| |
| |
| |
Roman uit een vergeten oeuvre
De ingedamde passie van Liesbeth van Landshot - en van Top Naeff
Gé Vaartjes
Gé Vaartjes (1954) is neerlandicus aan het Veurs College te Leidschendam. Verder publiceert hij, onder meer in Literatuur 85/1, werkte hij mee aan televisieportretten over Ina Boudier-Bakker en Herman de Man en doet hij dissertatieonderzoek naar het proza in Nederland tussen 1900 en 1920. Hij verzamelt materiaal voor een biografie over Top Naeff.
De literator Johan van der Woude schreef eind jaren veertig over een in 1912 gepubliceerde roman: ‘Ik heb de roman opnieuw en met bewondering gelezen. [...] De hoofdpersoon [...] is een creatie, psychologisch gevoelig en genuanceerd getekend.’ Vervolgens vergeleek hij de roman met Eline Vere, ‘voor welk meesterwerkje van Louis Couperus de roman [...] zeker niet onderdoet’. Criticus en radiospreker dr. P.H. Ritter jr. was al even enthousiast: ‘Dit boek zal omhoog staan in onze literatuur, wanneer veel wat er na kwam en thans in de mode is, in een diepe vergetelheid zal zijn verzonken.’
De roman die hier wordt gekarakteriseerd als een evenknie van Couperus' ‘meesterwerkje’ Eline Vere is Voor de poort en werd geschreven door de thans vrijwel geheel in vergetelheid verzonken schrijfster Top Naeff (1878-1953).
| |
Burgerlijk milieu
Top - eigenlijk: Anthonetta - Naeff was aanvankelijk bekend door haar meisjesboeken, waarvan vooral Schoolidyllen (1900) zeer populair werd. De hoofdfiguren uit die boeken hebben iets dubbels. Afkomstig uit de gegoede, of ietwat minder gegoede, burgerij laten
foto j. huijsen/coll. erven h. edinga
Top Naeff
de jongedames hun standsbesef tegenover ‘burgermensen’ en ‘volksmensen’ soms stuitend blijken. Anderzijds echter vallen zij hun eigen milieu aan. Conventies en gezag worden ondermijnd en bespot, pinnige, maar vooral beschaafde schooljuffrouwen worden meedogenloos bekritiseerd. Later schikken zij zich, gedwongen of verkozen, in hun burgerlijk lot.
Vanaf 1905 verschenen romans en novellen van Top Naeffs hand. Voor het grootste deel zijn deze gesitueerd in het milieu dat de schrijfster door haar afkomst het beste kende: dat van de bourgeoisie. Top Naeff beperkte zich niet tot het nuchter registreren van de burgerlijke realiteit; zij beschouwde haar figuren op ironische, soms sarcastische wijze. Zo beschreef zij decente huwelijken, keurig opgevoede kinderen en fatsoenlijk verborgen verlangens, maar peilde zij eveneens de sleur en de haat binnen die huwelijken, het bekrompene van het opgevoede kind en de ontgoocheling en pijn achter de zorgvuldig beheerste verlangens.
Top Naeff zag scherp de beperkingen van haar milieu, maar gevoelsmatig zat zij er té zeer in vast om zich volledig los te kunnen maken. Met nauwelijks verholen moeite kon zij berusten, want zij wist: ‘Tegen het “burgerlijk leven”, in welk milieu, op welk niveau ook, verzet zich de vrije kunstenaarsziel, en dat zij onder dit machteloos verzet lijdt, spreekt vanzelf.’ In al haar romans en novellen duiken steeds weer, in originele variaties, dezelfde motieven op: verlangens en desillusies,
| |
| |
trouw en beheerste ontrouw, het huwelijk als bittere plicht of als volmaakt-geacteerde komedie. Dat alles in een vaak bijtende stijl. ‘Zuur!’ verweet men haar wel eens. Deze stijl is typerend voor vooral haar kortere werk - in de roman Voor de poort is er weinig van te merken.
| |
‘Die ongelukkige poort!’
