| |
| |
| |
Een wonderlijk avontuur uit de zeventiende eeuw
E.K. Grootes
E.K. Grootes, hoogleraar Historische Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, publiceerde boeken en artikelen over o.m. Hooft, Bredero, Vondel en Cats.
We kennen 1623 niet als een spectaculair jaar uit de vaderlandse geschiedenis. Tussen de onthoofding van Oldenbarneveldt in 1619 en de roemrijke belegeringen door Frederik Hendrik vanaf 1627 liggen naar onze indruk wat onbestemde jaren, waarin de oorlog met Spanje voortsukkelde zonder uitgesproken hoogte- of dieptepunten. Dat is ónze indruk, maar de tijdgenoot, die onze relativerende afstand tot de gebeurtenissen mist, moet het anders ervaren hebben. Voor hem kon elke slechte tijding de voorbode zijn van rampen, elke verandering in de situatie een mogelijk begin van onoverzienbare ontwikkelingen. Was niet in het voorjaar een samenzwering tegen Prins Maurits maar net verijdeld?
Vanuit ons door verzekeringspolissen beveiligde comfort is het soms moeilijk voorstelbaar, hoe ongewis het leven
foto universiteitsbibliotheek amsterdam
Soldaten plunderen een dorp. Uit Jacques Callot (1592-1635), De droeve ellendigheden van den oorloogh, z.j.
een paar eeuwen geleden was. Tegen epidemieën, misoogsten, branden en overstromingen bestond nauwelijks verweer. Als de oorlog zich naar een gebied uitbreidde, werd het platteland er meedogenloos geplunderd. In 1623 was Oost-Friesland het slachtoffer. De troepen van de Graaf van Mansveld, die tevoren had geholpen de Spanjaarden voor Bergen op Zoom te verjagen, werden daar tijdelijk gelegerd. Ze hielden er op beestachtige wijze huis. Berichten over plundering, brandstichting, verkrachting, marteling en moord verpreidden zich over het land. Menigeen moet beseft hebben dat bij een ander verloop van de oorlog hem ook zoiets had kunnen overkomen. Velen zullen de hand van God gezien hebben in de toedeling van rampen of voorspoed, maar anderen voelden zich een speelbal van een grillig noodlot of van geheimzinnige invloeden van de planeten. Die mensen zullen aan het eind van 1623 hebben uitgezien naar de nieuwe prognosticatie (voorspelling) voor het komende jaar.
| |
Een Italiaanse waarzegger
In de Provinciale Bibliotheek van Zeeland is zo'n prognosticatie voor 1624 bewaard gebleven:
Den Italiaenschen Waerseggher, Dat is een wonderlijcke Prognosticatie
Op het Jaer onses Heeren 1624. Gepracktiseert door Antonio Magino Professoor Mathematices der Stadt Bononia in Lombardien [...]
Ghedruckt naer de Copije van Bononia in Italien, voor het Jaer ons Heeren Jesu Christi, Anno 1624.
De titelpagina vertoont een indrukwekkende mathematische figuur; de inhoud staat stijf van de astrologie.
Deze astrologische prognosticatie is er één uit een lange reeks. De astrologie was in de middeleeuwen druk beoefend geweest, onder meer aan de vorstenhoven. Maar pas de boekdrukkunst kon voldoen aan het verlangen van de grote massa naar kennis van wat er in de sterren stond. Naast allerlei andere astrologische werken werden vooral vanaf de zestiende eeuw jaarlijk prognosticaties uitgegeven. Speciaal Antwerpse drukkers waren actief op dit gebied.
De prognosticatie voor 1624 noemt als auteur Antonio Magino. Dat is geen
| |
| |
Titelpagina van Den Italiaenschen Waerseggher
fantasiefiguur, maar een heuse professor in de astrologie, astronomie en wiskunde te Bologna (in het Latijn Bononia), die in heel Europa een grote naam had als astroloog. Hij was echter al in 1617 gestorven! Dat vormde geen beletsel om voorspellingen op zijn naam uit te geven. Hoe dat soms ging, blijkt uit een mededeling van de Amsterdamse drukker Jan Jacobsz. Bouman uit 1663. In een betoog tegen de astrologie meldde Bouman triomfantelijk, dat hij omstreeks 1660 een ‘Italiaanse waarzegger’ had samengesteld door een oude uit 1629 grotendeels over te schrijven, zonder dat iemand het had gemerkt, en ‘die oock extraordinaer wierdt verkocht, en veel van wiert geroemt, even als of hy wonderbare dinghen voorseyde’.
