| |
| |
| |
Tankred Dorst en de mythe van koning Artur
W.P. Gerritsen
W.P. Gerritsen (1935) is hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hij publiceerde enkele tekstedities en talrijke artikelen, voornamelijk over de werkwijze van Middelnederlandse dichters.
| |
De vishal van Sankt Pauli
Toen de regisseur Peter Zadek de toneelschrijver Tankred Dorst voorstelde een stuk over koning Artur te schrijven, was zijn eerste reactie negatief. Hij kende Parzival en Tristan, klassieke werken uit de Duitse literatuur van de middeleeuwen - geen van beide had veel indruk op hem gemaakt. Hij kende de opera's van Wagner - die hadden hem niets te zeggen. Hij had wel eens in Malory's Morte d'Arthur gebladerd, de beroemde Engelse bewerking van de Arturstof uit de vijftiende eeuw - maar had het boek verveeld terzijde gelegd. Het onderwerp interesseerde hem niet. Toen nam Zadek hem mee naar de vishal van Sankt Pauli, een troosteloos leegstaand gebouw aan de Hamburgse haven, van binnen een langgerekte, hoge ruimte vol galerijen en ijzeren trappen. Er is nauwelijks een gebouw te bedenken dat meer vloekt met de traditionele, sterk geïdealiseerde voorstelling van de middeleeuwse ridderwereld dan dit negentiende-eeuwse kavalje. Toch is het dit gebouw geweest dat Dorst heeft geïnspireerd tot het schrijven van Merlin oder Das wüste Land, een acht uur durend toneelstuk over de geschiedenis van het rijk van koning Artur.
Hoewel het stuk tenslotte in een ander theater zijn première heeft beleefd, heeft de schrijver achteraf verklaard dat zijn bezoek aan Sankt Pauli beslissend is geweest voor zijn visie op de Arturstof. Hoe is dit te verklaren? Natuurlijk heeft de theaterman die Dorst is, meteen gezien dat de voormalige vishal toneeltechnische mogelijkheden bood die zich in geen enkele traditionele schouwburg lieten realiseren. Maar de bespeelbaarheid van het gebouw kan nooit de enige factor zijn geweest die zijn aanvankelijke lauwheid in enthousiasme heeft doen verkeren. Iets in die holle ruimte moet zijn fantasie in beweging hebben gezet. Wat dit precies geweest is, laat zich slechts raden. Op grond van het stuk dat Dorst uiteindelijk geschreven heeft, vermoed ik dat het vooral twee contrasten zijn geweest die hem als toneelschrijver hebben uitgedaagd.
Ten eerste het ruimtelijke contrast. De verhalen rondom koning Artur spelen zich af in een kleine, door mensen geordende wereld. De Ronde Tafel met haar idealen van solidariteit en gerechtigheid pretendeert het model te zijn van de grote wereld die onmiddellijk buiten de muren van Arturs hofburcht begint, een wereld die gekenmerkt wordt door chaos en barbaarsheid. De enorme ruimte in de Hamburgse vishal moet Dorst op het idee hebben gebracht, de Arturgeschiedenis in een kosmisch perspectief te plaatsen. Het gebeuren speelt zich in zijn versie af op een kleine planeet, omringd door een diepe duisternis. Daardoor krijgt het verhaal een symbolische lading. Het wordt een verbeelding van het menselijk bestaan met al zijn illusies en onvolkomenheden - een stip leven in een onmetelijk doods universum.
Ook een tweede contrast liet zich dramatisch uitbuiten: de glans van het sprookjesachtige koningshof tegenover de grauwe werkelijkheid van de vishal. Deze tegenstelling bood Dorst de kans, de utopie van het ideale koninkrijk telkens opnieuw te ontmaskeren als klatergoud en schone schijn. Het verhaal moest worden ontdaan van de ballast van heroïek en romantische associaties. Het moest op een moderne wijze worden gepresenteerd, vol verwarrende dissonanten, vol toespelingen op hedendaagse ervaringen en problemen. Maar zou het oude verhaal een dergelijke drastische modernisering wel kunnen verdragen?
| |
Traditie en actualiteit
Toen Dorst zich na zijn bezoek aan Sankt Pauli ging inlezen in de Arturliteratuur, trof hij daar tot zijn verbazing verhalen aan die zich gewillig aan zijn artistieke bedoelingen lieten aanpassen. Hij ontdekte ook iets anders: dat hij tientallen voorgangers had gehad, schrijvers die net als hij de overgeleverde verhaalgegevens en personages hadden gebruikt om eigentijdse visies en ideeën uit te drukken. Dat gold voor twintigste-eeuwers als T.S. Eliot en T.H. White, maar ook voor negentiende-eeuwers als Tennyson en Mark Twain. En wat de middeleeuwse vertellers over koning Artur betrof - Malory in de vijftiende eeuw, de Franse auteurs van de grote prozaromans in de dertiende, de Duitsers Wolfram von Eschenbach, Gottfried van Straatsburg en Hartmann von Aue rond 1200, de twaalfde-eeuwers Chrétien de Troyes en Galfredus van Monmouth - die hadden in wezen hetzelfde gedaan: van oud nieuw maken, voortweven aan een weefsel van verhalen waarvan de schering door voorgangers was gespannen.