Top Naeff heeft erg geworsteld met Voor de poort, haar eerste ‘grote’ roman. Van 1909 tot 1912 ploeterde zij aan dit verhaal over een gefrustreerde liefde in een tot studeervertrek omgebouwd kolenhok. (Op een foto poseert zij er voor als een kaartjesjuffrouw bij een Eftelingattractie.) Innerlijke onrust en uiterlijke afleiding zorgden telkens weer voor oponthoud. Brieven uit die periode hebben als refrein: de groeistuipen van Voor de poort, en geven als remmende factoren onder meer ‘rokende kachels’ en de aanleg van elektriciteit: ‘Nu groeien successievelijk de peren uit alle plafonds en op enkele plaatsen (op een zekere is het bepaald een gênante illuminatie) brandt het feestelijk. [...] Onder dit alles ligt mijn boek rustig begraven. Maar uit mijn hersens is het gelukkig niet [...]’ Enige tijd later luidt het: ‘die ongelukkige Poort!’ Toen zij aan het slot toe was en al drukproeven van de eerste hoofdstukken corrigeerde: ‘Ik schiet niets meer op, en zelfs de drukproeven vorderen niet.’ In die periode van stagnatie ondervond zij veel steun van Ary Prins, eveneens een nu vrijwel vergeten auteur. Hij las haar drukproeven kritisch, corrigeerde en stelde wijzigingen voor. Top Naeff hechtte erg aan zijn oordeel, maar verzocht hem wel zijn activiteiten niet aan collega's mee te delen: ‘Er gaat dan onmiddellijk iets van af en in de wandeling wordt het al gauw, dat jij mij met de hele roman “geholpen” hebt, zodat wat er goed in is, jou [sic] werk heet in plaats van het mijne. Ik ken de “broeders”. Ik zou je een dergelijk onverhoopt succès graag gunnen, maar nadat je er zolang op hebt zitten zwoegen blijf ik ook gaarne de enige moeder van het kind.’
Vanaf juli 1911 verscheen de roman, eindelijk, als feuilleton in het literaire tijdschrift Groot Nederland. Terwijl de eerste afleveringen gepubliceerd werden, werkte Top Naeff nog verbeten aan het laatste gedeelte, dat haar veel moeite kostte. Aan Prins schreef zij: ‘Ik ben uit “Voor de Poort” vreselijk uitgeraakt. [...] Ik hoor veel goeds over het tot nu toe gepubliceerde gedeelte, maar ik blijf toch zeer benieuwd of het geheel zich houden zal. Men vindt het belangwekkend en dat valt me wel mee....Ik kom er maar niet toe het laatste hoofdstuk te schrijven.’ Uiteindelijk lukte het haar, maar voor de boekeditie zou zij het slot volledig herschrijven.
| |
Bedwongen emoties
Centrale figuur in de roman is de adellijke Liesbeth van Landschot, in wie Top Naeff een portret heeft getekend van een jonge vrouw die aan een hevige liefde ten onder gaat. Het is de tragiek van een freule, die buiten haar taak als vanzelfsprekend gezelschap voor haar ouders niets om handen heeft en voor wie, in háár kringen, op dat moment geen maatschappelijke taak bestaat. De inhoud van Voor de poort, een psychologische roman met weinig uiterlijk gebeuren, is vlug verteld. Liesbeth van Landschot leidt, na een verbroken verloving, bij haar ouders op het buiten ‘De Hoven’ een eentonig en emotieloos leven. Hier komt verandering in als zij kennis maakt met advocaat-procureur Frans Scheffer, de
coll. erven h. edinga
Top Naeff voor haar ‘studeercel’
buurman van haar zuster Sidonie en zwager Menno van Reenen. Liesbeth voelt zich hevig tot Scheffer aangetrokken en krijgt de kans hem dagelijks te zien als zij haar zuster tijdens een ziekte in het huishouden vervangt. Later verricht zij huishoudelijk werk bij Frans Scheffer, wanneer diens vrouw Emma ziek wordt. Liesbeth houdt haar gevoelens voor hem - een getrouwde man! - angstvallig verborgen. Wanneer Emma echter na een bevalling sterft, kan Liesbeth zich volledig aan Frans wijden. De wijze waarop zij haar liefde beleeft, is traditioneel, geheel volgens de code van die tijd. Zij wil ‘vrouw’ en ‘moeder’ zijn. ‘Hoe een armoedig leven had een man zonder vrouwezorg, zonder naaste gezelligheid!’ denkt Liesbeth, als Scheffer klaagt over ‘keukenthee’, blijkbaar minder smakelijk gezet door een ‘meid’. Gebogen over de wieg waarin de kleine Fransje Scheffer ligt, voelt zij ‘het bloed naar haar hoofd stijgen, een tinteling doorvoer haar ledematen...Zij dacht zich in het bezit van een wiegkind. En alle onbestemde verlangens losten zich voor een ogenblik op in dát!’
