| |
| |
| |
De verkeerde wereld van Gerrit Komrij
Ton Anbeek
De Wereld is in rep en roer,
Gij moogt dit vrij gelooven,
En alles gaat verkeerd hier toe,
Wat onder was, komt boven.
Ton Anbeek (A.G.H. Anbeek van der Meijden) is hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde in Leiden. Publiceerde over het naturalisme (De naturalistische roman in Nederland, 1982) en werkt op dit moment aan een studie over de Nederlandse roman tussen 1945 en 1960.
Als op 6 april 648 voor Christus een zonsverduistering plaatsvindt, denkt de dichter Archilochos: nu is alles mogelijk. ‘Want,’ schrijft hij, ‘als Zeus de zon kan blussen, dan zullen ook de dieren des velds met de dolfijnen van weide kunnen wisselen.’
Dit is mogelijk de vroegste plaats waar een motief opduikt dat eeuwenlang dichters zal blijven boeien: de verkeerde wereld. Soms wordt het beeld gebruikt om een toestand van totale geestelijke verwarring aan te duiden. Bij Vergilius staat voor de herder die door zijn geliefde verlaten is de hele wereld op zijn kop: laat nu de wolf ook maar voor het schaap vluchten, eiken gouden appels dragen en uilen een zangwedstrijd houden met zwanen (die golden in de oudheid als de beste zangers). Zo wordt het motief meer dan eens gebruikt om lucht te geven aan een teleurgestelde liefde. Een zestiende-eeuwse Franse dichter klaagt bitter: ‘De zomer zal winter zijn en de lente herfst, / De lucht zwaar en lood licht, / Vissen zullen door de lucht reizen, / Stenen zullen met stemmen spreken, / Water zal vuur en vuur water worden / Voor ik me opnieuw laat verleiden tot verliefdheid.’
Het motief van de verkeerde wereld (mundus inversus) heeft eeuwenlang vele geesten geïnspireerd. Soms ging het dan louter om het spel van de omkering, zoals bij een middeleeuwse dichter die Vergilius wilde overtreffen door een uitputtende reeks onmogelijkheden op te sommen. Ook beeldende kunstenaars werden er door gefascineerd. Het bekende schilderij van Bruegel met de Vlaamse spreekwoorden laat onder meer de omgekeerde wereld zien. Op een mozaïek in de San Marco in Venetië dragen twee hazen een buitgemaakte vos weg. In het hout van kerkbanken en in de marges van manuscripten kan men de absurde voorstellingen ontdekken die de wereld op zijn kop zetten. Volgens sommige oude bronnen bestaat de verkeerde wereld ook echt, namelijk als het rijk van de geheimzinnige antipoden, waar mogelijk de Anti-Christ regeert. Hier verbindt zich het motief van de mundus inversus dan met de hel of het dodenrijk.
Ook in de beroemde Carmina Burana (gedichten uit een dertiende-eeuws handschrift met o.a. baldadige vagantenlyriek) komt de verkeerde wereld voor, maar daar vindt men weer een ander accent. Hier volgt een aantal strofen uit het bekende Florebat olim studium in de vertaling van W. van Elden:
Eens heeft de studie schoon gebloeid,
Thans echter wordt zij diep verfoeid,
Want, hield de wetenschap lang stand,
Het spel kreeg toch de overhand.
Nog voor ze in jaren is gerijpt
Meent reeds de jeugd dat ze 't begrijpt,
Kwaadwilligheid en onverstand
Jagen de wijsheid uit het land.
Piepjong geven de jongelui
| |
| |
Thans aan 't studeren reeds de brui;
Als leraar werpt zich op het kind,
Misleidt de blinden zelf nog blind.
Nog kaal vliegt al het vogeltje uit,
Het ezeltje bespeelt de luit,
Rundvee danst in de ridderzaal,
De boerenknecht is generaal.
Tot de omkeringen behoort ook een aantal onwaarschijnlijkheden die verwijzen naar de bijbel:
Maria valt het zitten zwaar,
Martha staat voor geen werk meer klaar,
Onvruchtbaar is thans Lea's schoot,
Drankzucht kleurt Rachel's ogen rood.