De houding die Dorst tegenover deze eeuwenoude traditie heeft ingenomen, is karakteristiek voor de literaire opvattingen die in onze tijd opgeld doen. Literatuur vernieuwt zich door oudere literatuur te verwerken. Elke roman, elk toneelstuk, elk gedicht, is tot op zekere hoogte een collage van ontleningen. De schrijver werkt met gevonden materiaal. Hij kan zijn ontleningen kunstig verstoppen, met een knipoog naar de goede verstaander, hij kan er ook openlijk mee spelen, om
| |
| |
zijn publiek te prikkelen met paradoxale associaties en onverwachte echo-effecten. Voor deze laatste werkwijze heeft Dorst gekozen. Hij gooit de chronologie doelbewust overhoop, zodat verleden, heden en toekomst voortdurend grillige verbindingen aangaan. Als Arturs hof gonst van geruchten over de geheime liefde van Guenevere en Lancelot, leest Sir Girflet een ingezonden stuk uit de New York Times voor: de liefdesbrief van John Lennon en Yoko Ono. De hedendaagse en de middeleeuwse mythe vormen elkaars commentaar.
Elders in het stuk droomt Artur, terwijl zijn legers bezig zijn de wereld te onderwerpen, van een toekomstig tijdperk van vrede. Een ridder van de Tafelronde, Mark Twain (alias: de schrijver van A Connecticut Yankee at King Arthur's Court), houdt een hooggestemd pleidooi voor vooruitgang en ‘American democracy’: die zullen vrede brengen. Steekt Dorst hier goedmoedig de draak met een naïef Amerikaans zendingsbewustzijn? Ik meen in zijn grap een grimmiger ondertoon te horen. Heeft John F. Kennedy niet bewust de rol van een moderne koning Artur willen spelen? Tijdens zijn presidentschap had de musical Camelot in de Verenigde Staten een ongekend succes. Maar de droom van vrede en gerechtigheid eindigde in Vietnam.
In de maand september van het vorig jaar heeft het RO-Theater op het Utopiaterrein aan de Rotterdamse Watertorenweg een reeks voorstellingen gegeven van Merlijn of 't barre land, een toneelstuk over de geschiedenis van het rijk van Koning Artur, door de Duitse schrijver Tankred Dorst. Het uit 1979 daterende stuk was eerder opgevoerd in verschillende Duitse, Zwitserse en Argentijnse theaters; de Rotterdamse voorstelling was de eerste waarbij de locatie beantwoordde aan de oorspronkelijke bedoeling van de auteur. Het stuk werd deels gespeeld in een fabriekshal, deels in een over een waterbassin gebouwde tent. De regie van deze zes uur durende voorstelling was in handen van Antoine Uitdehaag en Jos Thie; hoofdrollen werden gespeeld door Adriaan Olree als Merlijn, Jaap van Donselaar als Artur, Guusje van Tilborgh als Ginevere en Paul Röttger als Mordred. De vertaling was van Martin Hartkamp. In Kroniek (nr. 5, seizoen 1985-1986), een krant die het RO-Theater ter gelegenheid van de première van Merlijn uitgaf, wijdde prof. dr. W.P. Gerritsen een beschouwing aan het stuk van Tankred Dorst en het voortleven van de Arturstof tot in onze tijd. Met toestemming van de auteur en van het RO-Theater laten wij de tekst van dit artikel hieronder volgen.
| |
Dorst en T.H. White
Dorst is niet de eerste moderne schrijver die de Arturverhalen heeft gebruikt om het eeuwige probleem van de oorlog aan de orde te stellen, of ruimer geformuleerd: om de vraag op te werpen waarom mensen er maar niet in slagen op een fatsoenlijke manier met elkaar om te gaan. De zojuist genoemde musical Camelot is een bewerking, of liever: een slap aftreksel, van het bekende boek van de Engelse schrijver Terence Hanbury White, The Once and Future King (in het Nederlands ongelukkig vertaald als Arthur, koning voor eens en altijd). White heeft dit boek geschreven in de jaren tussen 1936 en 1941, onder de zware slagschaduwen van de Tweede Wereldoorlog. Het thema ‘agressie’ loopt als een bloedige draad door zijn vierdelige versie van de Arturgeschiedenis.
In het eerste deel, The Sword in the Stone (1938), dat Arturs jeugd beschrijft, is de toon nog vrolijk en optimistisch: er is nog hoop dat de wereld naar rede zal luisteren, zoals de jonge Artur naar zijn leermeester Merlijn
leo van velzen, rotterdam
Pieter Lutz als de clown en Nelly Frijda als Hanna, de moeder van Merlijn. Evenals de andere foto's bij dit artikel een scène uit ‘Merlijn’, voorstelling door het RO-Theater
luistert. In het laatste deel, The Candle in the Wind (1941) is die hoop vervlogen. White beschrijft hoe Arturs rijk in waanzin en geweld ondergaat, zoals hij, in zijn Ierse schuilplaats naar de nieuwsberichten luisterend, begreep dat Europa opnieuw aan waanzin en geweld ten prooi was gevallen. Vechtend tegen de vertwijfeling schreef White een slothoofdstuk, The Book of Merlyn, waarin hij teruggreep op de lessen die Merlijn zijn pupil in The Sword in the Stone had gegeven. Zijn uitgever weigerde deze epiloog te drukken; het stuk werd pas in 1977 gepubliceerd, nadat White in 1964 was gestorven. De weigering van Whites uitgever had een politieke reden: het door de schrijver gepreekte pacifisme zou in oorlogstijd op weerstanden zijn gestuit. Er waren overigens ook andere overwegingen. The Book of Merlyn moet - ondanks enkele prachtige bladzijden - als totaal mislukt gelden: werk van een radeloze schrijver die beseft dat hij zijn boodschap in de wind schreeuwt.
