige ordening daarna, en een altijd voorlopige conclusie, dat is voor hem de taak van de wetenschapper. Het aardige nu van het boekje van Smeeks is, dat hij deze twee wetenschapsopvattingen tegenover elkaar stelt, en de twee eilanden hierin verschillend laat kiezen. Het wordt nog boeiender als blijkt, dat de mannen op Nemnan kiezen voor de traditionele, cartesiaanse opvatting, de vrouwen op Wonvure voor het onconventionele empiricisme. Hij maakt zelfs begrijpelijk, waarom juist de vrouwen zich de laatste methode het gemakkelijkst eigen maken: dat beweging altijd door druk ontstaat - iets wat abstract heel plausibel klinkt - kan door vrouwen gemakkelijk worden ontzenuwd. Smeeks vertelt van hen: ‘Ook houden zy staande teegen de Philosophen van Nemnan, dat alle beweegingen niet alleen door perssing [druk] geschieden, maar dat 'er eenige beweegingen door suiginge, andere door trekkinge, andere door voortstotinge en eenige door naasleeping, dat ook een zoort van trekkinge is, geschieden.’ | |
[pagina 145]
| |
De ervaring met het voeden van kinderen leidt hier tot een kritische houding ten aanzien van uitspraken, die niet op de feiten zijn gegrond. De verdergaande conclusie, dat zuiging veronderstelt een leedige maage van een zuigend kind of dier en dat een vacuüm in de natuur dus mogelijk is (vacuum datur), is door later onderzoek ontkracht, maar doet geen afbreuk aan de methode als zodanig. Het feit, dat Smeeks zo fel een wetenschappelijk conflict aan de orde kan stellen in een boekje voor een groot publiek, bewijst ons de aandacht voor de wetenschap die ook mensen, waarvan we mogen aannemen dat ze nooit een universiteit bezocht hebben, toch aan de dag leggen. | |
De vrouwenuniversiteitHet eiland Wonvure wordt door Smeeks kennelijk met het grootste genoegen beschreven. Het empiristisch uitgangspunt, zoals hij dat onder andere herkent in de brieven van Van Leeuwenhoek waaruit hij uitgebreid citeert, vindt in vrouwen wijzer studenten dan in mannen. Dit geldt ook in verband met die andere opvatting van Descartes, waarin een scherp onderscheid gemaakt wordt tussen de mens en de rest van de levende natuur: al het geschapene bestaat uit uitgebreidheid, met andere woorden, neemt ruimte in; het enige dat aan deze wet ontsnapt is het ens rationale, de ziel van de mens. Deze fungeert als zetel van het verstand en het gevoel. De vrouwen op Wonvure wisten wel beter. Zij concluderen: Daarom behoord het denken tot de Ziele, en het gevoelen, lijdingen, of pijne tot het Lighaam, na [naar] het gevoelen van treffelijke Medicijns en Chirurgijns. De grotere aandacht van Smeeks voor het vrouweneiland blijkt niet alleen uit het aantal regels. Er wordt in het boekje nog meermalen naar Wonvure verwezen, zo in een passage over de opvoeding, waarin we de ideeën en idealen van de Verlichting duidelijk geformuleerd zien: Kwade Ouders zijn de Kinderen kwade raadsluiden, en voorgangers tot boosheid; daar en teegen zijn goede Ouders haar kinders als Spiegels, om in alle deugden na te volgen. Ook hier vinden we echter geen blindelingse aanvaarding van een filosofisch standpunt. Met zorg constateren de vrouwen: ‘Om de Waarheid te ontdekken, moet men de overleveringe der Vaderen in twijffel trekken; dan de beginselen waar in wy opgevoed zijn onderzoeken, en alzoo de ingekankerde wangevoelens onser Opvoedinge, door den drang van gesonde reedenen in onse bedaagdheid [=rijp inzicht, zie Buijnsters] uit schrabben.’ Het geloof ten aanzien van schijnbaar vastgestelde feiten wordt mijns inziens het leukst omvergeworpen door afstand te doen van een autoriteitsgeloof dat ook nu nog in pseudo-wetenschappelijke kring krachtig bloeit. Om te voorkomen dat de vrouwen aan hun universiteit autoriteiten citeren in plaats van op grond van onderzoek een opvatting te aanvaarden of verwerpen, wordt een heel bijzondere regel ingevoerd: ‘Haar wierden door de Gouverneurse van Wonvure bevolen, alle de Titulblaaden uit de Boeken te scheuren, en te verbranden; niet tot veragting der Schrijvers, want zy bekennen, dat zy alle haare weetenschappen uit Boeken van braave Mannen hebben: maar het is om de Schrijvers niet moeijelijk te maaken, wanneer men haar citeert, of iets van haar uitschrijft, en dan niet prompt by haare woorden en meiningen blijft: zy gebruiken de Boeken zoo veel zy in haar kraam te passe koomen, zy doen daar af, of toe, naa [naar] haar welgevallen.’ | |
Poging tot discussie met MemnanOok na de uitgave van zijn boek is Smeeks klaarblijkelijk bezig gebleven met het materiaal. Een exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bevat door de auteur toegevoegde teksten. Soms is er slechts sprake van een kleine wijziging, enkele malen van een grote inlas. Thijssen-Schoute, die dit exemplaar ook bekeken heeft, acht het geen waarderend woord waard: De tweede inlas [...] beslaat 44 volgekriebelde pagina's en bevatDe vele pagina's, die Smeeks later aan zijn eigen exemplaar toevoegde in handschrift, zijn te vinden in een exemplaar van de Koninklijke Bibliotheek (393, H 8)
| |
[pagina 146]
| |
Een van de ontwerpen van een eigen wapen van Hendrik Smeeks die in het handexemplaar voorkomen
ellenlange betogen een jonge (schijn)geleerde vrouw in de mond gelegd. Even later is het commentaar: Zij [Zaaide] orakelt en het is maar al te duidelijk, dat een psychische afwijking, waarvan reeds in het gedrukte deel [...] symptomen vatten waar te nemen, hoe langer hoe meer het brein van Smeeks beneveld heeft. Ook Buijnsters vond de inlassen niet belangrijk genoeg om in zijn heruitgave op te nemen. Toch leveren ze interessant materiaal. De eerste inlas is een brief van die van Wonvure aan hun mannelijke collega's over de werken van den grootsten Europischen filosoof, [...] welke nu in Europa, en bi U op Nemnan in de moode zijn. De vrouwen bieden aan, dat die van Nemnan mogen studeren in onse boeken, waarin gij een veel wermer en natuerliker filosofie suld vinden, als in de koude boeken van den groten Europischen filosoof. Een slechter begin van een wetenschappelijke discussie kunnen we ons nauwelijks voorstellen. De vrouwen gaan duidelijk op grond van emoties tot de aanval over. Het lijkt onmogelijk hier nog uit op te klauteren. Daarna gaan ze evenwel verschillende uitspraken van Descartes en zijn navolgers na, vanuit een kritisch vermogen en met grote bescheidenheid: Alles heeft zijn oorsaak, maar alle oorsaken te konnen weten, is ons stervelike onmogelijk. Ze achten een waarschuwing tegen wetenschappelijke overmoed op zijn plaats: ‘Tot grote misstellingen konnen de schranderste verstanden vervatten, door al te groten iver tot een saak.’ Hoe menen zij de wetenschap verder te kunnen brengen? Allereerst dient men empiristisch te werk te gaan: ‘en schoon u dringende en draaijende redene ons overweldigden: zo konnen wi egter dat ons voor oordeel niet verwerpen, om, dat het volgens onse gedagten met de natuir, waarheid, en ondervindingen overeenkomt.’ Vanuit deze houding kan men de natuurkundige problemen die in de zeventiende eeuw de belangstelling gaande hielden, zo zuiver mogelijk formuleren. De brief stelt: ‘Gi hebt door eene uitnemende studie, nevens alle uwe navolgers op Nemnan, u het regt angematigd van in de lugt zodanige deelen en deeldjes te plaatsen, als het u beliefd heeft, en nog believen daar bi te voegen, om u demonstratien goed te maken.’ De deeltjestheorie die hier ter sprake komt, levert de zeventiende-eeuwers voldoende discussiestof. Hooykaas maakt er in zijn Geschiedenis der natuurwetenschappen uitgebreid melding van. Hij deelt mee, dat Pascal in tegenstelling tot onder anderen Descartes en Chr. Huygens de oncontroleerbare detailverklaringen met behulp van deeltjes verwerpt. De vrouwen op Wonvure vragen vanuit eenzelfde intentie of gi [t.w. de mannelijke collega's] geleerde ook nog andere bewisen hebt, als uwe eigen stellingen. De demonstratien waarop de vrouwen aandringen, hebben kennelijk nog niet plaatsgevonden. Pas als er een bevredigend antwoord is gekomen, zuld gi ons verpligten op een uitstekende wijse, en wi voor een gedeelte gerust op uwe verstanden zijn, zo beloven ze. De vragen die ten aanzien van de deeltjestheorie geformuleerd worden, zijn echter zo talrijk en lijken zo onmogelijk te beantwoorden, dat de voorlopige conclusie van de vrouwen is: ‘Zouden niet dikwijls onverstaanbare termen, en onbegripelike redeneringen bi leuye [luie] menssen, die zelf niet ondersoeken, voor geleerde wijsheid door gaan, en angenomen worden?’ De volgende vraag betreft de oorsprong van beweging door persing die we ook - zij het minder uitgebreid - in de gedrukte tekst vinden. Dat de vrouwen, zoals we gezien hebben, uitgaan van een wermer en natuerliker filosofie blijkt meer een kwestie van invalshoek, vanuit een belangstellingswereld, dan van algemene principes te zijn. De uitgangspunten zijn evenwaardig, als men door middel van experiment het bewegingsvraagstuk tracht op te lossen: ‘indien het u niet waard is te beantwoorden de vragen, gedaan over de zoete melk, in de bolle werme, gesonde borst van een jonge brave vrou: wi vrouwen op Wonvure willen u dan nu voorleggen een dode koude rots, met een pomp van dood en koud iser.’ Dat Smeeks de vrouwen niet kan laten komen tot een bevredigend antwoord op de gestelde vragen, is gezien de stand van de wetenschap rond zeventienhonderd vanzelfsprekend. Wel geeft hij echter, door uitgebreid hun experimenten te beschrijven, weer, op welke wijze aan een beantwoording van de vraag naar de ‘eerste beweger’ moet worden gezocht: ‘Hier gelden geen scherpzinnige redeneringen, maar Wiskonstige bewisen met ondervindende toonbare zaken.’ De experimenten waartoe de vrouwen op Wonvure in hun brief de mannen aanzetten, zijn precies die, welke door Hooykaas genoemd worden. Beweging, luchtdeel- | |
[pagina 147]
| |
tjes, al of geen vacuüm: de natuurwetenschappers streden hun strijd voor de vooruitgang. Descartes had als mathematicus knap werk verricht, als fysicus bleek hij juist door zijn rationalisme op alle terreinen te kort te schieten. De oppositie, die onder anderen Pascal voert, vermeldde ik al. Zijn verwijt aan filosofen, dat zij de natuur geweld aandoen om hun ijdelheid te bevredigen door de waarheid te vernietigen, in plaats van hun onwetendheid te erkennen, is niet ver verwijderd van de conclusie van de vrouwen op Wonvure: Daar zijn vele nette redeneringen, welke zo zeer niet dienen om de Waarheid te bewisen; als wel om een inbeeldinge staande te houden. | |
Zaaide BachalachDe eerste grote inlas was interessant als een nadere uitwerking van zaken die ook - minder uitgebreid - in de uitgegeven tekst voorkomen. De tweede inlas heeft een ander karakter. Zaaide Bachalach wordt ten tonele gevoerd. Ze is een verrassend mens, voor ons, en zeker voor Smeeks' tijdgenoten. Ze blijkt namelijk afkomstig uit Kaskas, het zozeer verachte gebied. Toch heeft ze kunnen studeren op Wonvure en toch is zij het aan wie Smeeks zijn ideeën in de mond legt. Hiertoe moet zij zelfstandig haar gang kunnen gaan, en niet door een man belemmerd worden. Vandaar de typering: Zaaide de Weereld wel kennende, was te wijs tot weder te trouwen, en haar nog eens onder de heerschappij van een man te stellen. De auteur tracht via deze vrouw het filosofisch uitgangspunt van Descartes' cogito ergo sum, ik denk dus ik ben, aan te vallen. De redenering gaat als volgt: ‘Het kind konde op den troudag [van zijn ouders] nog niet denken, omdat het nog niet was. Want Dat niet is kan niet werken [functioneren]. Nu dewijl Niemand kan denken voor dat hi is, maar eerder moet wesen voor dat hi denkt, waarom dan niet gesegt ik ben derhalven denke ik.’ Een aantal bladzijden met door Smeeks ontworpen driehoeken, waarvan er hier twee zijn weergegeven, laat zien hoezeer hij vele facetten van zijn belangstellingswereld in wiskundige figuren wilde uitdrukken
Het is een nuchtere constatering, overeenkomend met de eisen die de auteur steeds aan de waarheid stelt: Zi is naakt, omdat zi gene op-pronkingen om gekend te worden, van noden heeft. We zien hier de auteur gewikkeld in een gevecht om filosofische uitgangspunten; enerzijds verwerpt hij daarin alle op redenering in plaats van ondervinding gebaseerde uitspraken, wat gemakkelijk uitmondt in oppervlakkigheid, anderzijds blijkt hij gefascineerd te zijn door wat filosofen over het wezen der dingen formuleren. Kennelijk is Smeeks zeer geïmponeerd geweest door de cartesiaanse opvatting, dat de ware werkelijkheid in wiskunstige figuren uitgedrukt kan worden. Hooykaas zegt daarover: Voor Descartes gaat de gelijkstelling van de fysica met de wiskunde zó ver, dat het meetkundige niet alleen het kenbare aspect der dingen is, maar zelfs hun eigenlijke wezen. [...] Uitgaande van enige aangeboren ideeën, deduceert de menselijke geest niet alleen de wiskundige waarheden, maar ook de | |
[pagina 148]
| |
fysische wereld. De opvatting, dat de wiskunde de ontologische basis van de gehele wereld is, brengt Smeeks ertoe, in zijn aantekeningen steeds weer nieuwe driehoeken te ontwerpen in zijn wanhopig zoeken naar filosofische grondslagen. Dat hij een van zijn ontwerpen een keer het motto Vreedige gerustheid meegeeft, lijkt eerder een wens dan een definitieve verovering. De driehoeken worden steeds ingewikkelder; de redenering blijft duister. Thijssen-Schoute meent dan ook: Het heeft weinig zin uit een te rafelen met welke elementen Smeeks' ziekelijke verbeelding de redeneringen tesamenstelde. Voor haar is daarmee Smeeks gevallen; het Nederlands cartesianisme heeft duidelijk geen behoefte aan mensen als Smeeks: hij heeft die halve waarheid bezeten, die erger is dan geen wijsheid. Smeeks was - het onderzoek naar zijn persoon mag als afgerond beschouwd worden - chirurgijn in Zwolle, een ongeletterde in een provincieplaats. Hij heeft zich echter niet bij zijn situatie neergelegd en is op zoek gegaan naar een betere wereld, totdat hij er dol van werd. We kunnen hem om zijn zwakke proza gemakkelijk uit de literatuurgeschiedenis laten vallen, we kunnen hem ook vanwege het vastlopen in de problemen waarvan de tweede inlas getuigt, een plek in de filosofiegeschiedenis ontzeggen, maar daarmee ontnemen we onszelf de kennis van een werkje, waarin een mens rond zeventienhonderd de problemen van zijn tijd op een unieke manier te lijf ging. Hij kon ze niet aan, en we mogen veronderstellen, dat hij uiteindelijk eieren voor zijn geld koos. Het gedicht aan zijn zoon, dat Buijnsters in zijn heruitgave afdrukt, adviseert: Voegt u naar den tijdt. | |