In de bijbel is Rachel eerst onvruchtbaar en zijn Lea's ogen flets (Genesis 29-30). Ook niet-bijbelse figuren worden vermeld:
Cato met al zijn deugdzaamheid
Heeft zich verslingerd aan een meid,
Zich tot vuig zingenot verlaagd.
Alles wat vroeger werd verguisd
Staat heden hoog in aanzien juist,
Van plaats verruilden warm en koud,
Vochtig en droog bij jong en oud.
Tot luiheid is de vlijt verkeerd,
Deugd in ondeugd getransformeerd;
Geen mens meer handelt als 't behoort,
De hele wereld is ontspoord.
Het lijdt geen twijfel: hier gaat het om bezwaren tegen de geest der eeuw. De verkeerde wereld verschijnt in de lachspiegel van een verbitterd moralist. Het effect berust dan op de truc dat wat als ‘omgekeerde situatie’ wordt gepresenteerd, in feite een juiste afspiegeling van de scheve verhoudingen in de ‘echte’ maatschappij blijkt te zijn. De Lof der Zotheid van Erasmus wordt in dit verband vaak genoemd: de titel duidt al de omkering aan. Deze kunstgreep kan zowel gebruikt om aan progressieve als om aan reactionaire gevoelens uiting te geven. Vergelijk ‘Een filmster wordt nu president’ met: ‘Arbeiders
De Haas brandt op den Jager los,
De Jager tijgt aan 't vlugten;
o Jager! op het hazepad
Is veel gevaar te duchten.
besturen tegenwoordig hun bazen.’
Rechts én links kunnen het beeld van de verkeerde wereld hanteren om de kloof tussen ideaal en werkelijkheid aan te duiden. Op het revolutionaire aspect heeft vooral de Russische onderzoeker Bachtin gewezen. Deze Russische formalist (die op dit moment erg in de mode is) ziet in zijn prachtige studie Rabelais and His World de absurde omzettingen als creatieve uitingen van het volk dat de bestaande verhoudingen bespot. Ze vormen daarmee een essentieel onderdeel van de carnavaleske tegencultuur die ook Rabelais inspireerde. Deze opvatting heeft (zoals hij zelf heeft aangegeven) Umberto Eco voor ogen gestaan toen hij zijn De naam van de roos schreef. Hij gebruikt in die roman het motief van de verkeerde wereld op verschillende manieren.
De Oliphant danst op de Koord.
| |
De naam van de roos
Op een van de eerste bladzijden van het boek duikt het al op, als de ouder geworden ik-figuur in zijn Proloog tot het verhaal van de avontuurlijke gebeurtenissen uit zijn jeugd schrijft: ‘De mannen van weleer waren mooi en groot (nu zijn het kinderen en dwergen), maar dit feit is slechts een van de vele die getuigen van de rampspoed van een wereld die aftakelt. De jeugd wil niets meer leren, de wetenschap is in verval, de hele wereld staat op haar kop, blinden leiden andere blinden en laten hen in de afgronden storten, de vogels werpen zich in de ruimte voordat ze hun vleugels hebben uitgeslagen, de ezel speelt op de lier, de ossen dansen, Maria houdt niet meer van het contemplatieve en Martha niet meer van het actieve leven, Lea is onvruchtbaar, Rachel heeft fletse ogen, Cato bezoekt de bordelen, Lucretius wordt vrouw. Alles is van zijn weg afgedwaald.’ Het is duidelijk: deze proloogschrijver heeft de Carmina Burana gelezen (zo hij ze niet al geschreven heeft!).
Niet onbelangrijk is in De naam van de roos de functie van de krabbels waarmee het eerste slachtoffer, de meester miniaturist, de marges van handschriften verluchtte. Deze kunstenaar bleek gefascineerd door de verkeerde wereld. Over die obsessie ontstaat een levendig
| |
| |
theologisch dispuut tussen de monnikken. De blinde Jorge van Burgos vindt het goddeloos een wereld af te beelden waarin alles tegengesteld is aan die welke door God is geschapen. Zelfs al mocht er een vrome bedoeling achter zitten (de verkeerde wereld doet de volmaaktheid van de schepping beter uitkomen) dan nog bestaat het gevaar dat de kunstenaar teveel behagen gaat scheppen in zulke ‘monsterlijkheden’. Het dieperliggende conflictpunt is: ‘[...] of metaforen, woordspelingen en raadsels, die de dichters ogenschijnlijk alleen voor hun plezier hebben bedacht, niet aanzetten tot nieuwe en verrassende speculaties over de dingen [...]’. Hier botsen een oude en nieuwere opvatting op elkaar - met fatale gevolgen, zoals later blijkt. Het geschilpunt is van cruciaal belang: in hoeverre heeft de komische voorstelling recht van bestaan?
