| |
| |
| |
Je kunt toch om de waarheid wel lachen?
Gerard Reve als gastschrijver aan de Leidse Universiteit; een verslag en een interview
Peter Burger en Jaap de Jong
foto klaas koppe, amsterdam
Peter Burger en Jaap de Jong studeren Nederlands in Leiden en volgden de colleges van Gerard Reve.
‘De universiteit lijkt het ideale tehuis voor onze beste schrijvers.’ Zo luidt de conclusie van het artikel ‘De schrijver en zijn werkgevers’, dat Aad Nuis in 1965 voor Tirade schreef. Nuis droeg het stuk op aan ‘prof. G.K. van het Reve’: vooruitlopend op de ontvangst van zijn betoog kende Nuis Reve alvast dezelfde titel toe als diens Geleerde Broer. Precies twintig jaar later, kort nadat Karel van het Reve afscheid had genomen van Leiden, werd Gerard Reve, als eerste gastschrijver in Nederland, benoemd aan de Leidse Universiteit. Wat was de taak van de gastschrijver? Hoe heeft hij zich er van gekweten en hoe heeft Reve dit collegesemester van juni tot december 1985 ervaren? Een verslag en een interview.
| |
Voorgeschiedenis
Op Amerikaanse en Engelse universiteiten zijn schrijvers al tientallen jaren een geaccepteerde verschijning. De meeste bekende Angelsaksische auteurs, en talloze minor poets, hebben als writer in residence een of meer semesters lang college gegeven over hun eigen werk, of cursussen creatief schrijven geleid. Nabokov, Lowell, Roth, Mailer, Bellow, Burgess: geen gebrek aan grote namen. Hoe belangrijk de aanwezigheid van een gastschrijver voor die universiteiten is geworden, mag blijken uit de Amerikaanse verzoeken, die regelmatig gericht worden tot Nederlandse schrijvers, om de oceaan over te steken en in de V.S. enkele semesters les te gaan geven. Hugo
| |
| |
Brandt Corstius, Jan Willem Holsbergen, Frans Kellendonk, Mischa de Vreede en Kester Freriks, niet direct de primi inter pares, gingen.
Voor Nederland hoefden zich, intussen, nog geen Engelse en Amerikaanse schrijvers in te schepen: het gastschrijverschap moest hier nog uitgevonden worden. Het gewenste effect van Nuis' Tirade-artikel uit 1965 liet op zich wachten, totdat in 1984 K.L. Poll en T. Anbeek de handen ineensloegen, Poll in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Vereniging van Onderwijs, Kunst en Wetenschap (okw) en Anbeek als hoogleraar Moderne Letterkunde aan de R.U. Leiden. In samenwerking met het Bestuur van de Leidse Letterenfaculteit stelden zij het gastschrijverschap in.
Per 1 juli 1985, voor een periode van vijf maanden, werd Gerard Reve als gastschrijver benoemd, niet als hoogleraar weliswaar, maar dan toch in de rang van wetenschappelijk hoofdmedewerker.
Deze keuze bleef niet onbesproken. In Mare, het Leids universiteitsblad, verscheen een ingezonden brief van dr. E. Kummer en prof. dr. J.G. Kooij, beiden verbonden aan de Letterenfaculteit. Zij vonden de keuze minder gelukkig, want: ‘Het literaire werk en het publieke optreden van Van het Reve worden in toenemende mate gekenmerkt door uitingen van een platvloers racisme, vooral als hij schrijft over (anders) gekleurde bewoners van Nederland.’ Zij noemden zijn racistische uitspraken ‘dom en gevaarlijk’. Hetzelfde waardeoordeel spraken zij uit over hen die zich niet verzetten tegen Reves uitlatingen. In een reactie op deze brief stelde T. Harmsen, docent Oudere Letterkunde aan de Vakgroep Nederlands, dat het juist de taak is van de universiteit, die ideeën te bestuderen.
| |
Verwey-lezingen
Tot Reves taak (‘mijn lederopdracht’) behoorde het verzorgen van vier openbare hoorcolleges en het geven van enkele werkgroepen, twee voor studenten Nederlands en een voor andere studenten en leden van okw. De hoorcolleges werden Verwey-lezingen gedoopt, naar de eerste literator die in Leiden als niet-neerlandicus hoogleraar Nederlandse Letterkunde werd. De komst van Verwey in 1924 was het begin van een traditie, die werd verbroken door het afscheid van professor Gomperts en de komst van professor Anbeek. Met Reves benoeming lijkt de traditie van een schrijver aan de letterenfaculteit op een gelukkige wijze in ere hersteld te zijn. - Het Leidse voorbeeld heeft al navolging gekregen in Groningen, waar Dick Hillenius dit najaar twee maanden lang gastschrijver zal zijn.