Veertig jaar later fungeert Whites boek als een van de voornaamste inspiratiebronnen voor Dorsts toneelstuk.
| |
| |
Dorst maakt waar hij kan gebruik van Whites anachronistische grappen. Zijn tovenaar Merlijn, bijvoorbeeld, is onmiskenbaar bij White in de leer geweest, al zijn zijn trucs veel wranger. Ook Whites politieke boodschap heeft Dorst opgevangen, maar zijn visie op de wereld is, na Hirosjima en Vietnam, zo mogelijk nog zwarter dan die van zijn Engelse voorganger. Een boodschap heeft hij niet, of het moest zijn dat het menselijk bestaan tot ondergang gedoemd is. Het leven vernietigt zichzelf.
| |
Sir Thomas Malory
Vijf eeuwen voordat Tankred Dorst en T.H. White hun sombere toekomstverwachtingen op de geschiedenis van Arturs rijk projecteerden, zag de wereld er evenmin vrolijk uit. In Engeland woedden de rozenoorlogen - zo genoemd naar de witte, respectievelijk rode roos die de twee oorlogvoerende adelspartijen, York en Lancaster, als embleem voerden. In een kerker in Newgate knapte een herhaaldelijk veroordeelde boef zijn zoveelste gevangenisstraf op. Hij was van goede familie - in 1445 was hij zelfs parlementslid geweest - maar hij had heel wat op zijn kerfstok: diefstallen, een moordaanslag, een inbraak in een klooster, afpersing, veeroof, verkrachting. Twee keer had hij kans gezien te ontsnappen, eenmaal door een gracht over te zwemmen, eenmaal door zich gewapenderhand een weg naar de vrijheid te banen; beide keren was hij weer gepakt. En uitgerekend deze notoire schurk schrijft in de gevangenis een boek waarin de oude ridderwereld met zijn hoge morele idealen nog eenmaal tot leven lijkt te komen: ‘The noble and joyous historye of the grete conquerour and excellent kyng, Kyng Arthur.’ Hij voltooit zijn werk in 1469 of 1470. Op één plaats duidt hij zichzelf aan als ‘een ridder in gevangenschap, Sir Thomas Malory’, om daaraan toe te voegen dat hij zijn boek geschreven heeft ‘opdat God hem een spoedige vrijlating zou schenken’. Waarschijnlijk heeft hij gehoopt, de koning door middel van zijn boek te kunnen vermurwen hem gratie te verlenen, maar dat is niet gebeurd. Men neemt aan dat Malory in de gevangenis is gestorven, in 1471.
De eerste gedrukte uitgave van zijn werk verscheen in 1485, een produkt uit de werkplaats van William Caxton, de eerste Engelse boekdrukker - die Malory's manuscript overigens vrij ingrijpend heeft bewerkt en het criminele verleden van de auteur tactvol heeft verzwegen. Le Morte Darthur - zo luidde de titel die de drukker het werk meegaf - is een van de klassieke werken uit de Engelse literatuur geworden. Het is Malory's verdienste dat hij de overleveringen omtrent koning Artur, die zich in de eeuwen vóór hem in een wildgroei van uiteenlopende versies hadden voortgeplant, door zorgvuldig selecteren, snoeien en ordenen binnen de perken van één boek heeft samengebracht. De toon van Malory's relaas is nostalgisch: hij beschrijft hoe het ridderwezen tijdens Arturs heerschappij zijn hoogste staat bereikte en hoe Arturs rijk tenslotte door de onvermijdelijkheid van het lot ten onder is gegaan. Sindsdien is de ware ridderlijkheid van de aarde verdwenen.
Het effect van Malory's bewerking van de Arturstof is vergelijkbaar met dat van de verfilming van een beroemd boek: heeft men de film eenmaal gezien, dan kan men het boek niet meer lezen zonder de personages voor zich te zien zoals zij in de film optreden. Voor alle latere lezers heeft Malory Artur en zijn ridders een herkenbare gedaante, een eigen stem gegeven. De wereld van Camelot die in het werk van talloze latere schrijvers - Tankred Dorst is geen uitzondering - wordt opgeroepen, is een wereld die voor een niet onbelangrijk deel is voortgesproten uit de fantasie van een man wiens horizon werd ingesloten door vier kerkermuren.
| |
Terug in de tijd
Kan men Malory's werk zien als het beginpunt van een tot in onze tijd doorlopende lijn van navertellingen en moderne bewerkingen van de Arturstof, met evenveel recht kan zijn Morte d'Arthur worden beschouwd als het eindpunt van een nog veel langere ontwikkelingslijn, die geen vijf, maar bijna tien eeuwen overspant. Het verloop van die lijn is, teruggaande in de tijd, betrekkelijk goed te volgen voor de periode van 1500 tot ongeveer 1100. Uit deze vier eeuwen is een groot aantal geschreven teksten bewaard gebleven, romans en kronieken, die laten zien dat de Arturliteratuur, de matière de Bretagne, in deze periode in een groot deel van Europa tot de favoriete vertelstof heeft behoord. Uit het tijdvak vóór 1100 zijn er nauwelijks geschreven bronnen overgeleverd, maar uit zijdelingse aanwijzingen blijkt onmiskenbaar dat Arturs heldendaden ook toen, althans in de Keltische gebieden (in Wales, Cornwall, Schotland en waarschijnlijk ook in Bretagne) in sagen, volksverhalen en mondeling overgeleverde gedichten zijn verteld en bezongen.