De voorspellingen zijn soms ook zo vaag, dat ze altijd wel op de een of andere manier uitkomen. Slecht weer, oorlogen en ziekten treden elk jaar weer op; en zons- en maansverduisteringen waren exact te berekenen. De prognosticatie voor 1624 speelt wel af en toe in op de actuele politieke situatie: de oorlog in Duitsland en de activiteiten van de Hollanders in Oost- en West-Indië. Maar dit gebeurt in globale termen en voor grote gebieden. Wie voor midden januari een koude, ongezonde, dure en benauwde tijd voorspelt ‘op de hoogte van 48 tot 53 graden,
foto koninklijke bibliotheek den haag
Titelprent Wonderlicke Avontuer
gelijk in Bohemen ende Hongarijen dalende over Moravië, Silezië, Duitsland, Polen ende alzo langs de Oostzee, naar Nederland’, kon de plank nooit ver misslaan. Om een indruk te geven van de toon van deze prognosticatie citeer ik (in gemoderniseerde spelling) de voorspelling bij 13 januari:
Den 13. met het leste kwartier, Mars in Pisces [het sterrenbeeld Vissen], in der waarheid een kwaad teken (want ‘kwade bomen kwade vruchten, manke boden kwade geruchten’). Deze [Mars] doet de zee branden [woest worden] door Neptunus kracht, alzo dat hij de vrede zal zoeken [proberen] te breken dewelke in deze tijden zoude konnen gemaakt werden; ende dat met grote treden [stappen], tot in Indiën, daar [waar] hij de Waterlanders ten strijde beroept, toont haar [hun] alle rijkdom der wereld, alzo dat veel Europianen daarnaar luisteren zullen, om ter eender zijde van het geschrei der hongerige mensen ontslagen te zijn, ende ter andere zijde een beter land bejagen [verwerven] als daar zij wonen.
Op de inhoud van deze passage kom ik aan het slot van dit artikel nog even terug. Ik wil namelijk vooral de aandacht vragen voor een merkwaardige ‘bijlage’ bij deze prognosticatie voor 1624. Die wordt op de titelpagina (zie de afbeelding) aangekondigd. Na de vermelding van de auteur lezen we daar: ‘Hier neffens gaet een wonderlijcke Avontuyr van Mr. Water-brant.’ En als we doorbladeren naar het slot van de prognosticatie, twintig bladzijden verder, treffen we opnieuw een, nu iets uitvoeriger aankondiging aan:
Hier beneffens gaat een wonderlijke aventuur van M. Water-brandt ende Winter-goen [sic], ende verhope alzo zij naar alle verdriet ende tormenten, tot Blijdschap ende Rijkdom gekomen zijn, dat alzo ook het toekomende Jaar van droefheid in blijdschap veranderen zal.
| |
Water-brandt en Winter-groen
Dat ‘wonderlijcke [wonderbaarlijke] avontuyr’, dat dus samen met de prognosticatie werd uitgegeven, is ook overgeleverd. In de bibliotheek te Middelburg zit het nog achter Den Italiaenschen Waerseggher, in Den Haag en Leiden zijn losse exemplaren aanwezig. Het gaat om een boekje van 36 bladzijden, op hetzelfde formaat als de prognosticatie en voorzien van een eigen titelpagina. Daarop staat, behalve een gedetailleerde prent, een omschrijving van de inhoud, die al enigszins laat zien met wat voor geschiedenis we te maken hebben:
Wonderlicke Avontuer, Van twee Goelieven, de eene ghenaemt Sr. Water-
| |
| |
brandt, ende de ander Joufvrouw Wintergroen. Nu onlanghs ghebeurt aen een Jongman die men meende verslaghen te zijn, ende een Jonckvrou, de welcke men meende verdroncken te zijn, maer na duysent avonturen wederom in vreughden zijn te samen ghekomen, mede brengende eenen uytnemende schat van Gout ende Paerlen uyt West-Indien. Tot Leyden voor Nicolaes Geelkerck. 1624.