De ik-figuur zelf is al jong met de omgekeerde wereld geconfronteerd, namelijk toen hij op school de Coena Cypriani leerde kennen, een groteske tekst waarin allerlei bijbelse figuren met hun eigenschappen en attributen aan een avondmaal worden geportretteerd (Bachtin noemt het ‘een buitengewoon feestelijke en carnavaleske travestie van de hele Heilige Schrift’). De herinnering aan dit pupulaire gedicht leeft voort in het onbewuste van de ikfiguur en leidt tot een bijzonder ‘wilde’ droom, die door zijn scherpzinnige Engelse leidsman als volgt wordt uitgelegd: ‘En aan het eind heb je je in je droom afgevraagd wat de verkeerde wereld is, en wat op je kop lopen inhoudt. Je droom wist niet meer waar boven en waar beneden was, waar de dood en waar het leven. Je droom heeft de lessen die je hebt ontvangen, in twijfel getrokken.’ Hier werkt de absurde voorstelling ontwrichtend op het wereldbeeld van de jonge monnik. Aan het eind van de roman, in het beslissende gesprek, draait het nogmaals om de betekenis van lachwekkende voorstellingen, waarin dingen op hun kop worden gezet. Volgens de vertegenwoordiger van het oude is de lach iets laags, iets van het vlees en het volk: ‘een afweermiddel voor de eenvoudigen, een ontheiligd mysterie voor het gepeupel’. De lach is gevaarlijk voor de bestaande verhoudingen en mag dus nooit op enige wijze door een autoriteit gerechtvaardigd worden. Om die reden wordt elke voorstelling van de mundus inversus afgewezen door Jorge van Burgos - en om dezelfde reden is het komische juist zo belangrijk voor wie gelooft in de revolutionaire kracht van de volkse spotzucht: Bachtin en, in zijn spoor, Eco. Het verkeerde-wereldmotief speelt dus een belangrijke rol binnen het netwerk van verwijzingen waarmee Eco zoveel lezers wist te boeien. Maar we kunnen ook dichter bij huis blijven als we het antieke motief in al zijn inspirerende kracht willen terugvinden. Want ook een
Nederlandse schrijver heeft onlangs de op-zijn-kop-gezette wereld als onderwerp gekozen, namelijk Gerrit Komrij in zijn bekroonde bundel De os op de klokketoren (1982).
| |
Het motto
Komrij plaatst zijn bundel expliciet in de traditie als hij aan zijn eigen gedichten een vers van de vroeg-zeventiende eeuwse Franse dichter Théophile de Viau laat voorafgaan:
Un corbeau devant moy croasse
Une ombre offusque mes regards;
Deux belettes et deux renards
Traversent l'endroit où je passe;
Les pieds faillent à mon cheval,
Mon laquay tombe de haut mal;
J'entends craqueter le tonnerre;
Un esprit se présente à moi;
l'oy Charon qui m'appelle à soy,
Je voy le centre de la terre.
Ce ruisseau remonte en sa source;
Un boeuf gravit sur un clocher;
Le sang coule de ce rocher;
Un aspic s'accouple d'une ourse;
Sur le haut d'une vieille tour
Un serpent deschire un vautour;
Le feu brusle dedans la glace;
Le Soleil est devenu noir;
Je voiy la Lune qui va cheoir;
Cet arbre est sorti de sa place.
Deze merkwaardige tekst zou als volgt vertaald kunnen worden:
Een schaduw benevelt mijn blik;
Twee wezels en twee vossen
Kruisen de plaats waar ik langsrijd;
Mijn paard zakt door zijn knieën,
Mijn knecht valt in onmacht;
Ik hoor de donder rommelen;
Een geest vertoont zich aan mij;
Ik hoor Charon mij tot zich roepen,
Ik zie het binnenste der aarde.
