Literatuur. Jaargang 2
(1985)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Literatuur liep niet in de jaren
vijftig.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TijdsbeeldMulisch noemt in De toekomst van gisteren de jaren vijftig het tijdperk van de angst: ‘Angst voor het communisme, angst voor de atoombom, angst voor de russen, angst voor de chinezen, angst voor de seksualiteit, angst voor de dood, angst voor de verandering, angst voor de jeugd, angst voor kanker, angst voor angst, angst voor niets: Josef K. en het existentialisme gingen erin als koek.’ Hoe kwam Nederland zo bang? Een aantal redenen voor pessimistische levensgevoelens lijkt voor het oprapen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te liggen; bijvoorbeeld de bij iedereen nog vers in het geheugen liggende Tweede Wereldoorlog. Maar behalve de gruwelijke herinnering daaraan en de voor velen ingrijpende gevolgen ervan, leek ook de dreiging van een vervolg erop niet denkbeeldig, gezien de gebeurtenissen in Indië, Korea, Berlijn, Hongarije of Tsjechoslowakije, en Amerika (McCarthyisme). Naast kleinschaliger problemen als de betrekkelijke armoede van voor de grote welvaart (bezuiniging werd toen ‘de bestedingsbeperking’ genoemd) en de woningnood die ontstond als gevolg van de naoorlogse bevolkingsexplosie, heeft volgens Mulisch en anderen vooral de Koude Oorlog een verlammend effect gehad op het leven in de jaren vijftig. In een artikel over de tijdgeest in De Gids van 1952 heeft F.L. Polak het zelfs over de ‘age of anxiety’. Ik geloof dat hier sprake is van een onterechte generalisatie, van het projecteren van persoonlijke gevoelens - angsten dus - op dé mens van die tijd. Uit een NIPO-enquête van 1955 blijkt bijvoorbeeld, dat slechts negen procent van de Nederlandse bevolking ontevreden was met haar bestaan. De redenen die aan te wijzen zijn voor gevoelens van tevredenheid lijken overtuigender dan die voor een pessimistisch levensgevoel. Weer kan de Tweede Wereldoorlog genoemd worden, maar nu als oorzaak van een gevoel van opluchting over de beëindiging ervan, een gevoel dat andere kennelijk overheerste. Na de chaos en de verwarring kwam het houvast-biedende gezag van kerk en staat weer op vooroorlogs peil terug: een teleurstelling voor sommigen, maar een geruststelling voor de meesten. En hoewel in 1952 een recordaantal emigranten (81.000) elders een beter leven zocht, geloof ik toch dat de achterblijvers bepaald niet het moede hoofd in de schoot legden en nergens meer in geloofden. Integendeel, er werd heel hard aan de Wederopbouw gewerkt; de Vooruitgang werd het doel waarnaar gestreefd werd. Na het harde werken om zichzelf en vooral de kinderen een betere toekomst te garanderen deed men vaak nog wat aan avondstudie, of zocht rust en ontspanning. Als de jaren vijftig in een teken moeten staan, dan is dat eerder in het teken van de Waderopbouw en de Vooruitgang, van tevredenheid en optimisme, dan van angst en pessimisme. Door dergelijke gevoelens werd slechts een heel kleine groep mensen gekweld. Degenen die uiteindelijk toch geen genoegen zouden nemen met wat het leven zo te bieden had, de jongeren, zouden pas tegen het eind van de jaren vijftig talrijk en mondig genoeg zijn om gehoord te kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Massificatie’ van het lezerspubliekOp zoek naar veranderingen in de samenstelling van het lezerspubliek die zich gedurende de jaren vijftig eventueel voltrokken zouden hebben, ben ik op een aantal interessante gegevens gestuit, die kleur en reliëf kregen tijdens de vraaggesprekken. Van Dishoeck: De behoefte aan lezen groeide langzamerhand, en werd ook iets breder. Dit moet verklaard worden uit de bevolkingstoename, het begin van de weelde, en de verbreding en niveauverhoging op het gebied van de schoolopleidingen. Daarnaast heeft de pocket een doorbrekende rol gespeeld. De revolutie en bloeiperiode van de pocket in Nederland valt precies in de jaren vijftig. In 1951 ging de Prismareeks met veel (onverwacht) succes van start, waarna het aantal pocketreeksen explosief toenam. Yocarini (Het Spectrum): Als er íets heeft bijgedragen tot de leescultuur in Nederland, dan is dat het pocketboek. Die pocket bracht beweging in een statische situatie. De prijs verlaagde de drempel, waarachter een enorme golf van belangsteling bleek schuil te gaan. Het is van belang zich te realiseren, dat de door Van Dishoeck genoemde oorzaken van de ‘massificatie’ van het lezerspubliek niet uitsluitend, maar wel voor een groot deel juist op de jeugd van invloed waren. Van Buul (Querido): Het koopgedrag verschoof in de jaren vijftig. Het kopen van een boek werd meer gemeengoed; in plaats van een luxedaad werd het iets dat voor veel mensen bij het leven ging horen. Vooral voor jongeren. De leesgraagte van met name de middelbare schooljeugd was een typisch verschijnsel van de jaren vijftig: Die markt bestáát niet meer, de jeugd houdt zich nu met heel andere dingen bezig. (Yocarini). Ik kan hier niet verder ingaan op deDe Mens van 1950: ‘Ben ik dat nu werkelijk?’