Fatsoensconventies remmen Liesbeth in het omgaan met haar gevoelens. Wanneer zij ook seksuele verlangens naar Scheffer krijgt, onderdrukt
| |
| |
coll. erven h. edinga
Zittend van links naar rechts: Herman Robbers, Titia van Looy, Jacobus van Looy, Top Naeff en Ary Prins; staand van links naar rechts: mevrouw Prins, mevrouw Robbers, Frans Mijnssen
zij deze aanvankelijk, ‘als een zonde’. Later wordt haar schroom, ‘waartoe zij zich fatsoenshalve gedwongen had’, minder, ‘en sloeg de begeerte al feller uit, moest zij zich bij wijlen geweld aandoen niet haar gehele lichaam tegen hem aan te vlijen’. Natuurlijk hóórt het niet dat een ongehuwde vrouw in het huis van een kersverse weduwnaar verblijft. Liesbeth voelt de roddel achter haar rug en is zich pijnlijk bewust van de beperkingen die haar stand met zich meebrengt: ‘Zij benijdde blindelings de straatmeisjes [...], vrouwen, die zich boden, terwijl zij afwachten moest. Afwachten, hoe lang nog! Om domme drogredenen en verouderd begrip! Zij had lief, daarin school geen schande, het was haar eer en haar recht.’ Liesbeth verwacht niet anders of Scheffer zal na de eerste rouwperiode het initiatief nemen. Frans ziet in haar echter slechts een zich wegcijferende, bijna ‘heilige’ vrouw en het enige wat hij voor haar voelt, is: respect. Wanneer Liesbeth uiteindelijk haar gevoelens laat blijken, is Scheffer volledig verward; hij heeft zich al gebonden aan een nieuwe vrouw, zijn cliënte Josine Pont. Beroofd van een illusie keert Liesbeth terug naar ‘De Hoven’, naar haar ouders, zoals het hoort.
In de feuilletonversie eindigt zij als een complete ruïne - uiterlijk verslonsd en vermagerd, innerlijk verteerd door frustraties. Op een avond loopt zij weg en men vindt haar ‘half ontkleed, achter een boom’. Zij is verworden tot een krankzinnige, ‘grijs als puin en evenzo broos’. Top Naeff suggereert dat zij erfelijk belast is; zij lijkt op haar grootmoeder, die zich ‘in de kleine vijver op de Hoven verdronken had’.
Het slot van het boek heeft een geheel andere sfeer. Hier geeft Top Naeff een soort ‘toekomstbeeld’ van Liesbeth. Ook in de gewijzigde versie is zij ‘wat vreemd’ geworden. Na de dood van haar ouders blijft zij alleen met een dienstbode en enkele honden op het inmiddels vervallen buiten wonen. Voor de behoeftigen van het dorp is zij de weldoenster en wanneer zij zestig jaar wordt, zingen de meisjes van de breischool haar toe op de wijze van ‘Wir winden dir den Jungfernkranz’ - wij vlechten voor jou een maagdenkrans...
| |
Masochisme en martelaarschap
Top Naeff noemde Liesbeth van Landschot ‘een minder excentrieke zuster van Eline Vere’. Inderdaad heeft Liesbeth trekken die we in veel romans uit het einde van de vorige eeuw, begin van deze eeuw, aantreffen: overgevoeligheid, onevenwichtigheid en nervositeit. Elementen die volledig passen in de naturalistische en post-naturalistische romantraditie.
Top Naeff laat haar heldin behoorlijk ver gaan in haar gevoelens voor Frans Scheffer. Liesbeths liefde wordt verslaving, obsessie, hevige passie, onderworpenheid met masochistische trekjes. Haar liefde is zo hevig dat zij van zichzelf vervreemdt. Zij is bereid alles te doen om Frans te behagen - zij bestaat nog slechts om hem. Later is ‘haar oorspronkelijke natuur, waarvan nog slechts haar uiterlijk de kenmerken droeg, zó verworden door de folterende begeerte en de slopende strijd, dat niets haar meer van betekenis scheen - noch haar naam, noch haar eigen waarde - dan de bevrediging dier begeerte in een geringe winst’.
De liefde voor Frans Scheffer brengt haar tot overspannen, geëxalteerde fantasieën. Als zij de huishouding bij haar zuster doet, zegt haar vader dat het goed is dat Scheffer naast hen woont, mocht er eens iets gebeuren. Dan slaat Liesbeths fantasie op hol: ‘Zij raakte, met haar lichtbewogen gedachten, zelfs aan de mogelijkheid van brand...En, alsof ze wakend droomde, zag ze Scheffer [...] met de geredde kinderen naar buiten snellen...Het ene kind na het andere. Zijn bleek gezicht overvlamd, zijn ogen vol gloed.’ Bij deze gedachte krijgt zij een ‘verheerlijkt gezicht’. Soms ook hult zij zich in dromen in Bouquetreeks-sfeer: ‘Bloemen vlogen, hoopten aan haar voeten. In de geur van duizend bloemen boog ze over, glimlachte ze...En hij...met zijn glimlach kuste hij haar.’ Als Emma een zware bevalling ondergaat, ziet Lies- | |
| |
beth haar in gedachten al dood: ‘Ze zag haar gekist, als een beeld van heel bleke was lag ze in de kist...Ze zag haar wegdragen onder het hangend zwart, het huis uit, en het tuintje door, over het smalle kiezelpad...’
