brengen voor dien armen blinde. De schranderheid van den hond, zijn geblaf. Hoe de menschen op zij gaan. Het tasten en strompelen van den grijsaard.’
Niet opwekkend, zulke verhalen. Maar het kon nog ontmoedigender bij een bezoek aan een kerkhof, op een vakantiemorgen (ook Koenen). ‘Daar zaagt ge juist een' lijkstoet naderen. Beschrijf de droefheid, de stilte, den plechtigen ernst; de lijkkist overdekt met het doodskleed; kransen! Wie er begraven werd? Ge ziet van verre de kist in het graf zinken. De lijkstoet keert huiswaarts. De doodgravers. Met welke gedachten verliet gij het kerkhof?’
Koenen is niet de enige die de dood als opstelonderwerp naar voren haalt. In het in 1866 gepubliceerde boekje Schetsen en bouwstoffen voor schriftelijke opstellen, van B. Brugsma, zien wij een ‘vertelling’ over de ziekte, dood en begrafenis ‘eens broeders’. Nadat de schrijver in zijn opstel begin en oorzaak van de ziekte verhaald heeft en een beschrijving heeft gegeven van het lijden, een uitwerking geschreven van de dood en de loftrompet gestoken over de gestorvene, belanden wij ten slotte met hem op het kerkhof. ‘Zijn begrafenis - wanneer? hoe? gevolg? (zijne medeleerlingen), aanspraak bij het graf; - droefheid van de zijnen, toen het lijk in het graf werd nedergelaten.’ Hier staat de schrijver er dus met zijn neus bovenop. Maar het opstel biedt wel enige troost. Het eindigt met de ‘hoop des wederziens in eene betere wereld’.
Brugsma's onderwerpen zijn voor een deel uit het Duits vertaald. Aan moralisme toont het boekje geen gebrek.
Zo kunnen de leerlingen een opstel maken over de plichten van kinderen jegens hun ouders, waarbij verplicht aan de orde dient te komen dat deze kinderen hun ouders moeten 1. eren, 2. gehoorzaam zijn, 3. liefhebben, 4. danken, 5. vreugde bezorgen en 6. diensten bewijzen.
Zo komen wij nog meer onderwerpen tegen, de luiheid betreffende, of het nut van arbeidzaamheid.
Ook meer verhalende onderwerpen worden geregeld in de verschillende leerboekjes opgenomen, vaak ontleend aan de vaderlandse geschiedenis.
Lubberhuizen laat zijn lezers weten dat de onderwerpen die hij opgeeft grotendeels verhalen en beschrijvingen vragen van zaken waarmee de leerlingen door onmiddellijke aanschouwing bekend zijn. Dat dit wel eens moeilijkheden zou kunnen opleveren bij sommige jeugdige schrijvers toont een onderwerp als Een dag onder smokkelaars, waarin ene Jan Jansen, een dagloner zonder geld, uit smokkelen gaat. Deze Jansen wordt na een gevecht met kommiezen bijna doodgeschoten. Als hij ‘na hevigen angst’ terugkomt in het dorp, heeft hij voor altijd genoeg van het oneerlijke en gevaarlijke werk.
En wat weten de leerlingen over drankzucht? Deze komt in de vorige eeuw veelvuldiger in openlijke vorm voor dan tegenwoordig, waardoor het in 1897 kennelijk zinvol wordt geacht in een tijdschrift voor pedagogie een artikel te publiceren over ‘drankbestrijding op school’. Wellicht dat het daarom in dit geval wel regelmatig voorkwam dat kinderen uit eigen aanschouwing kennis droegen van het lot van een flink werkman die aan drankverslaving ten prooi was geraakt. ‘Het huisgezin lijdt gebrek. Einde van den dronkaard’ heet het aan het einde van dit onderwerp.
De Beweging van '80 levert een bijdrage aan de ontwikkeling van de ideeën van Van den Bosch, de meest hartstochtelijke pleiter in de geschiedenis van het Nederlandse moedertaalonderwijs voor verstrekkende veranderingen. De stijloefeningen en opstelboekjes dragen niet bij aan de individualisering die hij nastreeft. Zij leggen de leerling een dwang op, die Van den Bosch uit den boze acht. Immers, het gunnen van vrijheid biedt zoveel voordelen! De pure verstandsman, aldus Schepers, zal dan niet gedwongen worden om te schrijven over idealen, terwijl de ‘uitbottende artiest’ het droogmaken van een polder als onderwerp kan laten rusten.
Dit laatste voorbeeld toont in ieder geval dat de enthousiaste combattanten in de strijd om het moedertaalonderwijs zich van Hollandse voorbeelden bedienden. Maar de bedoeling is duidelijk genoeg. Het gaat erom, in de woorden van Kloos, dat leerlingen ‘de individueele realiteiten hunner sentimenten en fantasieën recht uit zeggen en met eigen expressie zingen in de naakt-hartstochtelijke of zacht-gevoelvolle taal der natuurlijkheid’.
Het is moeilijk, zo niet bijna onmogelijk, na te gaan hoe ideeën van leraren hun weerslag vinden in het werk dat zij hun leerlingen laten maken. Van de scholieren die Van den Bosch onder zijn hoede had zijn in ieder geval opstellen overgeleverd waarin de invloeden van de Beweging van '80 duidelijk waarneembaar zijn. Of al die leerlingen die invloeden ondergingen, valt niet na te gaan. Over de opstellen die uit het archief van Van den Bosch zijn komen bovendrijven, zou Kloos waarschijnlijk zijn tevredenheid hebben uitgesproken. Deze opstellen zijn alle zeer beeldend geschreven, met oog voor details. Dat levert zinnen op als: ‘Grote zware droppels plonsten neer in het roerlooze slootwater, wegkringelend in steeds flauwere bogen, of vielen zich in spetters op de grindige dijk.’ Hierbij mag aangetekend worden dat het geciteerde niet zozeer een uitzondering is als wel de weergave van een gemiddelde.
Zoals ik aangaf, staat J.M. Koenen model voor alles wat volgens Van den Bosch voos is binnen het moedertaalonderwijs. Na de vele stijloefeningen maakten ook diens oudere (kweekschool)leerlingen vrije opstellen, naar opgegeven onderwerp. Helaas zijn van de resultaten daarvan geen voorbeelden bekend. Of die veel afweken van de opstellen die Van den Bosch liet schrijven, is overigens zeer de vraag. Beide leraren spreken bij voorbeeld herhaaldelijk hun bewondering uit voor schrijvers als Beets en Multatuli.