ontwikkelingen die zich gedurende de jaren vijftig hebben voorgedaan in de samenstelling van het lezerspubliek - helaas ook niet bijvoorbeeld op de belangrijke invloed die de kerk toen nog kon uitoefenen op het leesgedrag - maar zeker is in elk geval dat in die tijd het prille begin zichtbaar was van het ontstaan van het moderne massapubliek. De invloed van met name de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(na)oorlogse jongeren op de smaak van het lezerspubliek zal later in dit artikel aan de orde komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede WereldoorlogGezien de grote belangstelling die nu bestaat voor alles wat met de Tweede Wereldoorlog te maken heeft, vroeg ik me af hoe de belangstelling daarvoor in de jaren vijftig was. Groot, omdat iedereen het had meegemaakt? Of juist, om diezelfde reden, klein? Yocarini: Alles wat met de oorlog te maken had werd vlak na de oorlog gekocht, want men wist niets. Van Dishoeck: Vooral boeken over de jodenvervolging, en concentratiekampen, die werden grif gekocht. Want daar was maar zo weinig over bekend. Blom: Eerst verschenen er veel anekdotes, impressies, vaak zelfs in gestencilde vorm, van mensen die het zelf meegemaakt hadden en het kwijt wilden. Na een tijdje was dat wel bekend, zocht men daar niet meer naar. Visser (Meulenhoff): Een tijdje na de oorlog verschenen er nog wel van die boeken op-de-korte-baan, anekdotes eigenlijk. Daarna wilde al snel niemand er meer iets van weten. Het willen-weten van feitelijke getuigenissen verdween, ervoor in de plaats kwam behoefte aan sterk geromantiseerde versies. Betzema (Elsevier): Van Irwin Shaw werd De jonge leeuwen zeer goed verkocht. Dat was dan ook een romantisch, spannend ‘jongensboek’ eigenlijk. De uitgevers zagen, behalve voor dit soort romantische fictie, geen brood in de oorlog. Cuppen (Malmberg): Het volk baalde ervan, wilde er niets meer van weten. Zoiets van: dat hebben we gehád. Visser: Het was moeilijk om de intekenaren op Onderdrukking en Verzet te behouden. Tien jaar na de oorlog was er geen belangstelling meer voor. Schouten (Bezige Bij): Als er een oorlogsdagboek tussen de stapel manuscripten zat, gooide ik het bij wijze van spreken het raam uit. Nu verschijnen ze aan de lopende band, maar toen moest je het niet in je hoofd halen zo'n boek te maken. Zoveel boeken waren erover, maar er was geen belangstelling voor; het was niet in de mode. Etty Hillesum was toen ook aan de straatstenen niet kwijt te raken. Het dagboek van Anne Frank is de grote uitzondering, maar eerst heeft ook iedereen dat geweigerd. Trouwens, dat was pas laat een succes, zo'n tien jaar na verschijnen. Het Achterhuis, voor het eerst in 1947 verschenen, werd inderdaad pas in 1955 een geweldige bestseller. Rond de 40.000 exemplaren werden er dat jaar van verkocht, een voor die tijd buitengewoon hoog aantal. Het jaar daarop werden eveneens zo'n 40.000 exemplaren verkocht, en in 1957 zelfs 125.000! Blom (Contact): In 1955, naar aanleiding van de Amerikaanse uitgave, brak het boek door, internationaal en daardoor ook in Nederland opnieuw. Voor het eerst was een Nederlands boek een nr. 1-bestseller in de Verenigde Staten. Daar werd ook de eerste toneelbewerking gemaakt en gespeeld, en ontelbare vertalingen volgden. In Nederland ging het stuk in november 1956 in première, wat samen met de internationale aandacht voor het boek leidde tot het enorme verkoopsucces van 1957. Uit het boek Ach ja... de jaren vijftig: ‘In 1957 was er nog sprake van een hausse in de belangstelling voor het dagboek van Anne Frank. Maar tegen het eind van de jaren vijftig veranderde de geest van onze samenleving. Men deinsde niet langer terug voor onderzoek en analyse. Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch stamt uit deze periode, en ook het voornemen van dr. L. de Jong om de geschiedschrijving van de bezetting ter hand te nemen.’ Weer diende een verandering zich aan in de houding ten opzichte van de oorlog. Van Dishoeck: Na de romantische periode kwam het willen-weten. De oorlog was ineens geschiedenis, de gebeurtenissen bestorven. Dus werd er studie naar gedaan, en ánders over geschreven. Dat paste ook in de nieuwe realiteit: niet meer romantisch, maar kritischer. Tegen het eind van de jaren vijftig kwam er belangstelling voor een andere benadering van de oorlog: feitelijker (als geschiedenis), en ook kritischer; schrijvers die de oorlogsheroïek ontluisterden en de absurditeit en waanzin bena-Het stofomslag van de tweede druk, 1958