Als we het gaan lezen, merken we dat we een soort roman-in-zakformaat in handen hebben. Dit Wonderlicke Avontuer van twee goelieven verhaalt de romantische avonturen van een jongeman en een meisje, voor de gelegenheid Water-brandt en Winter-groen genoemd, afkomstig uit Oost-Friesland, van wie de liefde wordt gedwarsboomd doordat de ouders van het meisje haar willen uithuwelijken aan een rijke grijsaard. Als de jongeman uit wanhoop als huurling naar Duitsland
foto rijksprentenkabinet
Het afgewezen liefdesaanbod. Gravure van Michel le Blon naar Willem Buytewech, in Bredero's Groot Liedboeck, 1622. De situatie komt overeen met die in Wond. Av.: het meisje verkiest haar jonge vrijer boven de rijke grijsaard
is getrokken (waar sedert 1618 oorlog werd gevoerd), besluit Winter-groen hem te gaan zoeken. Ze simuleert zelf-moord door verdrinking, kleedt zich in mannenkleren en volgt een Friese huursoldaat naar Bohemen. De gelieven ontmoeten elkaar toevallig weer, maar raken vervolgens, na in het huwelijk te zijn verbonden, weer gescheiden en beleven zo een reeks van avonturen: Winter-groen valt achtereenvolgens in handen van diverse hoge officieren, die ze zich met moeite van het lijf weet te houden, trekt mee met een marketentster, schenkt het leven aan een kind (van Water-brandt), dat ze iets later maar net van de verdrinkingsdood weet te redden; Water-brandt zwerft op zoek naar zijn geliefde van veldslag naar veldslag, raakt gewond, wordt gevangen genomen en ontsnapt weer, neemt deel aan het ontzet van Bergen op Zoom en lijdt tenslotte schipbreuk op de Noordzee. Uiteindelijk treffen Water-brandt en Wintergroen elkaar op Walcheren; ze maken een reisje door Holland, maar merken in Friesland aangekomen dat Wintergroens familie intussen door soldaten is uitgeplunderd. Water-brandt trekt in het voorjaar van 1623 op goed geluk naar West-Indië (dat als een aards paradijs wordt afgeschilderd) en komt met een fortuin terug. Aan het slot besluiten de opnieuw herenigde gelieven samen naar West-Indië te gaan. Een aantal hoogtepunten uit het verhaal wordt op de titelprent uitgebeeld.
Dit verhaal is om verschillende redenen interessant. In de eerste plaats is er de verrassende combinatie van deze liefdesgeschiedenis met een prognosticatie. En in de tweede plaats zijn het de eigenschappen van dit Wonderlicke Avontuer zelf die het tot een literairhistorisch curiosum maken. Voor dat laatste moeten we wat preciezer kijken naar de aard van de tekst.
| |
Realiteit of fictie
De anonieme auteur presenteert de belevenissen van Water-brandt en Winter-groen als werkelijk gebeurd. Hij deelt mee dat ze ‘nu onlangs’ zijn voorgevallen en hij ondersteunt dit met exacte datering en lokalisering van de avonturen. De omzwervingen van het jonge paar zouden in hoofdlijnen op een reële landkaart aangetekend kunnen worden, en de verschillende veldslagen waarbij ze betrokken raken, vinden we terug in de geschiedenisboekjes (trouwens ook - maar dat moet toeval zijn - in Vestdijks roman De vuuraanbidders). De verteller suggereert dat hij de hoofdfiguren persoonlijk kent, en dat zij hem slechts hebben verzocht hun namen te veranderen. (Door de pseudoniemen Water-brandt en Winter-groen zal worden uitgedrukt dat hun liefde niet zal doven noch verdorren, of dat zij het onmogelijke waar maken.) De verteller vermeldt zelfs, dat zij op hun terugweg naar Friesland de ‘Copye van dese Historie’ in Leiden hebben afgeleverd. Blijkens de titelpagina is het boekje daar uitgegeven.
Die mededeling heeft echter eerder het effect dat een moderne lezer wantrouwig wordt ten aanzien van het realiteitsgehalte. We kennen teveel voorbeelden van de ‘manuscriptfictie’ als middel om een verzonnen verhaal als waar te presenteren, om dit niet als een truc te doorzien. De recente bestseller van Umberto Eco, De naam van de roos, levert een mooi voorbeeld van een dergelijke aankleding. Bovendien springt de verteller uit 1624 onhandig met zijn manuscriptfictie om. Hij verzuimt te vermelden, hoe hij achter de belevenissen van het paar is gekomen nadat ze Leiden waren gepasseerd. En hij vergeet in het tijdsverloop ruimte te reserveren om het verhaal te laten opschrijven. Maar bovendien blijkt de verteller dingen te weten die niet bekend kunnen zijn aan ‘Water-brandt’ of ‘Winter-groen’, zoals innerlijke overwegingen van andere personages, of woorden die in hun afwezigheid zijn gesproken.