Een van de oudste vermeldingen van Artur in een literair werk komt voor in een elegie van de Welshe dichter Aneirin, Y Gododdin, een gedicht dat omstreeks 600 moet zijn ontstaan. Van een Keltische strijder wordt gezegd dat hij ‘zwarte raven van aas voorzag op de wallen van de vesting, hoewel hij niet Artur was’ - dat wil zeggen: hij doodde zoveel vijanden dat zijn dapperheid slechts voor die van Artur onderdeed. Wie was de Artur die Aneirin hier bedoelde? Was hij een fictief personage, of een mens van vlees en bloed?
| |
De historische Artur
De periode tussen 400 en 600 is een van de duisterste uit de geschiedenis van Brittannië. Uit de tijd zelf staan ons maar weinig schriftelijke bronnen ter beschikking. Een daarvan is een Latijns geschrift van de Britse monnik Gildas, dat omstreeks 550 wordt gedateerd. Gildas hekelt zijn geloofsgenoten om hun zondig leven. Hij herinnert aan de rampen die het eiland in het recente verleden hebben getroffen.
| |
| |
leo van velzen, rotterdam
Ingeborg Uyt den Bogaard als Morgause, moeder van Gawain, Agrawain, Gaheris en Gareth
leo van velzen, rotterdam
Ingeborg Uyt den Bogaard als Morgause en Jaap Hoogstra als Lamorak
Barbaren uit het Noorden en uit het Westen zijn Brittannië binnengevallen; de Britten hebben de heidense Saksen van over de Noordzee te hulp geroepen, maar nauwelijks hadden deze verraderlijke bondgenoten vaste voet op het eiland weten te krijgen of ze kwamen in opstand en begonnen de Britten te beoorlogen. Nu eens waren de Saksen, dan weer de Britten aan de winnende hand, tot deze laatsten erin slaagden de heidense indringers bij de berg Badon een zware nederlaag toe te brengen. Dat was, zegt Gildas, in het jaar van mijn geboorte, nu 44 jaar geleden. Sindsdien zijn er geen nieuwe invasies gevolgd.
Dat is alles wat Gildas over de slag bij Badon te melden heeft, maar in al zijn kortheid levert deze mededeling van een bijna-tijdgenoot een welkome bevestiging van een kroniekbericht uit veel later tijd, waarin dezelfde slag bij Badon wordt genoemd. Dit bericht begint met de woorden: ‘Toen streed Artur tegen hen [nl. tegen de Saksen], samen met de koningen van de Britten, maar hij was de aanvoerder van de veldslagen.’ Hierop volgt een opsomming van twaalf veldslagen die dank zij Artur zijn gewonnen. Als laatste wordt de slag bij Badon genoemd, ‘waarin op één dag 960 man sneuvelden bij één aanval door Artur’. Hoeveel onzekerheden deze passage ook moge bevatten, één conclusie mag onder voorbehoud toch wel worden getrokken: de Artur over wie hier wordt gesproken, is een historische figuur geweest. Hij was echter geen koning, maar een succesvolle legeraanvoerder. Zijn optreden moet worden gesitueerd rond het jaar 500, tijdens de oorlogen die de Keltische Britten hebben gevoerd tegen de Germaanse kolonisten die in deze tijd een steeds groter gedeelte van het eiland in hun bezit wisten te krijgen.
| |
Koning Artur
Meer dan vijf eeuwen later, in 1066, kreeg Brittannië opnieuw een invasie van vreemdelingen te verduren. Een Normandisch leger stak het Kanaal
| |
| |
over, versloeg de troepen van de inheemse troonpretendent bij Hastings, en plaatste de Normandische hertog Willem op de troon van Engeland. Het gevolg was dat in Engeland een geheel nieuwe elite aan de macht kwam, een Franssprekende aristocratie die met minachting neerkeek op de Engelssprekende Angelsaksische ‘inboorlingen’. Bij de uitbreiding van hun heerschappij tot de uithoeken van het eiland kwamen de Normandiërs ook in contact met de Keltische bewoners van Wales en Cornwall, de nakomelingen van de oude Britten. Tot hun verbazing ontdekten zij dat er in de verhalen van deze Kelten sprake was van een zekere ‘koning Artur’, die zij vereerden als de grootste vorst die in het verleden over Brittannië geheerst had en die vandaaruit zelfs grote delen van het vasteland van Europa had veroverd.
Wie was deze koning Artur van wie de Welshe vertellers zo hoog opgaven? De moderne literatuurhistorie kan verklaren hoe de held van Badon in de fantasie van de Welshe vertellers geleidelijk is uitgegroeid tot een mythische koning aan wiens gestalte zich in de loop der eeuwen allerlei epische overleveringen hebben vastgehecht. De Normandische vorsten waren geen literatuurhistorici, maar zij hadden wel een scherp oog voor de propagandistische mogelijkheden die de Keltische Arturtraditie te bieden had. De ‘ontdekking’ van koning Artur bood hun de kans een meesterzet te doen in het dynastieke schaakspel dat tussen de vorstenhuizen van die tijd gespeeld werd. De Normandiërs waren nieuwkomers in de Europese geschiedenis - afstammelingen van barbaarse vikingen die zich in de negende eeuw aan de mond van de Seine hadden gevestigd. Nu zij koning Artur ontdekt hadden, konden zij zichzelf presenteren als de legitieme opvolgers van een machtige vorst uit het grijze verleden, vergeleken bij wiens faam zelfs het prestige van Karel de Grote moest verbleken.