Reve hield zijn lezingen onder overweldigende belangstelling: van de ruim zesduizend geïnteresseerden konden er slechts vijftienhonderd een plaats bemachtigen. In zijn eerste lezing sprak Reve over kunst en religie, en over de houding van de r.k. kerk tegenover de dood. Na afloop van deze lezing ontstond er een handgemeen, waarbij Reve de eigenaar van het Leidse café Het Zingend Hart met een gebroken glas trachtte te verwonden, omdat deze hardnekkig antwoord bleef verlangen op een aantal de schrijver onwelgevallige vragen. De secretaris van de Letterenfaculteit liep hierbij een snijwond aan zijn hand op.
In het navolgende interview kondigt Reve nog het socialisme aan als thema van zijn tweede lezing, maar naar aanleiding van het genoemde incident verving hij dit door een minder controversieel onderwerp, zijn Vier Zuilentheorie, een onderwerp ook, dat beter binnen zijn leeropdracht paste. Dit had tot gevolg dat ook de derde en vierde avond gevuld werden met romantheorie. Na afloop van de vierde lezing ging de schrijver uitgebreid in op vragen uit het publiek.
| |
Werkcolleges
Wat gebeurde er in de werkgroepen? Reve hield de eerste zeven bijeenkomsten een boeiende voordracht van een klein uur, waarin hij onder andere zijn theorieën over de Vier Zuilen van het Proza, het Wezen van de Kunst en de drie verschijningsvormen van de Erotiek ontvouwde. In het tweede uur was er meestal ruimschoots gelegenheid tot het stellen van vragen. Een enkel trefwoord was voor Reve vaak al genoeg om een verhandeling te houden over wonderbaarlijke droomuitleggingen, de waarde van het Onderbewuste in verband met de ontoereikendheid van het menselijk verstand of de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika. Vanaf het achtste college hielden de studenten een referaat over het werk van Reve. In de meeste gevallen werd de Zuilentheorie getoetst aan een van zijn romans; ook waren er ‘vrije’ onderwerpen als ‘Het boodschappennetje in enkele romans van Reve’, ‘Reve als romantisch-decadent profeet’ en ‘Het Godsbewijs bij Reve’. Deze referaten werden omgewerkt tot nota's en beoordeeld door Anbeek, die ook, op uitdrukkelijk verzoek van de gastschrijver, de colleges voorzat.
Ton van Heemst, deelnemer aan een van de colleges, uitte in de Volkskrant zijn ongenoegen over de opzet van het gastschrijverschap en de onkritische manier waarop Reve reageerde op de spreekbeurten van de studenten. Niet geheel ten onrechte. Reves commentaar op deze referaten was, ongeacht de kwaliteitsverschillen, bijna onveranderlijk positief. Al associërend op het in het referaat te berde gebrachte, reeg hij dan een serie meeslepende anekdotes aaneen over het autobiografische karakter van zijn werk, het schrijven en herschrijven, zijn uitgevers en collega-schrijvers, en over zijn ongehoorde ervaringen met de literaire kritiek.
Veel positiever over Reve als docent was Menno Lievers, die Ton van Heemst in dezelfde krant van repliek diende: ‘Wat Reve [...] gedaan heeft, is mensen stimuleren en in hun waarde laten. Het was niet alleen leerzaam, het was ook een buitengewone ervaring.’
Een buitengewone ervaring vormde vooral de laatste bijeenkomst van de werkgroepen. Die hield het midden tussen een celebratie van het Heilig
| |
| |
Avondmaal en een Sinterklaasviering. Er werd gezongen, wijn gedronken en voorgelezen; Reve tapte moppen en deelde boeken uit - zich hiermee definitief verzekerend van een nieuwe generatie leraren Nederlands, die niet zullen rusten, voordat alle leerlingen een Reve op de lijst hebben gezet.
| |
Het Interview
‘Willen jullie koffie met gembergebak of een goedkoop stuk ijstaart van de Hema? Ja, ik leef voor anderen. Schrijf maar op: een overstelpende hoffelijkheid, die toch wel een masker is, maar waarachter zich een uiterst kwetsbare gevoeligheid verbergt.’