De passie voor Scheffer maakt haar overgevoelig. Zij leent een boek van hem om ‘iets van hem te behouden’: ‘Zij liep met dit boek door het huis, ook al begeerde zij er niet in te lezen, en op het tafeltje voor haar bed, naast de kleine porceleinen bloemvaas, kleurde het roodlederen bandje haar dag.’ Opvallend zijn Liesbeths masochistische trekjes: ‘En zij droomde, droomde met open ogen, terwijl niets in haar sereen gezicht bewoog, hoe het zijn zou, indien hij ooit zo boos eens werd op háár...Zó driftig, wit van drift! Als een streling voelde zij zijn drift. [...] Die nacht verzon zij een ongerijmde twist, een vergrijp harerzijds dat zijn toorn verwekte, en spon dit uit tot een hartstochtelijk toneel. Elk streng verwijt striemde haar aan den lijve, de vernedering van haar ganse wezen werd heur weke vreugd.’ Meer dan eens hoopt zij op zo'n vernedering: ‘Hij mocht haar smaden, pijn doen met woorden, kwetsen, wonden, al hief hij de hand op...’ Als Liesbeth een rechtszaak bijwoont, waarbij zij Scheffer in actie kan zien, krijgt zij ‘een visioen, feller, verrukkender, en in zijn voltooiing van weeër heerlijkheid dan alle vorige’: ‘In een cel met witte wanden kromp ze aan de voeten van deze man in zwarte toga. Zijn rechterarm rees...En de gesel, die hij zwaaide als een straal door de lucht, reet in heur sidderend vlees!’
Ook licht-sadistische trekken zijn Liesbeth niet vreemd. Als het haar eenmaal bekend is dat niet zij, maar Josine Pont de nieuwe mevrouw Scheffer zal worden deinst zij er niet voor terug Frans te treiteren, wraak te nemen. Nu hij gaat hertrouwen moeten Emma's kleren maar eens opgeruimd worden? ‘Tot wrede besprekingen noopte zij Frans, alle in verband met zijn voorgenomen huwelijk.’ Op een avond denkt zij aan zelfmoord. Dit komt niet zozeer
coll. h. edinga
Top Naeff in haar werkkamer te Dordrecht
coll. gé vaartjes
Handschrift Top Naeff: briefkaart aan professor De Josselin de Jong
door haar wanhoop, maar meer door de gedachte Frans en Josine er mee te treffen. ‘In haar oude kamer, onder het dak waar het donker was en koud, trok ze het rolgordijn op en opende het raam. En ze dacht, of eigenlijk werd het geen gedachte maar de theatrale zucht harer houdingloze ziel, dat ze nu naar beneden moest springen! Dan hadden ze, daar vóór de serre, een verstijvende schrik...iets afschuwelijks, om nooit te kunnen vergeten. En dan was het uit.’
Liestbeths uiterlijk is in overeenstemming met haar breekbare, hyperemotionele aard. Zij is tenger, bleek, tekent snel en heeft iets schuws over zich. Vlak voor haar definitieve terugkeer naar ‘De Hoven’ besteedt ze, nu haar levensvervulling in rook is opgegaan, geen aandacht meer aan haar uiterlijk: ‘Aan de maaltijden verscheen ze afgesloofd, onverzorgd, en zenuwachtig lachend om het geringste. En
| |
| |
ook wanneer ze niet lachte, trok telkens een spier bij het linkeroog en knipperde het lid.’ In het laatste hoofdstuk is Liesbeth zeer vermagerd. In ‘sjofele kleding’ is zij actief als excentrieke goede fee in het dorp.
In enkele recensies - de roman werd overigens overwegend positief beoordeeld - werd Liesbeth gezien als een pathologische figuur. Schrijver-criticus Herman Robbers bestreed deze opvatting in zijn bespreking van het boek uitdrukkelijk. Top Naeff bedankte hem hiervoor: ‘En dan doet het me ook plezier, dat je die kletspraat van “een pathologisch geval” maar eens dadelijk flink de kop in hebt gedreven.’