Deze beek stroomt terug naar zijn bron;
Een os klimt op een klokketoren;
Het bloed vloeit van deze rots;
Een adder paart met een berin;
Op het topje van een oude toren
Verscheurt een slang een gier;
Het vuur brandt in het ijs;
De Zon is zwart geworden;
Ik zie de Maan die gaat vallen;
Deze boom is van zijn plaats gewandeld.
Ik ben er niet in geslaagd te achterhalen uit welke bron Komrij dit gedicht citeert. Wel lijkt me van belang dat Ernst Robert Curtius, die in zijn beroemde studie Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter een paragraaf aan de verkeerde wereld wijdt en de tweede strofe van deze tekst citeert, opmerkt dat dit gedicht de surrealisten uit de jaren twintig van deze eeuw bijzonder aansprak. Hocke zegt in zijn boek over het maniërisme dat de meeste surrealisten het uit hun hoofd kenden. De paragraaf waarin hij Théophile de Viau's gedicht citeert heet ‘Ochse auf dem Turm’. Komrij kent beide boeken naar alle waarschijnlijkheid heel goed; mogelijk haalt hij de Franse tekst aan uit een mij onbekende studie over het surrealisme. In ieder geval moet hij goed op de hoogte zijn van de traditie, want het lijkt me niet toevallig dat in het gedicht ‘Echoput’ staat ‘langs de hemel dreven / Dolfijnen [...]’: zie het citaat van de dichter Archilochos aan het begin van dit artikel. Maar belangrijker dan de vraag welke bronnen Komrij in han- | |
| |
De visch zweeft hier in lucht en boom
In plaats van in een waterstroom.
den had, is: hoe gebruikt hij het antieke motief, wat trok hem aan in die oude voorstelling van de wereld die op de kop wordt gezet?
| |
Het openingsgedicht
Een gedetailleerde analyse van de hele bundel kan hier natuurlijk niet gegeven worden. Enkele gedichten zijn bovendien bepaald niet gemakkelijk, zodat het afwegen van de interpretatiemogelijkheden vele bladzijden zou vergen (‘Helena's stopwatch’ bij voorbeeld, en het gedicht dat ‘Verkeerde wereld’ heet). Ik zal alleen wat uitvoeriger stilstaan bij het eerste gedicht, ‘Janus’, omdat het een aantal aanknopingspunten biedt om de thematiek van de bundel in zijn geheel te achterhalen. Janus is de Romeinse god met de twee gezichten, die nogal eens op poorten wordt afgebeeld: een geschikte titel voor een openingsvers.
| |
Janus
De zee is droog. Het vasteland is nat.
Alleen de dode dingen hoor je zingen.
De levende hebben hun tijd gehad
En zwijgen stom. Groeten uit Scheveningen.
Op dit strand worden alle vrouwen mooi.
Hun ogen glanzen en rondom hun monden
Verdwijnt hier elke levervlek en plooi.
Haast om te zoenen zijn hier alle honden.
De jongens daarentegen hebben in
Hun neuzen onophoudelijk bezoek
Van kevers, in hun oogkas huist een spin.
Hun voorhoofd is vergaan, hun wang is zoek.
Regel 1 is een ondubbelzinnig signaal: we bevinden ons in de omgekeerde wereld. Het is overigens opvallend hoe hardnekkig sommige lezers deze opening een realistische interpretatie proberen te geven, iets in de geest van: ‘de zee is over het strand gespoeld, er zijn zandbanken boven gekomen enz.’ Dat lijkt mij een fundamenteel foute lezing, want de regel wil juist aangeven dat we ons in een andere werkelijkheid ophouden. Blijkbaar heeft het te maken met het dodenrijk want ‘de levende [dingen] hebben hun tijd gehad’. De afronding van de eerste strofe: ‘Groeten uit Scheveningen’ levert met zijn ansichtkaartencliché een ironisch commentaar op een wel heel vreemd strandtafereel.