drukten, vonden een publiek. Waarschijnlijk vooral een jong publiek; mensen die de oorlog niet (bewust) hadden meegemaakt, en die er nu over wilden lezen, wat te weten komen, misschien juist vanuit een andere invalshoek. Niet alleen jonge mensen zullen een andere houding ten opzichte van de oorlog hebben aangenomen, zoals zij ook niet de enigen waren die boeken van bovenbedoelde schrijvers als Mulisch en Hermans kochten, maar vast staat dat het (late) succes van deze auteurs toch vooral aan een jonge generatie te danken was. Het lijkt erop of de oudere generatie van degenen die de oorlog bewust hadden meegemaakt, er een tijd lang niet meer mee geconfronteerd wilde worden, behalve in weinig realistische vorm. Van Dishoeck: Die ellende hadden we gehád, we wilden wat ánders doen, en dat meesten we toen ook. Pas later zou er weer een hausse in de belangstelling komen, en dan zeer veelomvattend. Van aandacht voor wat er in de kampen in Indië was gebeurd, was in de jaren vijftig bijvoorbeeld nog geen sprake. Toen was de toekomst belangrijker dan het (recente) verleden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koude OorlogHoe was, volgens de geïnterviewden, de belangstelling voor de Koude Oorlog, die volgens Mulisch en anderen zo een stempel op het tijdperk van de jaren vijftig drukte? Yocarini: Men leefde gewoon door. Het was wel een beetje eng, we waren wel een beetje bang, maar niet zo erg. De Koude Oorlog had zeker geen grote, zelfs maar bespeurbare invloed op het lezen. In het algemeen was politiek, ook de Nederlandse, nog een ver-van- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mijn-bedshow. Kessels (boekverkoper te Eindhoven): Toen was er meer belangstelling voor een boek over Napoleon dan over het communisme en wat al niet. Toen waren ook de nieuwsberichten dichter-bij-huis, heel anders dan nu. Maar er was wel enige belangstelling voor de Koude Oorlog, met name voor een aspect ervan en in een bepaalde vorm. Blom: Als men er al iets van wilde weten, dan was dat over ontsnappingsverhalen, de avonturen van vluchtelingen en overlopers. Kravchenko's Ik verkoos de vrijheid (1947) is een goed voorbeeld van zo'n boek - het werd ook uitstekend verkocht. In 1949 kwam Kravchenko in een NIPO-enquête zelfs als ‘grootste schrijver van de hele wereld’ uit de bus! Na 1956, toen de Russen Hongarije waren binnengevallen, nam de interesse voor dergelijke boeken toe. Maar tegelijkertijd voor een ander soort: de ‘bange boeken’, van Koestler, Huxley en Orwell. Schouten: In 1956 bracht de Bij De revolutie laat haar kinderen gaan van een Hongaar, omdat toen veel belangstelling bestond voor dergelijke boeken. Maar ook Koestler werd wel gekocht. Eigenlijk was het een beetje een schande voor de Bij om een anti-Russisch boek te brengen; een heleboel mensen in dat wereldje waar wij in zaten vonden dat je dat niet kon doen. Na '56 werd dat anders, toen waren ineens meer mensen bang voor de Russen. Koestlers Nacht in de middag ging over de processen in Rusland, en was heel boeiend geschreven. Hij was een soort voorbode, een van de eersten die het probleem in romanvorm brachten. Juist in die tijd werden ook vertalingen van Orwell en Huxley gebracht, beide in 1956. Maar een overdonderende belangstelling genoten hun werken, met de zeer sombere en pessimistische toekomstvisie (nog) niet. Heerlijke nieuwe wereld bijvoorbeeld kende twee drukken in 1956, maar de derde hoefde pas in 1964 te verschijnen. Samengevat: in de jaren vijftig stond de literaire belangstelling voor de Koude Oorlog op een laag pitje. Misschien niet voor weinig realistische en spannende avonturenverhalen, maar die kunnen beter beschouwd worden als een vorm van ontspanningslectuur, en zijn als zodanig niet maatgevend voor een werkelijke interesse voor de problemen van de Koude Oorlog. Er was wel vraag naar dieper gravende en pessimistischer boeken over aspecten van de Koude Oorlog, maar slechts op zeer beperkte schaal. Van Buul: De belangstelling voor ‘literaire pessimisten’ op dit gebied was maar bij een heel kleine groep aanwezig.