Liesbeth van Landschot wordt nogal eens beschreven in termen van ‘heiligen’. Zowel diverse romanfiguren als de alwetende vertelster zelf hanteren deze religieuze vergelijkingen. Zwager Menno noemt haar ‘Ursula’, omdat zij zo ‘onwezenlijk’ is en ‘altijd afwijkt van alle anderen...als een verdwaalde heilige’. Als Emma Scheffer in haar ziekbed kennis maakt met Liesbeth zegt ze: ‘U hebt een gezicht voor een verpleegster [...]. Of meer nog voor een nonnetje [...].’ Ook bij Scheffer roept Liesbeth herhaaldelijk associaties op met verheven vrouwen: ‘En hij overdacht, terwijl hij haar zo effen en vroom daar gaan zag, [...] naar welke middeleeuwse jonkvrouw, of was het een heilige? van Reenen haar eens had genoemd.’ Als Frans haar met zijn zoontje ziet, lijkt dit beeld hem ‘lieflijk als dat der Madonna zelve’. Top Naeff, in haar rol van vertelster, noteert: ‘En des avonds, afgescheiden van het overige gezin, te zamen met Vader in de groene bibliotheek, rustte ze tussen de boeken, als tussen kloostermuren, uit van haar pelgrimstocht.’ Opgemerkt wordt verder dat Liesbeths ‘nonne-teer gezicht’ een ‘bijkans bovenzinnelijke glans’ vertoont.
Top Naeff heeft via deze vergelijkingen de situatie van Liesbeth van Landschot venijnig weergegeven. Liesbeth is een martelares. Zij doet denken aan beschrijvingen van martelaren in oude rooms-katholieke Heiligenlevens. De Heilige Catharina van Siena, ‘maagd’, die deel wilde hebben aan Christus' lijden en zich met een gelukzalige glimlach een doornenkroon in haar hoofd drukte. De Heilige Laurentius, die werd geroosterd boven een vuur en zijn beulen tijdens deze misplaatste barbecue blijmoedig adviseerde: ‘Gij kunt nu mijn lichaam omkeren; het is aan deze zijde genoeg geroosterd.’ Ook Liesbeth schept een bepaald genoegen in haar lijden. Zij blijft overigens, net als een non, eeuwig maagd. En de titel? Om nog even in bijbelse termen te blijven: Liesbeth staat na een zware pelgrimstocht voor de poort van het beloofde land, maar zij mag er niet binnengaan. De rest van haar leven brengt zij in de schaduw van de poort door, nog slechts bekend als ‘De Freule’: ‘Achter die naam leefde Liesbeth, gelijk de kloosterzuster, die bij de overgang van het ene leven in het andere tot zelfs de naam aflegde, die zij droeg.’
| |
Verwording en verval
De afbraak van Liesbeth wordt versterkt door een sfeer van algeheel verval. Ook in haar omgeving woekert de achteruitgang, zij het minder uitgesproken, geruislozer. Haar zuster Sidonie is zenuwachtig, lusteloos. Zij kwijnt, gaat kuren, raakt verslaafd aan morfine en duikt later vrolijk op in de casinosfeer van Monte Carlo. Zij scheidt van Menno van Reenen en tart zodoende de gangbare moraal. Van de oorspronkelijke gratie en verfijning (Sidonie en Liesbeth hadden een Franse grootmoeder!) is op het eind van de roman nog maar weinig te bespeuren. Liesbeth is een lachwekkende verschijning geworden, haar zuster leidt in het buitenland een verre van hoogstaand leven.
Er is ook sprake van degeneratieverschijnselen. Hebben Liesbeth en Sidonie vooral emotionele handicaps, bij de kinderen Van Reenen is er al een en ander zichtbaar. Zoon Joost mist een arm. Dochter Olga heeft een oogkwaal en wordt later geheel blind.
Ook in maatschappelijk opzicht zit het de familie niet mee: het psychische en fysieke verval wordt ondersteund door materieel verval en het inboeten aan status. Een deel van het bij ‘De Hoven’ behorende bos wordt verkocht aan een boterfabriek. Het buitenhuis zelf vervalt later. Na de dood van de oude Van Landshot worden het bos, een deel van de tuin en het koetshuis afzonderlijk verkocht. De rest van de tuin verwildert. In de feuilletonversie, waarin Liesbeth nadrukkelijker ten onder ging dan in de uiteindelijke roman, waren ook de uiterlijke vervalfactoren aangescherpt. Op het terrein van ‘De Hoven’ verrijzen arbeiderswoningen. De flora rond ‘De Hoven’ is door de boterfabriek danig aangetast. Robert van Landschot, Liesbeths broer, heeft geldzorgen. Papa Van Landschot heeft zijn financiën niet goed beheerd.