In de twee volgende strofen wordt weergegeven wat het resultaat is van de transformatie naar de mundus inversus. De lezer kan dan terugvertalen: de vrouwen worden in deze nieuwe wereld mooi - wat ontegenzeggelijk impliceert dat ze in de ‘normale’ werkelijkheid in de ogen van de dichter nietmooi zijn (vol levervlekken, plooien: ouderdomsverschijnselen). Ook de hond behoort volgens de dichter tot de schepselen die pas in een wereld waar alles anders is, enigszins beminnelijk kunnen worden. De achteropplaatsing van het onderwerp in de zin die zo hoopvol begint met ‘Haast om te zoenen’ bewerkt hier een heel komisch effect.
Het werkelijk ‘schone geslacht’, dat wil zeggen de wezens die in de echte wereld mooi zijn, hebben de grootste verandering ondergaan. Terwijl de vrouwen verjongd werden, zijn zij verouderd en zelfs veel erger dan dat: ze verkeren in staat van ontbinding. Het tegenbeeld van wat in de realiteit hun stralende jonge schoonheid moet zijn, wordt hier plastisch weergegeven.
Op het eerste gezicht lijkt dit gedicht niet meer dan een ingenieuze manier om te zeggen: op een strand wordt goed zichtbaar hoe afstotend vrouwen zijn, hoe jong en mooi jongens. De omkering, die de lezer dwingt tot terug-vertalen, maakt een simpele seksistische mededeling interessant. Maar wie zo de poëzie van Komrij opvat, namelijk als alleen maar grappenmakerij, miskent de ernstiger aspecten van zijn dichterschap. Want het gedicht ‘Janus’ heeft nog een tweede gezicht. Door de jongens als desintegrerende lijken af te beelden, onderstreept de dichter niet alleen hun schoonheid (in tegenstelling tot de lelijkheid der vrouwen), maar roept hij tegelijkertijd het beeld op van wat zij eens zullen worden. Het spel krijgt dan een uiterst luguber aspect, want één moment, vóór we de laatste strofe omdraaien, wordt ons de vergankelijkheid van de aardse schoonheid in al zijn gruwelijkheid voor ogen gehouden. Met andere woorden: de omkering laat ook zien hoe in de ‘echte’ wereld het bederf is ingebouwd.
In ‘Janus’ blijkt dat Gerrit Komrij het motief van de verkeerde wereld dus op twee manieren gebruikt. Aan de ene kant is er het pure spel, dat in geen enkel gedicht van de bundel ontbreekt. Tot de grappen behoort bij voorbeeld ook het geven van een opsomming die bestaat uit elf onmogelijkheden, zoals: ‘In de Sahara heerst de grote ijstijd’ en ‘De veldmuis heeft een tijgerkat vermoord’ (een heel ‘middeleeuws’ zinnetje) om dan de reeks af te ronden met de laatste regel: ‘De seksualiteit is mooi en prachtig.’ (‘Terribilita’) Het komische effect berust dan op het commentaar dat door middel van de (zogenaamd) omgekeerde wereld op de ‘echte’ wordt geleverd.
Maar vooral in het tweede gedeelte van de bundel krijgt het andere aspect dat
| |
| |
Het katje zit hier in den nood
Straks wordt zij van de muis gedood.
in ‘Janus’ aanwezig is de overhand: de vergankelijkheid. In ‘Etende tunnels’ verdwijnt het licht, in ‘Familiebezoek’ is een vrouw ‘zwanger van een urn met as’, ‘Vergetelheid’ schildert een wereld die ondergronds wordt voortgezet: ‘Maar in de aarde klinkt het grote grommen. / Het bier schuimt in de graven. De champagne / Maakt capriolen in de schedelkommen.’ Het voorlaatste gedicht laat zien hoe de ik verdwijnt:
Ikzelf verdwijn vertraagd en statig in
Het niets. Ik ben al als een punt zo klein.
In het leesteken waarmee die laatste versregel eindigt, kan men dus de dichter zien zitten. Het laatste gedicht geeft het verdwijnen van de aardbol weer (‘De tijd is op’). Dit vers heet, hoe kan het ook anders in een bundel die aan de verkeerde wereld is gewijd, ‘Begin’. Ten slotte:
Een heel eind verder zal, in een heelal
Waar vlinders dansen en waar bijen gonzen,
De aarde die van ons was als een bal
Geruisloos op een verend grasveld plonzen.
En daar kan dus het hele verloederingsproces opnieuw beginnen.