Wij nemen Gerard Reve, op 9 oktober 1985, een vraaggesprek af ten huize van zijn echtvriend Matroos Vos, in ‘een burgerlijke buitenwijk in de buurt van de grote stad R.’, waar de auteur woont zolang hij als gastdocent aan de Leidse Universiteit werkt. Hij bereidt er zijn colleges voor en schrijft er aan ‘een nieuwe wereldroman waar weer geen normaal mens in voorkomt’.
Zojuist is Brieven aan geschoolde arbeiders
peter burger
De volksschrijver in zijn achtertuin
uitgekomen (Veen, 350 p.). Omdat Reve ‘helemaal beroerd’ wordt van het verleden, heeft Matroos Vos, die ook het omslag van het boek ontwierp, de brieven gelezen en geselecteerd. Aanvankelijk had hij nog vier of vijf groepen brieven meer gekozen, maar Reve heeft (nog) van publikatie ervan afgezien.
Hij hoopt dat wij niet gekomen zijn om de grote schrijver van zijn troon te stoten, want zoiets wil zijn volk niet hebben. ‘Een echt mensenstuk moet het worden. Ik heb een mooie verzameling cliché's gemaakt voor jullie. Wat denken jullie van: Uit de schatkamers van mijn geest verrijk ik mijn volk, en daarmede, zij het indirect, de gehele mensheid.’
Reve is een onvermoeibaar prater. Vier uur lang zet hij voor ons, bedachtzaam formulerend, zijn denkbeelden over godsdienst, kunst en politiek uiteen. In ons verslag komen alle gespreksonderwerpen aan bod, vanzelfsprekend niet zonder dat we hebben moeten snoeien en schikken. Hoogstens hebben we iets meer weggelaten uit de tirades over politiek, volkswijsheden over gastarbeiders en oproerige jeugd, want die hebben wij thuis ook - om het eens in het besmettelijke idioom van de schrijver te zeggen.
Reve was zo vriendelijk om aan het einde van het semester nog enkele schriftelijke vragen van ons te beantwoorden, zodat we behalve zijn verwachtingen ook zijn eindoordeel over het gastschrijverschap in het interview konden verwerken.
Wij kiezen koffie met gembergebak, want het is al koud genoeg op de onverwarmde werkzolder.
| |
Studenten kunnen lezen, schrijven en denken
‘Ik zag er erg tegenop. Ik had eerst ja gezegd, toen nee, toen weer ja, toen wéér nee, en uiteindelijk dan toch weer ja. Ik heb geen spijt, absoluut niet. Kijk, ik kan goed praten, goed formuleren; ik ben een goed panel-lid, slagvaardig in het debat, maar: ik heb geen enkele didactische ervaring. Ik ben een schrijver die komt praten over zijn vak, meer pretenties heb ik niet. Maar ja, je wilt niet aankomen met een hoop artistiek gelul. “Het individu wordt verstikt”, dat soort gelul. Een groot deel van de week ben ik bezig
| |
| |
met het ordenen van het materiaal. Ik ben nu gedwongen om al mijn ervaring, alles wat ik gezien heb, wat ik gedacht heb, tot een sluitend geheel te maken. Sommige onrijpe ideeën van me zijn daardoor gerijpt. Niet dat ik telkens met iets nieuws aankom, maar neem nou dat saillante verband tussen religie en kunst. Je denkt: het is evident, maar waar is het bewijs? En dan zie je dat de definities van kunst en religie parallel zijn: het is allebei stilering van een menselijke handeling, erop gericht om ontroering teweeg te brengen. Alle kunst is religieus, alle religie artistiek. Je vindt steeds meer voorbeelden. Het klopt.
Ik zal het jullie heel eerlijk vertellen: ik ben mislukt op de middelbare school. Ik had daar de consequentie uit kunnen trekken dat ik een genie was, maar het versterkte mijn jeugdneurose, mijn minderwaardigheidsgevoel. Mijn broer werd professor. Ik heb altijd met een zekere huiver tegen die wereld opgezien. Nu denk ik dat ik eraan ben ontsnapt. Ik was toch altijd uit de toon gevallen, als een soort hersenchirurg die toneelstukken schrijft en cello speelt, zoiets. Er is ook veel veranderd. Vroeger, dertig, veertig jaar geleden, met de professoren in van die gewaden, had je de neiging om op je tenen te lopen. Maar die nieuwbouw in Leiden, dat is net de vertrekhal van Schiphol. De tover is weg. Nee, ik heb geen ambitie meer om professor te worden. Vroeger wel, ik heb twee maal naar een gastprofessoraat creative writing in Amerika gesolliciteerd, maar dat is niks geworden. Ja, een eredoctoraat misschien, liefst in de theologie.