Belangstelling van het publiek voor bellettrie, naar niveau en genre, in procenten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zucht naar kennisDe hier aan de opmars van het nonfictionboek te besteden aandacht staat feitelijk in geen enkele verhouding tot de enorme omzetstijgingen die na de oorlog op dit gebied bereikt werden. Ik wil slechts een indruk geven van de opmerkelijke behoefte die in de jaren vijftig bestond aan kennisuitbreiding, een behoefte die zo groot was, dat het woord kenniszucht wel op zijn plaats is. De kennis werd als het ware gedemocratiseerd; iedereen trachtte zijn mogelijkheden te vergroten. Betzema (Elsevier): Er was een ontzaglijke behoefte aan informatie, op alle mogelijke vlakken en zo breed mogelijk. Dat had een indrukwekkende verkoop van encyclopedieën tot gevolg, de belangstelling ervoor ging pijlsnel omhoog. Een paar cijfers kunnen dit het best illustreren: de zesde druk van de Winkler Prins Encyclopedie - in 18 delen - ging in de jaren vijftig maar liefst 80.000 maal over de toonbank. En de Algemene Winkler Prins in 10 delen werd door zo'n 40.000 mensen aangeschaft. Grote belangstelling was er ook voor atlassen, uiteraard ook omdat er tijdens en na de oorlog nogal wat veranderd was aan de landsgrenzen. In tien jaar bracht Elsevier dan ook vier atlassen. De eerste drie behaalden een oplage van meer dan 25.000 binnen een jaar na verschijnen, de vierde, die als pocket uitkwam, zelfs een van 75.000. Tekenend voor die jaren was eveneens dat de bekende Aula-pocket een goede start kon maken. Yocarini: Die Aula's, met hun populair-wetenschappelijke onderwerpen, sloegen enorm aan. In Het Nieuwsblad voor de Boekhandel van 1958: ‘Het blijkt dus, dat de be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langstellingvoor boeken, die buiten de amusementslectuur liggen, enorm gestegen is. Nog nimmer in de geschiedenis hield een zo groot publiek zich bezig met vragen, die in de techniek, psychologie, filosofie en andere gebieden van de menselijke geest rijzen.’ Niet minder typerend voor de jaren vijftig was het grote succes van Van der Keuken: Eenvoudig Engels voor emigranten en taalcursussen, dat in 1950 bij Van Dishoeck verscheen en in tien jaar een totaaloplage van 84.000 exemplaren bereikte. Behalve emigratie-aspiraties zullen ook wel andere factoren dit succes veroorzaakt hebben: het Engels kreeg de sympathie als taal van de overwinnaars, en ook als vooruitgangstaal: The American Dream. De eerste tekenen van wat later een hausse zou worden waren al zichtbaar op het gebied van de zgn. ‘gezinsboeken’. Van de Medische Winkler Prins (2 delen, 1954) werden er in één jaar bijvoorbeeld zo'n 50.000 verkocht, voor de toch niet geringe prijs van ƒ49,50 per deel. En van het wereldberoemde boek van dr. Benjamin Spock, dat in 1952 bij Contact verscheen, werden er in de jaren vijftig vele tienduizenden verkocht. Contact had ook succes met een ander gezinsboek, van dr. Fritz Kahn: Het sexuele leven van de mens. Bij verschijnen in 1946 werden van dit boek al enige tienduizenden exemplaren verkocht. Daarna daalde de verkoop tot normale proporties, om in 1957 opnieuw een hoogtepunt te bereiken. Blom: Kahn was, net als Spock, een kans om meer te weten te komen. Want er was wel wat over, maar dat was meestal erg moeilijk en bovendien moralistisch. Kahn populariseerde, het was eenvoudig, zakelijk en verhelderend. Qua moraal liep het boek iets vooruit op de tijd. Er was in de jaren vijftig nog geen grote belangstelling voor reisgidsen en kookboeken, die met de grote welvaart nog moest komen. Maar de aankondigingen van die welvaart zijn bijvoorbeeld af te lezen uit het goede verkoopresultaat van de eerste fotohobbypocket, die in 1959 bij Elsevier ver-Antoon Coolen vertelt.