Een algeheel debâcle dus. Het oorspronkelijke familiehuis, dat in het begin van de roman nog als stralend middelpunt voor ieder beschreven werd, is letterlijk en figuurlijk uiteengevallen. Deze afbraak is een veelvoorkomend motief in naturalistische of seminaturalistische romans. De mentale en materiële achteruitgang van een familie, die geïllustreerd en gesymboliseerd wordt met de onttakeling, de verkoop van het ‘familiehuis’. Mooie voorbeelden hiervan vinden we in Louis Couperus' De boeken der kleine zielen, Thomas Manns Buddenbrooks, John Galsworthy's The Forsyte Saga en Ina Boudier-Bakkers De klop op de deur.
De eerste versie van het slot plaatst de roman dichter bij de naturalistische traditie (totale ondergang hoofdfiguur, erfelijkheid, extreem verval) dan het herziene hoofdstuk. Toch valt dat gewijzigde slot te prefereren boven ‘het origineel’. De half ontklede krankzinnige Liesbeth maakt een minder overtuigende en minder tragische indruk dan de verstilde vergrijsde Liesbeth, die door ‘het dorp’ wordt gezien als een emotieloze ouwe juffrouw die een rimpelloos bestaan heeft geleid.
Ary Prins was al onmiddellijk ontevreden over het oorspronkelijke slot,
| |
| |
Eerste druk, 1912
dat hij via de drukproeven onder cgen kreeg. Het is stellig onder Prins' invloed geweest, dat Top Naeff het laatste hoofdstuk na de publikatie in Groot Nederland wijzigde. Toen zij de roman twee jaar later aan een vriendin schonk, had zij duidelijk afstand genomen: ‘Hierbij gaat “Voor de poort”, dat hopelijk de laatste herinnering aan het oorspronkelijk drakenslot in je uitwisschen zal.’ In haar memoires, uit 1950, echter lezen we: ‘Tot heden weet ik nog niet aan welk van deze beide sluitstukken ik de voorkeur moet geven. De oorspronkelijke versie zou, gegeven de vrijmoedige staat onzer hedendaagse letteren, wellicht de moderne lezer het best voldoen.’ De laatste opmerking valt te betwijfelen. ‘Vrijmoedigheid’ is nog geen garantie voor ‘kwaliteit’.
| |
Willem Royaards
Voor de poort is niet een volkomen ten onrechte vergeten meesterwerk. Het verhaaltempo ligt vooral in het begin erg laag en sommige situaties zijn wat al te sjablone-achtig neergezet. De tragiek van Liesbeth van Landschot is typerend voor díe periode en voor díe kringen. Zij is niet meer van deze tijd. Het lijkt ook soms wat onwaarschijnlijk, al dat beheersen en wegmoffelen en niet opmerken. Van de andere kant echter is hiermee natuurlijk een mooi beeld gegeven van ‘de’ fatsoenlijke, goed gesitueerde vrouw, die niet alleen haar taille maar ook haar emoties moest inrijgen in haar corset. Mag Voor de poort ‘sociaal-historisch’ gezien interessant zijn, bovenal toch is het een verhaal van hoop, verlangen, illusies, desillusies, eenzaamheid. Temidden van al haar familieleden, het gezin Scheffer, is Liesbeth een volkomen geisoleerd mens, die ten onder gaat aan de hevige gevoelens die zij niet uiten kan en die ook op geen enkele wijze beantwoord worden. Er is ook werkelijk niemand met wie zij erover kan praten. Als tragische figuur rijst zij uit boven het tijdgebondene van het boek.
Het verlangen en de ontgoocheling van Liesbeth van Landschot krijgen nog een extra dimensie wanneer de biografie van Top Naeff erbij betrokken wordt. De schrijfster hing erg aan deze roman en in het bijzonder aan de hoofdfiguur. ‘Lieve God, ik zal er wel nooit meer een maken, die me zo na aan mijn hart heeft gelegen, die zó volkomen mijn eigen wezen is [...].’ De affectie die zij voelde voor Liesbeth berust niet alleen op een groot inlevingsvermogen. Top Naeff kende de gevoelens van Liesbeth.