Faculteiten voor creative writing (zowel voor drama als voor verhalend proza) bestaan al heel lang in de Verenigde Staten van Amerika. Een schilder verkrijgt van de academie geen talent, maar kan de techniek meester worden. Dat zoude, mutatis mutandis, ook voor een academie ten behoeve van aankomende schrijvers gelden.
Twintig jaar geleden was alles beplakt met affiches; de studenten, ongeletterde haarboeren, lagen in de hal joints te roken en bier te drinken. Maar de afbraak van het onderwijs is minder snel gegaan dan ik had verwacht. De studenten uit de drie werkgroepen waaraan ik college geef zijn werkelijk mensen die allemaal kunnen lezen, schrijven en denken. Het is een belangstellend gehoor, ze stellen allemaal zinnige vragen. Maar er is, heb ik begrepen, wel geselecteerd. Ze hebben de dwarsliggers en de marxistischleninistische troep er niet ingelaten.
Een van die zinnige opmerkingen kwam bijvoorbeeld van een meisje, dat goed nagedacht had over mijn ideeën over de drie soorten erotiek. Ik had op college verteld dat volgens mijn vroegere psychiater, dr. C.G. Schuurman, de mens voortgedreven wordt door twee verschillende krachten, namelijk de egotiek (de drang om het specifiek eigene te realiseren, die men niet moet verwarren met egoïsme) en de erotiek (de drang tot eenwording met iets buiten onszelf). Nu laat deze erotiek zich kennen in drie lagen, die in elkaar overvloeien: ten eerste de lichamelijke laag (de drang tot eenwording met een ander mens) ofwel de seksualiteit, ten tweede de sociale laag (het opgaan in een sociaal geheel, bijvoorbeeld het gezin, de school, de padvinderij, de sportvereniging, het leger) en ten derde de religieuze laag (de drang tot volstrekte eenwording met het Al). Ikzelf ben, overigens, gelukkig een schoolvoorbeeld van iemand die de religieuze en lichamelijke erotiek nooit scheidt. Dat meisje vroeg tijdens het college, of het niet een logisch gevolg zou zijn van deze theorie, dat iemand gewaarwordingen van lichamelijke erotiek kan krijgen bij het zien of horen van een kunstwerk. Ik had hier zelf nog helemaal niet aan gedacht, maar het is natuurlijk goed mogelijk dat bij het lezen van een mooi boek het fransje van de lezer zich opricht. Met deze verrijking van mijn theorie kan ik niet anders dan van harte instemmen.’
Na afloop van de serie colleges merkte Reve over de studenten het volgende op: ‘Eerst was er wel wat te veel aan ontzag. Later werd de omgang vertrouwelijker. Men onderwierp mijn beschouwingen aan kritisch onderzoek, en dat was precies mijn bedoeling. Colleges, die men op gezag voor waar aangenomen wil hebben, kan men net zo goed publiceren in plaats van ze hardop voor te lezen. Mijn gehoor was kritisch, maar altijd op een constructieve manier.’
dick van teylingen, leiden
Het laatste werkcollege
Over het gastschrijverschap zei hij: ‘Het was tamelijk zwaar, maar ik ben nu eenmaal een zwaartillend man, die achter alles gauw te veel zoekt. Voor deze opdracht moet men met mensen kunnen omgaan, respect voor mensen hebben en, vooral, ook kunnen luisteren. Mij gelijkt een zeer onderschat auteur als Jan de Hartog zeer geschikt als opvolger. Hij is een vakman en kan goed over zijn avonturen vertellen. De halve wereld heeft hij bereisd, hij is rooms-katholiek geworden, en hoewel hij tien jaar ouder is dan ik, heeft De Hartog geen geluidsversterker nodig voor een hoorcollege.’
| |
Hoop doet sterven
Onder de titels Hoop doet Leven, Hoop doet Sterven, Mens durf te denken en Nader tot U Reve vier Verweylezingen houden. Mens durf te denken moest handelen over onzuiver denken inzake moraal, recht en wet, en in het bijzonder over pornografie en het vermeende gebruik van schuttingwoorden in zijn werk. De laatste bijeenkomst zou ‘een gezellige avond’ worden, waarop Reve zou lezen uit en over zijn werk. Tijdens ons gesprek
| |
| |
ging de auteur nader in op de gedachtengang die hij in de tweede lezing uiteen wilde zetten.