Uit: Honderd schrijvers van onze eeuw, Den Haag, 1954 scheen - het begin van een latere groeimarkt. Overigens kon, opvallend genoeg, al in 1951 een boekje met de titel Mager worden door meer eten. (Elsevier), een bestseller genoemd worden. Yocarini: Je kunt gerust spreken over een zucht naar kennis in de jaren vijftig. Maar echt blikverruimend? Je zou kunnen zeggen dat láter, als gevolg van die kennis, de wereld van de mensen groter werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertellers‘Da's een goede definitie als je er even over nadenkt. Want dat zit in het Nederlandse volksbesef, en het zit ook bij de literaire critici ingeworteld: als een boek een vertellend boek is, als het de mensen zou kunnen amuseren, kan het geen kunst zijn. Het oude, Calvinistische idee: als 't vies smaakt, moet 't goed voor je zijn.’ In deze uitspraak van een verteller bij uitstek, namelijk Jan de Hartog, zit een kern van waarheid. Niet dat kunst per definitie vies moet smaken,Johan Fabricius
Jan de Hartog
A. den Doolaard
maar wel dat ‘vertellende’ boeken door de critici in Nederland altijd verguisd zijn. Om duidelijk te maken wat precies met een verteller wordt bedoeld, volgt hier een aantal namen van auteurs op wie dat predicaat van toepassing is: Anne de Vries, A.M. de Jong, Jan de Hartog, Ina Boudier-Bakker, Piet Bakker, A. den Doolaard, Antoon Coolen. Dit lijstje is uit te breiden met de namen van bijv. Willy Corsari en Johan Fabricius; en na een blik op het buitenland met Leon Uris, Vicky Baum, Daphne du Maurier, William Somerset Maugham e.a. Deze namen staan hier niet alleen om een indruk te geven van wat bedoeld wordt met de term verteller; de zeven eerstgenoemde schrijvers bezetten namelijk ook de eerste zeven plaatsen op de ranglijst van meestgelezen auteurs, het resultaat van een NIPO-enquête uit 1951. Daarmee komen we meteen op de reden waarom hier aandacht besteed wordt aan de vertellers: gedurende het onderzoek, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorafgaand aan de vraaggesprekken, kreeg ik heel sterk de indruk dat deze schrijvers juist in de jaren vijftig buitengewoon populair waren. De letterlijke betekenis van ‘buitengewoon’ moet benadrukt worden: populairder nog dan in andere periodes. Daartegenover vermoedde ik een verhoudingsgewijs geringe belangsteling voor ander werk uit die periode, wel door critici geprezen, maar nauwelijks door het publiek gelezen. Uiteraard is deze mening omtrent de voorkeur van het publiek voor de vertellers getoetst aan die van de geïnterviewden. Yocarini: Den Doolaard, Coolen, De Hartog en dergelijke zijn heel goed, en brééd verkocht; aan allerlei mensen. Zij waren typische vertellers: goede verhalen, goed geschreven, zonder al te veel inspanning te lezen, echte duikboeken waarvan je lekker kon genieten. Schouten: Literatuur liep niet in de jaren vijftig. Ja, wel spannend geschreven verhalen: Noël de Gaulle en Den Doolaard en zo, als je dat echt literatuur noemt. Vertéllers, voor lekker bij de kachel, die niet te kritisch en problematisch waren, die liepen wel goed. In Engeland heb je veel meer schrijvers van zulke lekkere leesboeken, Somerset Maugham en zo, een hele traditie van werk op de rand van literatuur. Die Engelse ‘novels’, die bestaan in Nederland bijna niet, en die er waren zijn altijd door de kritiek afgekraakt. Den Doolaard, Mens etc., die zijn stukgeschreven, maar ook stukgelezen! Willy Corsari was lange tijd de kurk, waarop De Bezige Bij dreef. Ze was niet highbrow genoeg voor de Nederlandse critici, maar in Denemarken bijvoorbeeld werd ze enthousiast en met veel égards ontvangen. Maar echt literaire auteurs die hier populair waren? Ik kan er niet zo een paar noemen, wat een bewijs moet zjn dat ze er niet waren, want ik heb er toch middenin gezeten. De vraag rijst natuurlijk, waarom dan de vertellers zo'n succes hadden. Steunenberg sr. (Kok): Er was behoefte aan ontspanning, na de spanningen die de oorlog met zich had meegebracht. Betzema: De mensen hadden er genoeg van om met problemen geconfronteerd te worden. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden, dat het lezerspubliek van de jaren vijftig het werk van de vertellers graag las omdat het een uitweg bood uit een sombere werkelijkheid - als vluchtliteratuur dus. Maar omdat zoveel erop wijst dat in feite slechts bij een heel klein deel van de bevolking sprake was van een pessimistische kijk op het leven, zou zo'n conclusie toch niet gerechtvaardigd zijn. Waarschijnlijker is, dat het publiek zich kon herkennen in het werk van de vertellers, omdat het juist de realiteit weerspiegelde. Van Dishoeck: Men verslond boeken over mensen die uit liefde-voor-een-ander iets opbouwden, alles in de sfeer van de Opbouw. Vooral aan romantische boeken was behoefte. Dat was geen vluchtliteratuur; de realiteit wás romantisch. De huisje-boompje-beestje romantiek was tóen de realiteit. Wellicht ten overvloede wil ik de indruk wegnemen, dat de vertellers alleen in de jaren vijftig succes zouden hebben gehad. Steunenberg: Het genre kreeg geen klap in de jaren zestig. Maar niettemin zouden ze later niet meer het hele beeld overheersen. Betzema: Het succes van bijvoorbeeld een De Hartog manifesteerde zich langer, maar is nu wel tanend. Wij zeggen onderling trouwens vaak: Er zijn in Nederland geen vertellers meer, er komen geen nieuwe schrijvers die vergelijkbaar zijn met De Hartog, Coolen etc. Kuipers (Arbeiderspers): Het soort bestseller veranderde tegen de jaren zestig, van populaire bellettrie (Mens, De Jong) naar literaire auteurs (Reve, Mulisch, later Wolkers ook). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vernieuwend prozaEerder is genoemd het ‘ander werk uit die periode, wel door critici geprezen, maar nauwelijks door het publiek gelezen’. Daarmee werd het werk van de toen jonge generatie schrijvers bedoeld, met name van Hermans, Mulisch, Reve en Claus. Zij worden, terecht, tot de belangrijkste naoorlogse auteurs gerekend. O.a. in Lodewicks literatuurgeschiedenis wordt de suggestie gewekt dat deze jonge schrijvers ‘het’ moderne levensgevoel van direct na 1945 uitdrukten. Maar, als dat zo was, hoe was het dan gesteld met de belangstelling die de moderne samenleving voor hun werk toonde? Een indicatie voor de belangstelling in de jaren vijftig voor de bedoelde moderne schrijvers is te vinden in een leesgewoontenonderzoek van het C.B.S. uit 1955-1956. Hieruit blijkt dat welgeteld nul procent van de ondervraagden enige voorkeur toonde voor het werk van ‘de Nederlandse modernisten’. In het voorafgaande kwam aan de orde welke auteurs in de jaren vijftig wél in de smaak vielen, en is aan de hand daarvan een verband gelegd met de tijdgeest. In het hierna volgende zal blijken, dat onomstotelijk vaststaat dat de moderne schrijvers zich indertijd bepaald niet in een grote belangstelling mochten verheugen, maar dat hun succes vrij laat zou komen. Van Oorschot verklaarde dat het publiek aanvankelijk de werken van Hermans niet wilde: Ik denk dat we van De tranen der acacia's (1949), toch een van de allerbeste boeken van Hermans, in acht jaar 3000 exemplaren verkocht hebben. In Roegholts De geschiedenis vanDe eerste literaire reuzenpocketeditie van De avonden,
1964