In 1136 verbaasde de geschiedschrijver Galfredus van Monmouth de geleerde wereld van zijn dagen met een Geschiedenis van de koningen van Brittannië, waarin de rij heersers over het eiland geopend wordt door de Trojaan Brutus, die na de val van Troje naar het Westen was uitgeweken. Naar deze Brutus was het eiland, dat oudtijds Albion heette, Brittannië genoemd. Na Brutus had een lange reeks roemruchte vorsten over Brittannië geregeerd; de grootste van allen was koning Artur geweest. Galfredus gaf een gloedvol relaas van Arturs heerschappij - een relaas waaraan alle latere schrijvers over Artur en zijn rijk uiteindelijk schatplichtig zijn. Naar wij nu weten heeft hij de gegevens voor deze pseudohistorie voor een groot deel ontleend aan Welshe literaire tradities; de rest is ontsproten aan zijn uitermate vruchtbare fantasie. Hijzelf beweerde dat zijn werk niets meer was dan een betrouwbare Latijnse vertaling van ‘een zeer oud boek in de Britse taal’ dat hem door een Oxfordse geestelijke ter hand was gesteld. Een dergelijke bewering liet zich in die tijd niet controleren. Galfredus van Monmouth is er glansrijk in geslaagd, koning Artur een plaats onder de groten uit de geschiedenis te bezorgen.
leo van velzen, rotterdam
Wilbert Gieske als Lancetot, Guusje van Tilborgh als Ginevere en Lineke Rijxman als Eileen, de moeder van Galahad
| |
Het ideale koninkrijk
De ontdekking van koning Artur liet zich ook voor andere dan louter dynastieke denkbeelden gebruiken. De twaalfde eeuw was een tijd van grote veranderingen. Nieuwe denkbeelden komen op; ideeën over de ordening van de maatschappij, over de wijze waarop de mens zijn leven moet inrichten, waarop mensen met elkaar moeten omgaan, en over de liefde als een positieve, veredelende factor in hun relaties. Het sleutelwoord is schoonheid: het leven behoefde niet langer een haastige reis naar het graf te zijn, het kon, mits op de juiste wijze gestileerd en verfraaid, in zichzelf een schone vervulling bereiken, als een voorbereiding op de hemelse vreugde die erop zou volgen. Deze nieuwe levensvisie manifesteert zich het vroegst in Frankrijk en Engeland, aan de vorstenhoven die in deze tijd als de centra van wereldse cultuur gaan fungeren. Kenmerkend is dat men de verwezenlijking van de nieuwe idealen niet in een verre toekomst projecteerde, maar in het verleden. Uit het verleden was te leren hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.
| |
| |
Op zoek naar een verleden dat de nieuwe denkbeelden gestalte zou kunnen geven, hebben Franse romanschrijvers al gauw ingezien dat de geschiedenis van koning Artur daarvoor het ideale decor vormde. Ver weg in de tijd, vreemd en geheimzinnig, maar toch ook herkenbaar en ‘eigen’, een wereld waar boosaardigheid en tovenarij het uiteindelijk moeten afleggen tegen beschaving en religie. Chrétien de Troyes en zijn vakbroeders hebben personages gecreëerd waarmee hun toehoorders zich konden identificeren. De aristocratie die zich de nieuwe levensstijl eigen trachtte te maken, zag haar idealen (en haar problemen) belichaamd in figuren als Erec, Iwein, Perceval en Lancelot. Het geliefkoosde onderwerp van de twaalfde-eeuwse Arturroman is de queeste, de avonturentocht die een ridder onderneemt om een bepaalde opdracht te vervullen. De tocht brengt altijd een reeks beproevingen met zich mee, die hij te boven moet komen om zich als individu waar te maken en om zich de hem toekomende plaats in de samenleving te verwerven. De queeste heeft dikwijls ook een ethisch-sociaal aspect: het is een strijd tegen het onrecht in de boze wereld die zich buiten Arturs rijk uitstrekt. Als de ridder na het volbrengen van zijn missie terugkeert, neemt hij zijn plaats in onder zijn gelijken aan de Ronde Tafel, die het symbool is van de harmonie die in dit ideale koninkrijk heerst.