‘In Hoop doet Sterven bespreek ik de religie van het socialisme en de houding daarvan tegenover de dood. Het socialisme ontkent van zichzelf dat het een religie is, een kenmerk van uiterst primitieve religies, en het ontkent de dood op een uiterst primitieve manier. “De dood eist zijn tol”, is de heersende gedachte.’
Wat verstaat hij precies onder ‘socialisme’? De Russische communisten, de psp, de pvda? En meent hij echt wat hij bij gelegenheid van het Pausbezoek in de NRC schreef: ‘Het einddoel van de politiek van de Sovjet-Unie is namelijk de uitroeiing van het gehele Poolse volk, wat ook het diepste verlangen is van alle socialisten in de Westerse Wereld, inzonderheid die in Nederland.’?
‘Dat is toch allemaal hetzelfde tegenwoordig? Ja, ze weten het misschien niet van zichzelf, de socialisten, maar het is toch echt zo. Het socialisme wordt gekenmerkt door een grote liefde voor de Mensheid, maar bekommert zich niet om individuele mensen. Dat eenrichtingsverkeer van de verdraagzaamheid! In Afghanistan wordt een volk uitgeroeid, in Zuid-Afrika niet. Dat oproer daar heeft niets met politiek te maken, het zijn allemaal jonge oproerkraaiers, net als nu in Londen. Socialisten in Nederland sympathiseren met destructieve geesten als Kadaffi en Scargill. Wat heeft de FNV nu helemaal gedaan voor het Poolse volk?
Dertig jaar geleden stond er nooit één zetfout in de Times. Nu wel, ze doen het gewoon om te treiteren, die vakbondsleden.
Ik heb Wiegel nog wel eens verkiezingsleuzen gestuurd, gratis. “Wie stemt op rood, stemt op de dood”, en “Arbeider, vecht voor uw auto: stem vvd”. Hij schreef dat hij ze niet kon gebruiken. Ik had ze natuurlijk niet gratis aan moeten bieden, dan denken ze meteen dat het niks is.
Ernest Renan zei al dat het socialisme de godsdienst was van de toekomst. Het duldt ook geen andere religies naast zich. De Grieks-Orthodoxe Kerk en de Wereldraad van Kerken zijn werktuigen van het communisme. De Wereldraad heeft nooit geprotesteerd tegen het lot van de joden in Rusland. Om “de wereldvrede te bewaren”. Renan voorspelde dat nieuwe middeleeuwen aan zouden breken als de socialisten zich konden verzekeren van een pact met de Er Ka Kerk. Het is misschien aan de Voorzienigheid Gods te danken dat het niet gebeurd is. En met deze voortreffelijke paus zal dat niet gebeuren ook.
Een werkelijk ethisch standpunt formuleren buiten het christendom om is in onze westerse wereld niet mogelijk. Alle andere standpunten zijn gebaseerd op utiliteit. De verdienste van een religie is, dat ze de omgang met het mysterie mogelijk maakt. De Er Ka Kerk is ietwat primitief. Ik was verbaasd dat bij mijn intreden niet allerlei theologische ideeën van me juichend werden ingehaald. Het individu speelt een geringe rol in die Kerk; iedereen is aan handen en voeten gebonden, het is een hiërarchisch systeem. De Kerk heeft niet een intellectueel karakter. Ik ben nog nooit een priester tegengekomen die een boek van me had gelezen.’
Later bleek dat Reve andere onderwerpen aan de orde stelde in de laatste drie hoorcolleges. Terugblikkend op zijn hoorcolleges, zei Reve: ‘Het was een geheel andere opdracht, zonder uitwisseling van ideeën, die bovendien eisen stelde van retoriek, recapitulatie, en ook vermaak, want een uur lang een gehoor willen vasthouden en boeien is een hachelijke ambitie. De hoofdzaken blijvend in het geheugen van de toehoorder planten, daar gaat het om. Ik heb de indruk, dat mijn publiek tevreden is over het gebodene.’