De Bezige Bij worden de verkoopresultaten van Reve belicht: ‘Dit boek (De avonden, 1947), waarvan de directie in 1949 verklaarde dat het in commercieel opzicht ‘dood’ was, zou een van de meest herdrukte boeken van De Bezige Bij worden. Het grote publiek meldde zich echter pas in een latere pe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
riode,toen De avonden uitkwam als Literaire Reuzenpocket (1961). Het verkoopsucces heeft voor Van het Reve wel lang op zich laten wachten: nog in 1956 kon G.A. van Oorschot het Verzameld Werk van Gerard Kornelis van het Reve haast niet verkopen.’ De Bezige Bij had in de jaren vijftig ook nog de grootste moeite om het werk van Mulisch te slijten. Schouten: De Bij had het geluk dat ze een paar jonge schrijvers had, maar het probleem dat er geen stuiver aan ze te verdienen viel. Ook voor Harry was het armoe troef, hij had geen cent en leefde van zijn vriendinnen. Terwijl van De aanslag nu zo'n 250.000 exemplaren zijn verkocht, d.w.z. een brutohonorarium van bijna een miljoen, waarbij nog de interviews en vertalingen komen, plus de eventuele film. Zoiets zou toen volstrekt ondenkbaar zijn geweest. Visser: De moderne, naoorlogse literatuur sprak pas zo'n vijftien jaar na de oorlog de mensen aan. Achteraf gezien is er wel een tweetal verklarende factoren aan te wijzen voor de smaakverandering die zich aan het eind van de jaren vijftig voltrok. Om te beginnen de vrijwel voltooide Opbouw, die een maatschappij had gecreëerd waarin meer mogelijk was. Kuipers: Het aanslaan van de jonge schrijvers tegen het eind van de jaren vijftig kwam voor een deel door de gegroeide welvaart; alles, kon en alles mocht, zowel materieel als qua moraal. Eerder waren er al wel aankondigingen van veranderingen in het aanbod, maar het publiek hapte pas later toe, ná de bestedingsbeperking. Behalve Kuipers legden ook anderen verband tussen de groeiende welvaart en de veranderende moraal. Betzema: De ommekeer van romantische vertellers naar de kritische realisten hangt samen met de ontwikkeling in de maatschappij, die wat vrijer en opener werd. Problemen komen aan de orde zodra je er tijd voor hebt, en in de jaren vijftig was er eerst geen tijd, we moesten opnieuw beginnen. Ook aan uitgeverszijde had de betere economische situatie invloed op vernieuwingstendensen. Blom: De bewondering voor een auteur heeft ook altijd een economische ondergrond. De auteur denkt, dat hij natuurlijk een prachtig boek geschreven heeft en dat daar natuurlijk een publiek voor is. Maar de uitgever denkt, afgezien van bewondering, of hij de uitgave wel kan wagen. In de jaren vijftig is er een beetje op safe gespeeld met de vertellers, die zeker goed liepen. Voor wat betreft de jonge schrijvers: als de economie wat beter gaat, dan durf je als uitgever ook weer wat meer, en durf je ook uitgaven te brengen waarvan succes niet zo verzekerd is.
Het succes kwam voor de jonge schrijvers toen deze niet zo jong meer waren, en wel door een níeuwe jonge generatie. Aan het eind van de jaren vijftig deed zich een uniek verschijnsel voor in de geschiedenis van het literaire leven in Nederland: een publiek van middelbare scholieren ging, wellicht beïnvloed door (jonge?) leraren Nederlands, een rol van grote betekenis spelen. Zij waren het, die in groten getale in 1958 De donkere kamer van Damocles kochten, en in 1959 Het stenen bruidsbed waarmee het startsein voor de doorbraak van de schrijvers van deze werken gegeven was, en ook voor de doorbraak van andere naoorlogse modernisten. Yocarini: De nieuwe literatuur had eerst maar een klein, elitair publiek. Maar de belangstelling ervoor verbreedde zich, Het stenen bruidsbed bijvoorbeeld begon vooral op scholen door te dringen. Dat gaf nieuwe impulsen, de literatuur werd op een ander niveau gebracht.