| |
Dorst en de Graalzoekers
Een ontwikkeling die zich in sommige twaalfde-eeuwse Arturromans al aankondigt, treedt in de dertiende eeuw steeds sterker aan de dag: de queeste krijgt een religieuze dimensie. Het avontuur is niet langer het doeltreffend uit de weg ruimen van een of andere incidentele verschijningsvorm van onrecht of boosheid, het groeit uit tot een universele verlossingsdaad waarmee het heil van de mensheid gemoeid is. Alleen een uitverkoren ridder is in staat dit hoogste avontuur te volbrengen. In de symbolentaal van de roman wordt dit uitgebeeld door de zoektocht naar de Graal. In de Percevalroman van Chrétien de Troyes is de graal een geheimzinnig sacraal voorwerp, een schotel die een functie heeft in een voor de held onbegrijpelijke liturgische processie. In de graalroman van Robert de Boron, in wie wij vermoedelijk een jongere tijdgenoot van Chrétien mogen zien, wordt de graal beschreven als een zeer heilige relikwie: het is de kelk die Christus bij het Laatste Avondmaal heeft gebruikt, waarin Jozef van Arimathea later het bloed van de Gekruisigde heeft opgevangen en die door zijn opvolgers naar het Westen is gebracht. Veel ridders moeten de zoektocht naar deze Heilige Graal opgeven; slechts enkelen weten het Graalkasteel te bereiken. In de dertiende-eeuwse prozaroman La Queste del Saint Graal is het tenslotte alleen de volmaakt zondeloze Galahad, Lancelots zoon, die het Graalwonder volbrengt en de verlamde koning Pelles geneest.
De kloof tussen Camelot en Corbenic, tussen Arturs hofburcht en het Graalkasteel, is uiteindelijk niet te overbruggen. Het is dezelfde kloof die de liefhebbers van Arturliteratuur - op allerlei niveaus - verdeeld houdt. Aan de ene kant de lezers en kijkers die zich altijd weer laten boeien door de lotgevallen van de eenzame ridder die zijn weg zoekt in een wereld vol gevaren, door de menselijke verwikkelingen tussen de personages in het verhaal, door het ceremonieel van ridderschap en hoofse omgangsvormen, door de levensechte causaliteit die deze verzonnen geschiedenis beheerst. Aan de andere kant de zoekers naar het Hogere, die vooral in de graalromans een levensmysterie verwoord vinden. Elk van deze twee partijen heeft een tamelijk gênante populaire achterhoede: liefhebbers van gekostumeerd geweld en amoureuze sacharine enerzijds, dwaze obscurantisten anderzijds.
Van deze uitwassen moet Tankred Dorst niets hebben. Hij verafschuwt de verheerlijking van geweld en wantrouwt nobele idealen en grote symbolen, de Tafelronde zowel als de Graal. In groteske scènes laat hij zien hoe de hoge idealen die zijn personages op instigatie van Merlijn zo gehoorzaam najagen, in feite het tegenovergestelde effect sorteren. De idealisten, de graalzoekers, de stichters van Tafelrondes en heilstaten, van nieuwe ordes en systemen die de mensheid het grote geluk beloven, voeren tenslotte hele volkeren ten verderve.
| |
Arturs dood
Het ideale koninkrijk dat Artur wilde stichten, gaat aan zijn innerlijke tegenstrijdigheid te gronde. De broederschap van de Ronde Tafel valt in twisten uiteen. Artur voert oorlog tegen zijn trouwste ridder, Lancelot, de minnaar van zijn vrouw Guenevere. Lancelot strijdt op leven en dood met zijn beste vriend Walewein (Malory's Sir Gawain). Tijdens 's konings afwezigheid uit Brittannië maakt Arturs bastaardzoon Mordred zich van de troon meester en vergrijpt hij zich aan de koningin. Haastig keert Artur terug om de rebellie te bedwingen. In de vlakte van Salisbury wordt de beslissende slag geleverd: de vader doodt zijn zoon; de zoon brengt zijn vader een dodelijke wond toe. De illusie is definitief vervlogen. Of toch niet?
In de versie van Tankred Dorst wordt de stervende Artur door drie koninginnen in een met bloemen versierde Venetiaanse gondel over zee naar Avalon gebracht. De Venetiaanse gondel is misschien een subtiele verwijzing naar Thomas Manns novelle Der Tod in Venedig; voor het overige komt Dorsts versie in grote trekken overeen met het relaas van Malory. Voor Dorst als toneelschrijver moet dit einde van Arturs aardse bestaan volkomen acceptabel zijn geweest, al was het alleen maar omdat de langzaam verdwijnende gondel een fraai dramatisch effect oplevert. Voor Malory lag de zaak anders. Aan Arturs verdwijning was voor hem een netelig probleem verbonden, waaruit hij zich met de grootste omzichtigheid heeft trachten te redden. Was Artur nu wel of niet gestorven?
| |
| |
Van de laatste man die hem in leven had gezien, had de koning afscheid genomen met de woorden: ‘Ik ga nu naar de vallei van Avalon om te genezen van mijn zware wond, en als gij nooit meer van mij hoort, bid dan voor mijn ziel.’ Hadden de drie koninginnen hem dan, na eerst zijn wond te hebben verzorgd, naar zijn graf gebracht? Dat moest toch de meest plausibele conclusie heten, al geeft Malory toe dat de kluizenaar die Artur in een kapel ter aarde zou hebben besteld, niet zeker had geweten of het lichaam dat hij begroef, inderdaad dat van Artur was. Bovendien waren er, zo voegt hij toe, in allerlei streken van Engeland mensen te vinden die bij hoog en laag volhielden dat Artur niet gestorven was, en dat hij eens terug zou keren. Beweerde men niet dat er op zijn graftombe deze woorden te lezen waren: Hic iacet Arthurus, rex quondam rexque futurus (‘Hier ligt Artur, die eens koning was en eens opnieuw koning zal zijn’)?