| |
Ironie
Reve heeft in zijn geschriften taboes doorbroken op het gebied van lichamelijke erotiek en religie. Minstens zo opmerkelijk, vooral in zijn latere werk, is de onverhuld positieve houding ten opzichte van burgermanswaarden. In deze burgerlijke wereld passen zuinigheid, liefde voor het koningshuis, gezagsgetrouwheid, een calvinistisch arbeidsethos, verlangen naar de tijd ‘dat we Indië nog hadden en alles beter was’, grappen over andersgekleurde medeburgers en een kruideniersmentaliteit (‘Koopt Nederlandse waar dan helpen wij elkaar’). Zijn dit slechts doeltreffende stijlmiddelen, waarmee hij zijn (nog steeds grotendeels ‘linkse’) publiek een groot literair genoegen verschaft, of staat Reve werkelijk de verbreiding van deze waarden voor ogen? Wij stellen hem, maar weer eens, de vraag naar de ironie in zijn werk.
‘Wij moeten ons in onwankelbare trouw scharen rond de troon van Oranje. Dat kun je niet zeggen zonder te lachen. Het is de waarheid, maar je kunt toch om de waarheid wel lachen? Ik geloof die dingen wel. Wat is ertegen om op tijd je kruideniersrekening te betalen? In de crisisjaren, toen het besteedbaar inkomen veel lager lag dan nu, was er veel minder jeugdcriminaliteit. De jeugd zal nu ook wel veel problemen hebben, maar oude mensen beroven geeft toch geen pas. Meestal lopen de daders alweer vrij rond voordat de slachtoffers uit het ziekenhuis zijn. “Ze waren op zoek naar hun eigen identiteit”, heet het dan. Tijdens het Pausbezoek ging er een rode furie door ons land. Wat er toen voor een onverdraagzaamheid bovenkwam, daar zijn geen woorden voor. De ruiten van de Lidwinakerk werden ingegooid, bijna geen katholieke kerk in Nederland bleef gespaard bij deze nieuwe beeldenstorm. Toch durfde zelfs de kwaliteitskrant van Bert Poll daar niet over te schrijven.’
Hoe komt het, vragen wij, dat ‘geschoolde arbeiders’ als prof. dr. Kooij en dr. Kummer, blijkens hun ingezonden brief in de Mare, zoveel moeite hebben met uw uitlatingen over buitenlanders?
‘Ach, die mensen vervelen zich.
Ik ben in Zuid-Afrika geweest. Niemand heeft mij daar gediscrimineerd omdat ik homoseksueel ben. Ze heb- | |
| |
ben daar toch geen tijd voor die onzin.’
Wij spreken tegen dat verveling hierbij een rol heeft gespeeld.
‘Ik schrijf niet voor intellectuelen. De mensen nemen veel te snel alles letterlijk.’
Volgt een onverstoorbaar betoog tegen socialisten die gastarbeiders naar Nederland hebben gehaald en ze nu laten verpauperen.
| |
Waarheid is iets anders dan wetenschap
‘Literatuurwetenschap, ach, het moet een naam hebben. Het kan ook literatuurgeschiedenis zijn. Je kunt onderzoeken wat de kunst van een bepaalde tijd gemeenschappelijk heeft, of er een verband bestaat tussen de ontwikkelingen in de literatuur en in de beeldende kunst. Je moet kijken naar het systeem, de principes die in de literatuur werkzaam zijn, naar de doelen en intenties van de schrijver en bepalen in hoeverre zijn literatuur hieraan voldoet. Wat ik in het college beweer over de Vier Zuilen van het Proza (de conceptie, de compositie, de stijl en het woordgebruik) is allemaal achterhaalbaar, vooral de structuurprincipes. Als een schrijver al deze principes verwaarloost, zoals de aankondiging van belangrijke gebeurtenissen en van het romaneinde, het geven van het tijdsverloop van een roman, het creëren van een geloofwaardige hoofdpersoon door hem naast goede, ook slechte eigenschappen te laten bezitten, dan schrijft hij hoogstwaarschijnlijk geen goed boek.
Toch is er wel verschil tussen bijvoorbeeld de fysica en de literatuurwetenschap: in de fysica kun je niet met mooiklinkend gelul aankomen dat niets betekent, in de literatuurwetenschap wel. In de natuurwetenschap kan men precies voorspellen dat als een ander persoon een proef op een andere plaats uitvoert, er toch eenzelfde resultaat wordt verkregen. Bij de letterkunde is van zo'n soort voorspelbaarheid geen sprake. Theologen kunnen de waarheid van hun godsbeeld niet bewijzen. Waarheid is iets anders dan wetenschap. Jung heeft eens gezegd, dat wij de menselijke geest onderzoeken, maar dat de menselijke geest tegelijk zelf de onderzoeker is. Als we ons daarvan maar bewust blijven.