Speels commentaar langs een omweg, ondergangsidee, dat zijn twee van de manieren waarop Gerrit Komrij het mundus-inversus-motief gebruikt. Maar er is nog een derde, misschien wel de meest subtiele. Het gedicht ‘Twee koningskinderen’ begint zo:
Als alle mensen op hun handen liepen
En ankers bleven drijven op de Rijn,
waarna nog een reeks verkeerde wereld-indicaties volgt die wordt besloten met deze derde strofe:
Als reuzen gingen zwemmen in 't ondiepe
En er geen einde kwam aan dit refrein,
Dan hoorde ik een raamkozijn zacht piepen
En kuste jij me, dwars door het gordijn.
Met andere woorden: alleen in de verkeerde wereld is er enige hoop op toenadering van de geliefde. Ook het gedicht ‘Momentopname’ berust op dit principe: de onmogelijkheid van de liefde wordt verbeeld door het contact in het ongerijmde te plaatsen. Deze gedichten laten zien hoe spel en sentiment heel goed samen kunnen gaan.
| |
‘Geen goedkope oplichterij’
Komrij gebruikt dus het mundus inversus-motief op drie manieren, die alle drie aansluiten bij elementen van de oude traditie.
Al bij Vergilius wordt het motief verbonden met de liefde. Maar waar bij de Romeinse dichter (en bij anderen) de nadruk ligt op teleurstelling of verbijstering, geeft Komrij een ander accent: hij duidt op de onmogelijkheid van toenadering door die in de verkeerde wereld te plaatsen.
Een tweede element uit de traditie is het gebruik van de omgekeerde wereld als lachspiegel. De omkering, de lof der zotheid, dient dan de kritiek. Ook Komrij levert zo via een omweg commentaar op de normale toestand. Maar opnieuw is er een verschil met de overlevering: waar middeleeuwse dichters klagen over de wereld die tegenwoordig op zijn kop staat, ontbreekt bij Komrij elk spoor van morele verontrusting. Bij hem is er geen sprake van bezorgdheid over de kloof tussen ideaal en werkelijkheid. In de eerste strofe van ‘Atlas’ worden de volgende zaken op één lijn gezet:
Want zuiverheid verwekt hypocrisie.
Gevoel baart modder. Openhartigheid
Is onrecht. Rechtuit ligt in Krommenie.
Het lam dat liefkoost is de wolf die bijt.
Het gedicht eindigt met de regel: ‘De liefde ligt een uur gaans van De Wormer’ (dat wil zeggen: liefde en dood liggen vlak bij elkaar). Hier gaat het niet meer om een satirische omkering maar om het onvermijdelijke einde, een ander accent. De dichter schijnt zich in het alom aanwezige verval uitstekend thuis te voelen. Als hij in het voorlaatste gedicht verdwijnt, doet hij dat niet in paniek, maar: ‘vertraagd en statig’. Deze preoccupatie met vergankelijkheid en verval is kenmerkend voor Komrij. Rob Schouten heeft er in een verhelderende analyse van zijn poëzie op gewezen dat die gerichtheid al in een titel voor een bundel als ‘Alle vlees is als gras’ tot uiting komt. De os op de klokketoren sluit dus aan bij een thematiek die in het hele werk van de dichter is terug te vinden.
Nu kent ook de traditie van het mundus-inversus-motief dat derde element, waar namelijk de relatie tussen de verkeerde wereld en het dodenrijk wordt gelegd. Dat is bij voorbeeld in het gedicht van Théophile de Viau het geval (zie de regel: ‘Ik hoor Charon mij tot zich roepen’). Mogelijk koos Komrij uit de rijke traditie juist daarom dit voorbeeld, waarbij de populariteit van dit vers bij de surrealisten ook een rol kan hebben gespeeld. Het tweede deel van De os op de klokketoren laat zich lezen als een omgekeerd scheppingsverhaal. Het alom tegenwoordige morele en fysieke verval wordt door de dichter in de meest feestelijke beelden weergegeven. De verkeerde wereld is
De graver moet de wereld af,
De dooden ftoppen hem in 't graf.
| |
| |
Verkeerd! de een wil de Trompet
Als een Viool befpelen;
En de andre blaast op de Viool!