De wortels van Malory's onzekerheid reiken diep in de geschiedenis terug. Het geloof aan Arturs terugkeer vindt zijn oorsprong in het nationale bewustzijn van het Welshe volk. Tegen de verdrukking in is dit trotse volk, ondanks zijn degradatie tot etnische minderheid onder Saksische, Normandische en latere heersers over Brittannië, blijven hopen op een herleving van de Keltische glorie uit het verleden. Artur, hun nationale held, had die hoop belichaamd, en daarom kon hij niet gestorven zijn. Het eiland Avalon is in dit volksgeloof een gelukzalig eiland in het Westen, een soort Keltisch elysium, waar de held zijn terugkeer op aarde afwacht. In tijden van politieke onrust is deze Welshe droom een factor van belang geweest, waarmee middeleeuwse Engelse koningen terdege rekening hebben moeten houden. Het heeft deze koningen dan ook zeker niet onverschillig gelaten dat omstreeks 1190 in de oude abdij van Glastonbury in het Westen van Engeland de graftombe van Artur en Guenevere werd ontdekt. Stempelde die ontdekking de hoop op Arturs terugkeer niet tot dwaasheid?
De monniken van Glastonbury legden een grafmonument bloot waarin twee lichamen begraven waren. Bij de sarcofaag troffen zij een loden plaat aan met een inscriptie die de naam van koning Artur vermeldde. Deze loden plaat is helaas verloren gegaan, maar er bestaat een zeventiende-eeuwse afbeelding van die wellicht als betrouwbaar mag worden beschouwd. In letters waarvan de vorm en de plaatsing overeenkomst vertoont met die op tiendeof elfde-eeuwse munten, is in het Latijn de volgende inscriptie te lezen: ‘Hier ligt begraven de beroemde koning Artur op het eiland Avalon.’ Hebben de monniken van Glastonbury de loden plaat gefabriceerd om pelgrims naar hun abdij te lokken? Heeft de koning de ‘ontdekking’ van het graf geïnstigeerd om zo het Welshe geloof aan Arturs terugkomst de kop in te drukken? Of mag de inscriptie als een authentiek document worden beschouwd? In het laatste geval kan de volgende verleidelijke theorie worden opgesteld: Artur, de historische Artur, zou in Glastonbury ter aarde zijn besteld; in de tiende eeuw zou zijn stoffelijk overschot opnieuw zijn begraven, en daarbij zou de loden plaat zijn aangebracht. ‘Insula Avalonia’, het eiland Avalon, is inderdaad een oude benaming voor het gebied rond Glastonbury.
Fictie en feiten gaan in de Arturoverlevering van oudsher de meest onverwachte verbindingen aan. Even kenmerkend is de vermenging van ideologische en bovennatuurlijke elementen. Dat brengt ons tenslotte tot de hoofdpersoon van Dorsts drama: Merlijn.
| |
Merlijn
Ook in de gestalte van Merlijn, de tovenaar in de Arturromans, zijn oude en veel jongere tradities samengevallen. De Keltische literatuur van Wales kende al voor de twaalfde eeuw de figuur van Myrddin, een ruwbehaarde waarzegger die in het woud leeft en duistere voorspellingen doet. Op naam van deze Myrddin zijn enkele profetische gedichten overgeleverd, die echter niet direct met de Arturoverlevering in verband staan. Mogelijk heeft deze helderziende bosbewoner model gestaan voor de figuur van Merlinus die in Galfredus van Monmouth's Geschiedenis van de koningen van Brittannië (1136) als ‘king-maker’ optreedt. Als koning Uter Pendragon smoorlijk verliefd wordt op Ygerna, de vrouw van hertog Gorlois van Cornwall, is het Merlijn die het overspel weet te bekokstoven. Terwijl Gorlois' kamp door Uters troepen wordt belegerd, brengt Merlijn de koning naar kasteel Tintagel, waar de hertog zijn vrouw in veiligheid heeft gebracht. Door toverkunsten verandert Merlijn Uters uiterlijk in dat van Gorlois; hij wordt binnengelaten en brengt de nacht door in de armen van de nietsvermoedende Ygerna. Zo wordt Artur verwekt.
Als verklaring van Merlijns bovennatuurlijke gaven voert Galfredus Merlijns afkomst aan: Merlijn is de zoon van een prinses die door een incubus, een boze geest, was bezocht. Dit detail vormt het uitgangspunt van een jongere traditie die Merlijn ziet als het kind dat de duivel bij een vrome vrouw had verwekt. Nog een stadium verder en Merlijns verwekking wordt voorgesteld als een persiflage van de Menswording van Christus, een duivelse revanche op God, die Jezus uit Maria geboren liet worden. De vroomheid van Merlijns moeder doorkruist het satanische plan: doordat het kind meer naar haar dan naar zijn vader aardt, zal het later zijn bovennatuurlijke vermogens tot heil van Arturs rijk aanwenden. Maar tenslotte wordt Merlijn het slachtoffer van zijn eigen toverkunst. Op zijn oude dag wordt hij verliefd op een fee. Hij verklapt haar zijn toverformules in de hoop dat zij hem in ruil daarvoor haar wederliefde zal schenken. Maar feeën zijn niet te vertrouwen: zodra zij de geëigende toverspreuk heeft geleerd, gebruikt zij die om de oude tovenaar in het diepst van het woud op te sluiten.