De literatuurwetenschapsman heeft dezelfde taak als de criticus. Een goede criticus begeleidt een generatie schrijvers. Ideaal is dat de criticus iets schrijft, waaraan de auteur wat heeft: over de doelmatigheid van zijn taalgebruik, de echtheid van stijl, dat hij zegt: “In een vorig boek lukte de schrijver dat en dat beter”, dat hij beoordeelt wat echt gemeend is, wat uit de diepte komt, of wat mode is. Ik heb wel eens vier of zes goede recensies gekregen op mijn werk. H. Kaleis, bijvoorbeeld, in Tussen hoogmoed en nederigheid, doorziet me goed, zegt wat kitsch en wat echt is. Erg goed zijn ook De Mythe van M., Gerard Reve en de maagd Maria van dr. Peet en Het Godsbegrip bij Gerard Reve, een dissertatie van een of andere Belg uit Leuven, meen ik. Ik heb die boeken weggegeven, want ik vond ze een beetje eng. Ze hadden meer in de gaten dan ik, waar het bij mij op religieus gebied naartoe gaat, wel griezelig hoor.’
| |
God is een vrouw
‘Het gevoel kan vaak een zuiver waardeoordeel vellen waartoe het verstand niet in staat is. Een man kan veel weten, een vrouw begrijpt alles. Driekwart van mijn publiek bestaat uit huisvrouwen. Ja, ik ben ooit gewoon maar begonnen met dat te zeggen, maar uit de brieven die ik krijg blijkt het nog te kloppen ook. Een vrouw wil wel een openhartig geschreven boek lezen over seksualiteit, maar ze houdt niet van pornografie en godslastering. Er is nog iets heel anders: als een man naar een meisje of een vrouw kijkt, dan kan hij zich voornemen dat hij haar voor eeuwig zal beschermen, en dat kan hij ook wel menen, maar hij kijkt ook uit begeerte, bezitsdrift, geldingsdrang; als een vrouw naar een jongen of een man kijkt, kan ze kijken uit begeerte, uit extatisch verlangen naar de lichamelijke roes, maar hoe ze ook kijkt en wie ze ook is, of ze moeder is, moeder is geweest of moeder zal worden: ze kijkt óók als moeder. En dat herkent een vrouw in mijn boeken als ik over jongens schrijf: een diepe wil in mij tot moederschap. Het heeft ook te maken met het eeuwige Moederschap Gods. Ik denk eerlijk gezegd dat God een vrouw is.’
Wij brengen de moderne theologie ter sprake. Iemand als Dorothee Sölle verkondigt dat God ons nodig heeft, feministische theologen stellen het traditionele masculinistische godsbeeld aan de kaak. Gerard Reve en theologische nieuwlichters, bien étonnés de se trouver ensemble?
‘De idee dat de man de natuurlijke vijand zou zijn van de vrouw, is onzin, bovendien is wat ze willen vaak typisch Nederlands, specialistisch, onbruikbaar gezeik. Ach, ik heb wel enige sympathie met hun pogingen, als het maar geen ketters en scheurmakers zijn die de onfeilbare waarheid van Rome aanvallen. Ik heb, overigens, nooit iets beweerd wat tegen die waarheid indruist. Het patristisch godsbeeld wordt in de er ka kerk gecompenseerd door een matristisch godsbeeld, dat veel ouder is dan het jaar nul, het is een herleving van de mysteriedienst van Isis. De positie van Maria is in werkelijkheid veel machtiger dan die van Jezus. Zij is slechts een schepsel, maar zondevrij geboren. Christus behoefde de doop in de Jordaan. Zij kent het graf niet. Een van haar titels is Smekende Almacht. Hij stelt voorwaarden, zij niet. Iemand die je recht doet naar je daden, die hebben we thuis ook. Ik kan erg goed met Haar overweg. Als u aan de hemelpoort komt en Hij maakt moeilijkheden, dan zegt u gewoon: “Ik wens Uw Moeder te spreken.” Dan komt ze en dan zegt u: “Ik ken Gerard Reve persoonlijk.” En dan kunt u meteen doorlopen.’