Al vanaf haar achtste jaar hoorde Top Naeff thuis zinspelingen op haar ‘toekomstig’ huwelijk. Haar milieu hechtte aan ‘trouwen op het moment dat dat hóórt’ en aan ‘een goede partij’ ‘Als je eenmaal boven de twintig bent, kijkt geen man je meer aan,’ was een van de indoctrinerende kreten die Top als puber door haar opvoeders, haar ‘doorgaans aannemelijke ouders’, naar het hoofd geslingerd kreeg. Later zou zij spreken over ‘het schijnheilige tijdperk, waarin ik ben geboren en getogen’. In dat tijdperk lagen verlangen en werkelijkheid niet in elkaars verlengde. Toen Top Naeff zich, inderdaad netjes op twintigjarige leeftijd, verloofde met de medische student Huibert Willem van Rhijn, zei ze: ‘Ik heb maar ja gezegd tegen de eerste de beste, want stel dat er geen volgende kwám!’ Hierbij moet wel aangetekend worden dat Van Rhijns toekomstige positie - huisarts - op Top Naeff indruk maakte. Het huwelijk, dat in 1904 gesloten werd, betekende een desillusie. Beide echtelieden konden zich onmogelijk tot echte liefde forceren. Bovendien
archief letterkundig museum, den haag
Bladzijde uit het trouwboekje van Top Naeff en Huibert Willem van Rhijn
bleef de praktijk van dokter Van Rhijn klein en onbetekenend. Top Naeff en Willem van Rhijn hadden elkaar weinig te zeggen, maar hielden naar buiten toe keurig de schijn van een tevreden echtpaar op. Het gegeven is door Top Naeff veelvuldig en met de nodige ironie in haar proza uitgewerkt.
Vier jaar na het aangaan van haar huwelijksgevangenschap leerde Top Naeff haar eerste en grote liefde kennen: Willem Royaards, de beroemde acteur en toneelvernieuwer. Zij ontmoette hem en zijn vrouw, Jacqueline Royaards-Sandberg, in 1908. Top Naeff publiceerde gezaghebbende toneelkritieken in De Groene Amsterdammer, schreef doorgaans bewonderend en positief over Royaards en legde mede hierdoor de basis voor een intieme vriendschap. ‘Zij had zich hoe langer hoe meer tussen Willem en mij ingedrongen,’ schreef Jacqueline Royaards, die haar bloed kon drinken, in haar pittige Herinneringen.
In Voor de poort kon Top Naeff haar ingedamde passie voor deze getrouwde man, haar verlangens en teleurstellingen verwerken via Liesbeth van Landschot, die ook niet krijgt wat zij begeert. ‘Alle liefde die ons ten deel valt, wordt met de tijd bron van inspiratie,’ schreef Top Naeff ooit, en: ‘Alles wat wij neerschrijven, hetzij in kunstvorm, hetzij als inhoud van een brief, is belijdenis, verraad aan onszelf. Meer of minder bewust, meer of minder be- | |
| |
coll. erven h. edinga
Anthonetta Naeff als kind
heerst, meer of minder bedekt.’ Vooral wat de camouflagetechniek betreft, geldt voor Voor de poort: ‘meer’! In haar brieven rept zij er - uiteraard! - niet over, maar wij mogen wel aannemen dat de stagnatie tijdens het werken aan de roman mede veroorzaakt werd door Top Naeffs emotionele betrokkenheid bij het onderwerp.
Top Naeff gebruikte haar honoraria doorgaans voor reizen. Het is een ironische gedachte dat zij de financiële opbrengst van Voor de poort reserveerde voor een reis naar Nederlands-Indië, om letterlijk afstand te kunnen nemen. ‘Haar boot vertrok uit Amsterdam en wij gingen er heen om haar vaarwel te zeggen,’ herinnerde Jacqueline Royaards zich. ‘Ze had een aardige hut alleen en er stonden bloemen op een tafel. Ik vroeg: “Van wie heb je die gekregen?” Ik kreeg er geen antwoord op. Toen Willem en ik alleen waren, zei hij: “Je mag haar wel dankbaar zijn, ze gaat voor jou.” Ik keek heel verbaasd. Willem zag dat ik het niet begreep. Maar het gezegde bleef bij me hangen. Ze was onwaarschijnlijk gauw weer terug.’ Mogelijk heeft de reis haar verlangen naar Royaards alleen maar vergroot; de uitgebreide briefwisseling tussen beiden had deze hypothese kunnen bevestigen. Helaas is die correspondentie verloren gegaan. Top
fritz karbasch/coll. gé vaartjes
Top Naeff (1948)
Naeff vertrouwde de honderden brieven van Royaards aan haar vriendin Kitty de Josselin de Jong toe, met het verzoek: ‘Jij kent de essentie van mijn leven. Zorg ervoor dat alles tot de laatste snipper verbrand wordt.’ Deze literaire executie is inderdaad voltrokken en ook de brieven van Top Naeff aan Willem Royaards zijn verloren gegaan. Onder het verhaalglazuur van Voor de poort zijn Top Naeffs emoties echter voorgoed geconserveerd.