Het is op zich niet zo verwonderlijk dat een jonge schrijversgeneratie ook juist een jong publiek aanspreekt. Maar eigenaardig in het geval van de naoorlogse vernieuwende auteurs is dat die aanslutting met de jonge lezers-generatie pas na een tiental jaren plaatsvond. Aan het begin van dit artikel heb ik geprobeerd duidelijk te maken waarom er naar mijn idee gedurende de jaren vijftig niet zo'n behoefte was aan verandering en vernieuwing: het zoeken naar rust en de oude, vertrouwde zekerheden, en het werken aan de wederopbouw in velerlei opzicht, hadden de voorrang. Dat lag anders voor de naoorlogse generatie, die op haar beurt de buik vol had van rust en stilstand-in-zekere-zin. Het verschil in opvattingen tussen ouderen en jongeren, de generatiekloof, was mogelijk in die jaren het grootst. Betzema: Het publiek dat erbij gekomen is, de jongeren, die hebben een andere keuze gemaakt. Ze bewandelden andere paden, en voor vele jongeren wáren er in dit opzicht geen platgetreden paden, omdat hun ouders geen leesgewoonten hadden. De democratiseringsgedachte, het onderwijs, de welvaart etc. speelden hierbij natuurlijk een belangrijke rol. Het publiek van middelbare scholie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nationale boekenmarkt 1965
Eddy Posthuma de Boer ren bracht een ander unicum met zich mee: de literatuur als modeverschijnsel, en het dwepen met schrijvers als idolen. In schoolagenda's geplakte foto's van Nederlandse auteurs waren in die tijd geen uitzondering! Kuipers: De aanpassing aan het nieuwe gaat altijd langzaam, en het acceptatievermogen is bij ouderen altijd wat minder groot. De nieuwe romans waren er wel, maar het publiek had er geen geld voor (over), en het was er nog niet rijp voor. Mét het geld kwam de generatie die er rijp voor was. Een volkomen nieuw veschijnsel ging zich voordoen: meisjes van een jaar of 16, 17 waren verliefd op Mulisch en Claus, gingen voor hen naar de Boekenmarkt in de Bijenkorf, om hen te zíen. Er werd gedweept met die auteurs! Maar het was wel een tijdelijke zaak, na een aantal jaren werd er door jongeren niet meer met literatoren gedweept. Schouten: Tegen de jaren zestig kregen de vernieuwende prozaïsten poot aan de grond, het werd een modeverschijnsel zelfs. ‘Iedereen’ op middelbare scholen moest Claus en Mulisch e.d. lezen, dat waren idolen zoals later sommige popmuzikanten. Toen sloeg ook pas het existentialisme aan; de schrijvers zaten wel eerder op het St. Germain des Prés, maar de belangstelling voor hun werk kwam toch echt pas later.
[bron van al deze statistische gegevens: C.B.S. 1955-1956]
Uit een recent artikel van T. Anbeek blijkt, dat vele literatuurcritici rond 1950, net als Lodewick, het werk van de jongeren zagen als de literaire neerslag van de sombere en pessimistische geest van de tijd. Anbeek toont aan de hand van een aantal ‘mislezingen’ aan, dat de critici van de jongeren ook niets anders verwachtten dan ernst, pessimisme en radeloosheid, en ervan uitgingen dat hun werk in de eerste plaats een aanklacht tegen de tijd bevatte. Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat er in de jaren vijftig kennelijk een discrepantie bestond tussen zulke opvattingen van de literaire kritiek over hét levensgevoel in die jaren en het werkelijke levensgevoel van een breder publiek. Het levensgevoel van het grotere publiek kan naar mijn idee afgelezen worden uit de geringe belangsteling die aanvankelijk bestond voor het pessimistische en kritische werk van de naoorlogse schrijversgeneratie, en de grote belangstelling die daarentegen getoond werd voor boeken van romantische en optimistischer vertellers. Het late aanslaan van de jonge generatie schrijvers kan natuurlijk voor een deel verklaard worden uit het feit dat altijd een zeker gewenningsproces vooraf moet gaan aan het accepteren van iets nieuws. Maar omdat hun werk pas echt aansloeg bij een jonge en ándere generatie lezers, denk ik toch dat het werk van de jongeren voor verreweg de meeste lezers in de jaren vijftig niet het levensgevoel van die tijd weerspiegelde. Liever sluit ik me aan bij Betzema: De romantische vertellers weerspiegelden de mentaliteit van de jaren vijftig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuuropgaveDrie belangrijke bronnen voor onderzoek naar het leesgedrag in de jaren vijftig zijn: Het Nieuwsblad voor de Boekhandel 1950-1960; enkele NIPO-berichten (op aanvraag verkrijgbaar); en een leesgewoontenonderzoek van het C.B.S.: Vrijetijdsbesteding in Nederland 1955-1956, deel vier. In De Gids 115 (1952) werd een reeks artikelen gewijd aan de tijdgeest van de jaren vijftig, onder de titel ‘De tijd waarin wij leven’. Het boek Ach ja... de jaren vijftig, onder redactie van D. Slootweg, W. van Beusekom en C. de Kloet (Amsterdam 1974), is helaas niet meer in de handel. Het in de tekst genoemde artikel van T. Anbeek verscheen in Forum der Letteren 25 (1984), en is getiteld ‘Tijd en vertekening. Een verwachtingshorizon in de Nederlandse kritiek omstreeks 1950’. Vermoedelijk eind 1985 zal van de hand van R.E.M. van den Brink verschijnen: Structuur en ontwikkeling van de Nederlandse uitgeverij, 1938-1981/83. (Elsevier). Over enige tijd zal in de reeks Publicaties van de Vakgroep Nederlands in Leiden de doctoraalscriptie van Margot Engelen verschijnen, waarin een groot aantal aspecten van het uitgeven, verkopen en lezen van boeken in de jaren vijftig aan bod komt. |
|