De schoolmeester en zijn liefde voor de literatuur
Een interview met H.J.M.F. Lodewick
Frank Vermeulen
Frank Vermeulen (1958) studeert sinds 1978 Nederlands aan de Leidse Universiteit. Daarnaast is hij als redacteur verbonden aan het Leids universitair weekblad Mare.
H.J.M.F. (Fernand) Lodewick bleek tijdens een interview begin dit jaar vooral een zeer bescheiden mens. Toen de band even stilstond merkte hij op: ‘Ach, ik zit ook maar wat te wauwelen, misschien kunnen we dit beter als een gezellige middag zonder consequenties beschouwen.’
Midden jaren vijftig schreef hij een methode voor literatuuronderwijs bestaande uit Literatuurgeschiedenis deel i en ii en Literaire Kunst. Inmiddels zijn van die methode meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Hele generaties Nederlandse middelbare scholieren moeten bijgevolg via zijn methode kennis gemaakt hebben met de literatuur.
Lodewick werd in 1909 in Maastricht geboren en daar woonde hij ook het grootste deel van zijn leven. Tot de Tweede Wereldoorlog was hij onderwijzer. Na de oorlog was hij, met de inmiddels behaalde mo-akte op zak, tot 1977 leraar aan de Stedelijke Scholengemeenschap in Maastricht en aan de Katholieke Leergangen in Sittard.
Naast zijn alom bekende schoolboeken publiceerde Lodewick onder meer een aantal malen over Pierre Kemp - met wie hij bevriend was - en was hij mede-auteur van het literatuurhistorisch plaatjesboek Ik probeer mijn pen. Op lokaal niveau was hij verder van 1955 tot 1977 ook werkzaam voor de Radio-Omroep Zuid (roz), waarvoor hij in totaal 450 literaire radiocauserieën hield.
Sinds een aantal jaren woont Lodewick in het bergdorp Cadier en Keer, op een steenworp afstand van Maastricht. Op zijn aanwijzingen bouwde de architect een villa rond zijn boekenen platenverzameling. Daar woont hij geheel alleen, want door zijn passie voor de letterkunde ‘vergat’ hij te trouwen.
Zijn schoolboeken kwamen naar zijn zeggen min of meer door toeval tot stand. Lodewick: ‘Ik ben een mens die door de drijvende krachten in zijn omgeving, door het toeval gestuurd wordt, vrees ik. Het schrijven van de lesmethode, en dan speciaal van Literaire Kunst, begon eigenlijk dankzij een jongere collega. Hij vroeg me welk boek ik gebruikte voor het onderwijs in levende talen. Ik gaf echter les met een dictaat van mijzelf, omdat ik niet tevreden was over de bestaande lesboeken.
Hij heeft dat dictaat toen van me overgenomen, maar na een jaar zei hij dat het dicteren hem de strot uithing. We moeten een boek hebben, zei hij. Dat bracht mij op het idee om dat dictaat uit te werken.
- En toen dat af was?
Toen stuurde ik het naar Meulenhoff, want ik wilde er geen regionale aangelegenheid van maken door het bijvoorbeeld naar een Maastrichtse uitgever te sturen. Meulenhoff hield het manuscript lange tijd onder zich. Ze bleven maar twijfelen of ze het zouden uitgeven of niet. Enfin, juist toen ik het lang genoeg vond duren en een briefje schreef om te informeren hoe het ermee stond, ontving ik bericht dat ze het niet uitgaven.
- Achteraf niet zo'n goed idee...
Nee, Malmberg gaf het wel razendsnel uit. En het boek was meteen een succes [lachend]. De vertegenwoordiger van Malmberg vertelde me later dat er geen vergadering van uitgevers van schoolboeken voorbij ging of hij meldde aan de vertegenwoordiger van Meulenhoff hoveel exemplaren van Lodewick er op dat moment verkocht waren.
Maar je ziet, het is eigenlijk buiten mij omgegaan. En zo ging het ook met de literatuurgeschiedenis. Toen Literaire Kunst goed bleek te lopen, kreeg ik van Malmberg het verzoek of ik ook niet een spraakkunst voor ze wilde schrijven. Tja, een uitgever wil geld verdienen, dus zij wilden mij nog iets meer laten doen. Ik zei: Over mijn lijk nog niet. Dat kan ik niet, maar een literatuurgeschiedenis zou ik wel leuk vinden. Dat vonden ze een goed idee, dus ik kon beginnen.
- Hoe ging het schrijven van de literatuurgeschiedenis precies in zijn werk?
Dat is helemaal eenmanswerk geweest. Tegenwoordig wordt zoiets door een groep geschreven en wordt alles van tevoren doorgesproken. Ik deed het echter in mijn eentje. Dat begon met de vraag: hoe stel ik me zoiets voor? In de eerste plaats dacht ik dat een literatuurgeschiedenis die alleen maar geschiedenis is, vervelend moest zijn voor de jeugd. Er moest dus een bloemlezing bij. Verder vond ik, eigenwijs als ik was, dat Knuvelder het in zijn methode verkeerd aanpakte: hij had één deel literatuurgeschiedenis en één deel bloemlezing. Mijn richtlijn was eigenlijk de manier waarop Albert Verwey over de beweging van '80 had geschreven. Daarin zijn beide elementen, geschiedenis en bloemlezing geïntegreerd. Dus het verhaal van de geschiedenis geïllustreerd door bloemlezingfragmenten en die fragmenten weer verhelderd doordat ze geplaatst