| |
Praalgraf
Voor de poort is een heel aardige roman, maar de kracht van Top Naeff moet toch vooral gezocht worden in haar talrijke novellen, verhalen, waarin haar ironie en stilistische scherpte het sterkst uitkomen. Het is merkwaardig dat Menno ter Braak, die niets van het ‘Hollands realisme’ moest hebben, en die in zijn brieven aan Edgar du Perron sneer na sneer aan het adres van Top Naeff uitdeelde, in zijn recensies zeer positief was. Men treft er superlatieven in aan als: ‘een eigen, persoonlijk idioom’, ‘knappe roman’ en ‘het sterke talent’. Zijn bespreking van haar novellenbundel Juffrouw Stolk en andere verhalen eindigt met: ‘Men heeft Top Naeff haar zuurheid verweten; ik zou zeggen, dat die zuurheid het nu precies was, die haar, met behoud van dezelfde ingrediënten en zelfs dezelfde rancune jegens het leven, tot een schijfster van formaat maakte, op een geheel ander plan dan welke harer vrouwelijke collega's van haar generatie ook.’
| |
| |
Deze ooit zo geprezen novellen zoekt men tevergeefs in de boekhandel. Men treft hier slechts, met een zekere hardnekkigheid, het meisjesboek Schoolidyllen aan. Sinds verleden jaar is Voor de poort ook weer verkrijgbaar, als Salamanderpocket. Een wat flodderige uitgave. Op de achterkaft staat Van der Woudes gedateerde visie uit 1948 afgedrukt. De opmerkingen dus over ‘het meesterwerkje’ Eline Vere, die bij voorbaat irritatie oproepen. Een voor- of nawoord, dat de schrijfster en haar roman in een literair-historische context had moeten plaatsen, ontbreekt. Hoe belangrijk zo'n in- of uitleiding is, blijkt uit het feit dat de Volkskrant de heruitgave toeschreef aan ‘de meisjesboekenschrijfster Top Naeff’!
Nog tijdens haar leven, bij gelegenheid van haar zeventigste verjaardag, verscheen Top Naeffs Verzameld belletristisch werk. De schrijfster typeerde dit hartelijke initiatief als ‘een praalgraf’. Dat graf is nu vrijwel onvindbaar geworden.
Het is met Top Naeffs oeuvre gegaan als met het onduidelijke sieradenbestand van een overleden oude tante. De erfgenamen herinnerden zich alleen tantes klatergoud en opzichtige smuk. De fijngezette briljantjes en het filigrain werden niet ontdekt en de hele groenfluwelen bijouteriedoos belandde bij een uitdrager.
Top Naeffs novellenbundels, die indruk maken door haar ‘superieure ironie’ - woorden van Ter Braak - zijn nog slechts te vinden op de tweedehandsmarkt.
| |
Literatuuropgave
Voor de poort werd in 1912 uitgegeven door Van Holkema & Warendorf te Amsterdam. De in 1985 verschenen Salamanderuitgave is de tiende druk van deze roman. Boeiende, maar eveneens beperkte informatie over Top Naeffs leven en werk is te vinden in haar afstandelijk geschreven ‘autobiografie’ Zo was het ongeveer (1950). Er is weinig recente secundaire literatuur over Top Naeff. Essentieel uit de laatste jaren is Hans Edinga's artikel ‘Omdat de eenzaamheid zulke nijpende vormen kon aannemen’, gepubliceerd in nrc Handelsblad, 30-12-1978. In het verleden verscheen een wezenlijke bijdrage over Top Naeff in Annie Romein-Verschoors Vrouwenspiegel. Een literair-sociologische studie over de Nederlandsche romanschrijfster na 1880 (Amsterdam 1936. In 1977 verscheen van dit boek een ‘Sun-reprint’). Een mooie typering van Top Naeff staat in Annie Salomons' Herinneringen uit de oude tijd/aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend. (Amsterdam 1984, Privé-Domein nr. 99) Jacqueline Royaards-Sandbergs Herinneringen verschenen in 1979 bij Erven Thomas Rap te Baarn. Zelf gaf Top Naeff een beeld van Willem Royaards in haar Willem Royaards. De tooneelkunstenaar in zijn tijd ('s-Gravenhage 1947). Over Voor de poort en enkele andere, verwante romans, schreven Judith van der Bend en Ellen de Jong een interessante doctoraalscriptie (vu Amsterdam 1982), onder de titel Jongere, minder excentrieke zusters van de romanpersonages van Tachtig. De briefwisselingen Top Naeff-Ary Prins en Top Naeff-Herman Robbers, waaruit in dit artikel wordt geciteerd, bevinden zich in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Hier is ook een uitgebreide collectie knipsels m.b.t. Top Naeff en haar werk aanwezig. |
|