Progressief of conservatief?Vorig jaar schreef Marijke Spies in dit tijdschrift over de geleerde en de werkende vrouw in de zeventiende eeuw. Zij komt tot de in eerste instantie verbazingwekkende conclusie, dat een pleidooi voor werken (op de arbeidsmarkt) en studeren van vrouwen in die tijd een conservatieve houding verraadt. Immers, naarmate de eeuw vordert, zal de tendens om vrouwen te zien als vooral huishoudster van haar man en opvoeder van hun kinderen sterker worden, terwijl de achttiende eeuw dit ideaal, althans voor de vrouw in burgerlijke kringen, zal verwerkelijken. Hoewel Marijke Spies bij een volkomen neutraal gebruik van de termen conservatief en progressief het gelijk aan haar kant heeft, zal het voor vele lezers even slikken zijn, als het terugdringen van de (burger)vrouw naar een veel kleiner veld van mogelijkheden, als progressief wordt aangeduid. Ik wil me dan ook ten aanzien van Smeeks niet de vraag stellen tot welke van deze twee categorieën hij gerekend moet worden. Liever vraag ik me af, in hoeverre zijn beschrijvingen van andere leefvormen en in het bijzonder van de vrouwenuniversiteit daarin, blijk geven van een kritische houding ten opzichte van de eigen samenleving. Volgens Paul Hazard was dat de functie van de imaginaire reisverhalen. In La crise de la conscience européenne stelt hij: Ce sont des livres où l'on rencontre beaucoup de sottises, dans beaucoup de bric-à-brac; où attendent des idées mal dégrossies, mais violentes; des sentiments gauchement exprimés, mais puissants. Ils présagent non seulement Swift, Voltaire, Rousseau: mais l'esprit jacobin; mats Robespierre. Smeeks' magtig koningryk past in die traditie. Utopia lijkt elke keer om de hoek te liggen. De jonge voelt zich als een god, maar zijn positie houdt geen stand; het leven in een natuurlijk verband, zoals we ons voorstellen bij een kudde dieren, wordt wreed verstoord in naam van de beschaving; het hiërarchisch koninkrijk mag nog het meest ideaal lijken - de bezoekers mogen er niet terugkeren. Alleen de eilanden Wonvure en Nemnan hebben de mogelijkheid te overleven: het contact met de buitenwereld blijft door middel van boeken bestaan. Daarnaast zou de wetenschappelijke discussie vruchtbaar gevoerd kunnen worden. Optimisten zullen geneigd zijn te zeggen, dat we ten aanzien van dit utopisch element op dit moment kunnen spreken van een gerealiseerde utopie. Er zijn weliswaar geen aparte universiteiten voor vrouwen en mannen, maar de wetenschappelijke discussies worden door beiden gevoerd. De voltooiing van het ideaal, een werkelijk ook getalsmatige evenwaardigheid is nog niet bereikt, maar kan niet lang op zich laten wachten. Behoort Smeeks tot de optimisten? De vrouwen zijn actief genoeg. Zowel de gedrukte tekst als de inlas spreekt van brieven, waarin zij contact zoeken met het manneneiland ter wille van het wetenschappelijk onderzoek. Het uitblijven van een reactie en daarmee het falen van dit utopia geeft Smeeks in een bijzinnetje: die van Nemnan, geen bescheid gevend... Bij hem blijken Utopia, geluksland, en Utopia, nergensland, nog identiek. | |
LiteratuuropgaveVoor de tekst van Smeeks heb ik in eerste instantie gebruik gemaakt van: H. Smeeks, Beschryvinge van het magtig Koningryk Krinke Kesmes - naar de eerste druk van 1708; uitgegeven met inleiding en aantekeningen door P.J. Buijnsters. Thieme, Zutphen 1975 (Klassiek letterkundig Pantheon; no. 212). Daarnaast komen er in mijn artikel verwijzingen voor naar: R. Hooykaas, Geschiedenis der natuurwetenschappen; van Babel tot Bohr. Oosthoek, Utrecht 1971; Frank E. Manuel & Fritzie P. Manuel, Utopian thought in the western world. Harvard University, Cambridge (USA) 1979; Thomas More, Utopia; ed. with introduction and notes by Edw. Surtz. - New Haven etc., 1964; Marijke Spies ‘Charlotte de Huybert en het gelijk. De geleerde en de werkende vrouw in de zeventiende eeuw.’ In: Literatuur (1986). p. 339 e.v.; CL. Thijssen-Schoute, Nederlands Cartesianisme. Amsterdam 1954.
* Dank aan Huub Diederen voor het gedeeltelijk transcriberen van de inlassen en aan Ineke van Oeveren voor het persklaar maken van de kopij. |
|