| |
Lectuur
Reve leest weinig, en in ieder geval
| |
| |
foto klaas koppe, amsterdam
Het gedicht waarmee Reve zijn laatste Verwey-lezing besloot
geen moderne Nederlandse literatuur. Wat hij daarvan zo nu en dan inziet, legt hij meestal geërgerd en teleurgesteld weer terzijde. Hermans is de enige Nederlandse auteur van zijn formaat, maar in zijn laatste novellen ‘maakt hij zich er gemakkelijk van af’. Over de Vijftigers heeft Reve het volgende te zeggen:
‘Ze keerden de boel om. Ze bombardeerden zichzelf direct al tot historische beweging. Ze lazen in de Enzieklopie over de losse levenswandel van grote kunstenaars, dat die hun vrouw sloegen en de slager niet betaalden, en toen dachten ze dat ze, als ze aan de andere kant zouden beginnen, vanzelf grote kunstenaars zouden worden. Ik heb nog nooit schulden gemaakt. Het beste werk van de Vijftigers is traditioneel. Voor de rest is het anti, leeg. Zet dat maar in de krant. Ze kenden Vondel, Gorter en Van Ostaijen niet. Toen Vondel schreef was Nederlands nog een wereldtaal. Milton schreef, geïnspireerd door het lezen van Adam in Ballingschap, Paradise Lost. Ik ga niet gauw door de knieën voor Kouwenaar. Inderdaad, zo'n gedicht als “Heer Horror” van Lucebert, daar hadden we destijds wel veel plezier om, toen hij het halfzingend voordroeg in de salon van Mejuffrouw Frielink. Dat niet gebonden willen zijn, dat streven naar onverstaanbaarheid. Komrij heeft dat ook, die werpt wegversperringen op voor de lezer.
De Engelse klassieke auteurs, die konden nog schrijven net als een mens.’
Hij leest elke winter de hele Schopenhauer in bed. Een psycholoog die veel voor hem betekent is Jung, een filosofisch werk waar hij veel aan heeft ontleend is Speculum Mentis, or the Map of Knowledge (Oxford, 1924), van R.G. Collingwood, opstellen over wetenschap, wijsbegeerte, kunst en religie.
‘Ik had vroeger een fotografisch geheugen. Ik kan ergens vier, vijf boeken over lezen en daar de portee van onthouden, zodat ik de indruk wek dat ik er een hele bibliotheek over heb geraadpleegd. Ik heb heel weinig gelezen.’
| |
Blijf bij mij, Heer
Op de tafel ligt een e.o.-gids. Glunderend vertelt Reve hoe hij er aan komt.
‘Enige tijd geleden zocht ik wat verstrooiing en zette een radiotoestel aan. Daar hoorde ik een vriendelijke stem zeggen: “Dit lied is aangevraagd voor de zieke mevrouw Blom, die momenteel verpleegd wordt in verzorgingstehuis Eben Haëzer in Boskoop. Voor haar zal gezongen worden gezang 127 door het christelijk Kamper mannenkoor onder leiding van Johannes van Brakel. Mevrouw Blom, wij wensen u van harte beterschap en Gods zegen.” En toen hoorde ik dat prachtige koor “Blijf bij mij Heer” zingen. Later bleek dat ik naar de “Muzikale Fruitmand” van de Evangelische Omroep had geluisterd. Enkele dagen later, vorige week, zat ik in de trein naar Leiden, en wat lag daar in de coupé...deze e.o.-gids. Toen ik er ook nog een kaart in aantrof die we naar kameraad Gorbatsjov konden sturen om te protesteren tegen de onderdrukking van de joden in Rusland, dacht ik: Dit is het teken, want toeval bestaat niet. In de vara- of de vpro-gids vind je zoiets nooit. Als ik nog eens een televisieapparaat aanschaf, moet ik maar lid worden van de e.o., want zo'n mooi muziekprogramma hebben de roomsen niet.’
Bij het afscheid geeft Gerard Reve ons de fles wijn mee die hij voor ons heeft aangebroken. Zelf drinkt hij niet. ‘Suikerziekte,’ zegt hij betekenisvol. ‘Nemen jullie die fles maar mee, dat is lekker voor in de trein. Zoek je op het station twee plastic bekertjes uit een vuilnisbak, wel even afspoelen natuurlijk, dat je geen Aids krijgt, en dan heb je wat lekkers te drinken voor onderweg. God zegene jullie.’ |
|