Bij T.H. White vond Dorst een ko- | |
| |
De mythe van koning Artur in de negentiende eeuw; illustratie van Gustave Doré bij Tennysons ‘Guenevere’ (1867)
mische Merlijnfiguur, een verstrooide geleerde die zich voortdurend verstrikt in de complicaties van het heden, doordat de tijd voor hem andersom verloopt, van toekomst naar verleden. Als leermeester van Artur is Merlijn de spreekbuis van Whites pacifistische ideeën. Met deze moraliserende Merlijn heeft Dorst niet veel kunnen beginnen. Wat hem daarentegen wel aansprak, was het middeleeuwse verhaal van Merlijns verwekking door de duivel. Hij heeft dit motief een voor hem karakteristieke, cynische draai gegeven door de duivel, die in de middeleeuwse versies steeds aan het kortste eind trekt, in zijn stuk uiteindelijk te laten zegevieren. Satan verwekt Merlijn om de mensheid, zoals Dorst het uitdrukt, te bevrijden van haar angst voor het kwade. Merlijn moet de mensen leren toe te geven aan hun diepste behoefte: elkaar en de wereld te vernietigen.
Maar Merlijn is niet de gehoorzame zoon die elke vader (zelfs de duivel) zich zou wensen. Hij verzet zich, komt in opstand tegen zijn vader, en begint voor zichzelf. Van zijn menselijke moeder heeft hij het verlangen naar een betere wereld geërfd; de van vaderszijde ontvangen macht wendt hij aan om die betere wereld tot stand te brengen. Zo komt hij ertoe de loop van de geschiedenis naar zijn hand te zetten. Merlijn brengt Artur aan de macht; Merlijn doet hem het idee van de Ronde Tafel aan de hand; Merlijn grijpt in om uit de chaos die op aarde heerst een geordende samenleving te doen ontstaan. Het duivelskind wordt brenger van beschaving, de tovenaar wordt spelleider, de raadgever op de achtergrond wordt de tragische hoofdpersoon van het drama. De heilstaat waarvan hij droomde, blijkt uiteindelijk alleen zijn vader in de kaart te spelen. ‘Jede Konsequenz führt zum Teufel’ - was het Luther of een ander die dat gezegd heeft?
| |
De uitgedoofde planeet
Aan het einde van Dorsts drama, als Arturs rijk in een bloedige oorlog ten onder is gegaan, klinkt ergens uit de ruimte een stem die in het stuk nog niet eerder te horen is geweest. Iemand leest, zo lijkt het, een artikel uit een encyclopedie voor. Het gaat over een kleine, uitgedoofde planeet, die behoort, of behoord heeft, tot een om het centrum van de Melkweg rondwentelend zonnestelsel. Tengevolge van organisch-chemische processen in de atmosfeer zijn, lichtjaren geleden, op het oppervlak van deze planeet bepaalde vormen van leven ontstaan. Kort voor het einde van de planeet heeft zich zelfs een merkwaardig biologisch verschijnsel voorgedaan in de vorm van vrij-bewegende, tweegeslachtelijke wezens die zich voortplantten door middel van zaad dat van het ene lichaam in het andere werd overgebracht. Hoewel hun intelligentie uiterst beperkt was, beschikten deze wezens toch over een rudimentaire kennis omtrent hun ontstaan en over een minimaal inzicht in de samenhang binnen hun zonnestelsel. Zij ontwikkelden vermoedelijk een zekere cultuur op basis van primitieve religieuze en maatschappelijke concepties. Het is niet bekend (zo besluit het artikel) in hoeverre zij het einde van de planeet hebben voorzien of zelfs hebben teweeggebracht. De schaarse sporen van hun bestaan blijven raadselachtig.
In deze buitenaardse epiloog wordt de kern van Dorsts toneelstuk samengevat. Merlin oder Das wüste Land is een verbeelding van het leven op aarde. Het oude, onuitputtelijke verhaal over Artur en zijn Tafelronde dat al zoveel eeuwen met ons meereist en dat blijkbaar telkens opnieuw onze aspiraties en ontgoochelingen onder woorden kan brengen, heeft voor de zoveelste maal stof geleverd voor een parabel over het menselijk bestaan, dat hachelijke avontuur in een ‘wout sonder genade’, waarvan niemand weet hoe het zal eindigen.
| |
Literatuuropgave
Merlin oder Das wüste Land van Tankred Dorst (Mitarbeit Ursula Ehler) is verschenen als suhrkamp taschenbuch 1076 (Frankfurt a.M., 1985). Een Nederlandse vertaling van de hand van Martin Hartkamp, getiteld Merlijn of 't barre land, is uitgegeven door de International Theatre Bookshop (Leidseplein 26, 1017 PT Amsterdam) en het RO-Theater (Watertorenweg 296, 3063 HA Rotterdam). Een recent overzicht van moderne bewerkingen van de Arturstof is te vinden in Epische Stoffe des Mittelalters, hrsg. von Volker Mertens und Ulrich Müller, Kröners Taschenausgabe Bd. 483 (Stuttgart, 1984), p. 438-43. Voor bestudering van de Merlijntraditie blijft onmisbaar: Paul Zumthor, Merlin le Prophète, Un thème de la polémique, de l'historiographie et des romans (diss. Lausanne, 1943; herdruk Genève, Slatkine, 1973). Als inleiding tot de problematiek rond de historische Artur kan het boek van Leslie Alcock worden aanbevolen: Arthur's Britain, History and Archaeology AD 367-634 (Penguin Books, 1971 en latere drukken). |
|