Hoe mal in alle deelen!
geen omkering, hij is al aanwezig in de bestaande. Zo moet men waarschijnlijk het gedicht ‘Tabulata scalata’ lezen. Het begint met de zin ‘De gaafheid ligt in het gebrokene’ en eindigt met de intrigerende regel ‘En alles is er - in wat er niet is’. De bundel beschrijft dan de uiteindelijke overwinning van verval over gaafheid, duisternis over licht, de verkeerde wereld over de schijnbaar normale. Nogmaals: dat gebeurt zonder paniek bij de dichter, die eerlijk lijkt te genieten van het voortwoekerend verval. Dat onderscheidt de decadent Komrij van de vroegere traditie waarin de voorstelling van een mundus inversus de mensen moest aanzetten tot herstel van de ware verhoudingen. De twintigste-eeuwse dichter beschrijft alleen, bijna met wellust, een onstuitbaar proces.
Drie elementen uit de traditie zijn zo door Komrij ingepast in zijn verzen over de verkeerde wereld, waarbij het element verval het hoofdthema werd. Natuurlijk zal het oude motief hem ook hebben aangesproken door de spelmogelijkheden. Want niet voor niets heeft hij zijn voorkeur uitgesproken voor ‘dwaalwegen, labyrinthen en spiegeleffecten waardoor de lezer steeds weer op een dwaalspoor gezet wordt, en steeds weer iets anders verwacht dan hem op het volgende moment wordt voorgespiegeld. Beslist geen goedkope oplichterij’. Essentieel binnen dit spel is vaak de laatste regel: ‘De laatste regel is de doodsteek.’ Een typisch Komrij-gedicht is ‘Liefde’ waarin een weerzinwekkende beschrijving van het liefdesspel van een man en vrouw wordt besloten met de zin: ‘Zij braakt. Gods wonder in een notedop.’ Het spel met de verkeerde wereld bood Komrij mooie mogelijkheden om het gedicht met een frappante slotzin af te maken.
Het is mogelijk nog iets verder te gaan. In een van zijn nrc-stukken (12-10-'83) vertelt Komrij hoe hij op negentienjarige leeftijd opeens (‘of er een knop werd omgedraaid’) besefte wat het wezen van poëzie was. Toen zag hij namelijk in dat gedichten nooit moeten proberen de werkelijkheid weer te geven: ‘Het ging erom door de rangschikking van woorden een eigen, geïsoleerde natuur te scheppen. Het ging erom de impressie te vermoorden. Dat leverde een eigen, veel sterker impressie op. Het ging om parallellen, of om het tegenovergestelde.’ Even verder zegt hij het nog een keer heel pregnant: ‘Gedichten kenden hun eigen flora en fauna. Ze hadden met de natuur niets van doen. Ze moesten de natuur vermoorden.’ Wie er een dergelijke poëtica op na houdt, moet wel geboeid raken door het oude motief van de mundus inversus. Want wat is er mooier voor een dichter die gefascineerd wordt door het tegennatuurlijke, dan een wereld waarin alles op zijn kop staat?
| |
Literatuuropgave
Veel informatie en goede verwijzingen geeft P.K. King in zijn artikel ‘De Verkeerde Wereld in Van den Vos Reynaerde’, in: De nieuwe taalgids 70 (1977), p. 291-300. De citaten uit De naam van de roos zijn ontleend aan de Nederlandse vertaling van Jenny Tuin en Pietha de Voogd. Het artikel van Rob Schouten staat in het aan Komrij gewijde Bzzlletinnummer (afl. 75), waar men ook het interview met Komrij kan vinden dat hier is geciteerd.
De afbeeldingen bij dit artikel zijn afkomstig uit C.F. van Veen, Drie eeuwen Noord-nederlandse kinderprenten, 's-Gravenhage 1971. Ik ga hier niet in op de mooie illustraties van Joost Veerkamp bij De os op de klokketoren; die geven één interpretatie van de tekst - soms m.i. een wat misleidende.
Een interessant voorbeeld van de door Bachtin beschreven carnavaleske tegencultuur vindt men in het artikel van Peter van Zonneveld in dit nummer. Tijdens de Leidse maskerade volgt na de historische stoet een tweede, met burleske voorstellingen, zoals een ezel die promoveert. Het motief van De Verkeerde Wereld blijkt in 1835 in Leiden nog springlevend. |
|