Kortom, zelfs als aan dit Wonderlicke Avontuer echt gebeurde belevenissen ten grondslag zouden liggen, dan zijn ze nog omgewerkt tot een ‘verhaal’, een tekst waarin bepaalde literaire kunstgrepen zijn te herkennen.
| |
| |
foto koninklijke bibliotheek den haag
De slag bij Gembloux, een van de veldslagen waaraan ‘Water-brandt’ deelnam. Uit Oorlogsmemorien, 1623
Er is dan ook alle reden om dit verhaal te bekijken binnen het literaire systeem, om te onderzoeken wat zijn plaats is ten opzichte van andere verhalende teksten uit die tijd. En dan wordt Wonderlicke Avontuer voor de belangstellende literatuur-historicus pas goed intrigerend. Er is namelijk vooralsnog geen andere Nederlandse tekst te vinden, waarmee dit boekje op wezenlijke punten te vergelijken valt.
| |
Het perspectief van de lezer
Hoe ervoer iemand uit 1624 dit nieuwe verhaal? Als we even uitgaan van de niet bestaande ideale lezer die het verhalende proza van zijn tijd op de voet volgde, dan is aan te nemen dat sommige eigenschappen van Wonderlicke Avontuer deze lezer vertrouwd zullen zijn voorgekomen.
Laten we de voornaamste kenmerken van de tekst eens op een rijtje zetten. Het gaat om verhalend proza. Het onderwerp is een liefdesgeschiedenis, tussen ‘gewone’ mensen (geen prinsessen, ridders of herders), die allerlei avonturen beleven. Deze speelt in de eigen tijd tegen de achtergrond van het krijgsgebeuren in de jaren 1620-1623. Het verhaal is gedeeltelijk op Nederlands gebied gesitueerd. De oorlogs handelingen, speciaal de plunderingen, worden realistisch voorgesteld; West-Indië daarentegen als een soort luilekkerland. Van godsdienst is vrijwel geen sprake en zelfs elke moralisering ontbreekt. Dat Winter-groen zich onttrekt aan het ouderlijk gezag en toegeeft aan haar ‘romantische’ liefde wordt nergens afgekeurd. Zij wordt integendeel door het lot beloond voor haar onconventionele gedrag. De stijl onderscheidt zich niet door bijzondere kwaliteiten, maar de wijze van vertellen is levendig en op verschillende plaatsen (vooral waar de liefde in het spel is) niet zonder humor. Alles wijst er tenslotte op, dat het gaat om een oorspronkelijk, niet vertaald verhaal.
Waarin Wonderlicke Avontuer afwijkt, is vooral de combinatie van deze eigenschappen. Er is meer verhalend proza op de markt in het begin van de zeventiende eeuw. Maar dat is vrijwel allemaal vertaald, uit het Frans, of via het Frans uit het Spaans of Italiaans. En voorzover deze verhalen over liefde en/of avonturen handelen, gaat het bijvoorbeeld om zeer lang uitgesponnen romans, waarvan de hoofdpersonen bijna altijd ridders of prinsessen zijn die zich aan het hof of in een arcadische of sprookjesachtige omgeving ophouden. In novellenverzamelingen, die voornamelijk op Boccaccio teruggaan, trof men wel burgers of boeren aan, maar de handeling is daar meestal gesitueerd in een zuidelijke omgeving en in een niet precies te bepalen tijd. Nauwkeurig gedateerde en gelokaliseerde geschiedenissen kende men daarentegen weer uit pamfletten, waarin actuele gebeurtenissen aan de orde komen. Als die over particuliere personen handelen, gaat het meestal om een sensationeel gebeuren zoals een gruwelijke moord. En als ze bijvoorbeeld over de oorlog in Duitsland gaan, leveren ze een feitelijk verslag van veldslagen en andere oorlogshandelingen. Er is dan geen sprake van een spannend verhaal met hoofdpersonen in wie de lezer zich kan inleven. Verhalen die spelen onder gewone mensen in hun dagelijkse werkelijkheid kwam men ook wel tegen in de ‘kluchtboeken’ of andere anekdotenverzamelingen, maar die zijn weer niet met Wonderlicke Avontuer te vergelijken door hun geringe lengte van vaak amper een halve bladzijde. Er is daar geen ruimte om de karakters van de hoofdpersonen en hun gevoelens uit de verf te laten komen. Het gaat er om stereotiepe figuren.
| |
| |
De afwezigheid van moralisering blijkt een van de uitzonderlijkste eigenschappen van Wonderlicke Avontuer te zijn. Aan verzonnen verhalen kende men in die tijd normaliter de taak toe een les over te brengen. Juist door hun aantrekkelijkheid, hun vermogen om de lezer te boeien of te vermaken, waren ze bij uitstek geschikt om als ‘vergulde pil’ te dienen: iets dat er uitziet als een snoepje, maar waarin een heilzame, zij het bittere, medicijn is verborgen. (Het beeld van de vergulde pil is een van de traditionele manieren om de functie van literatuur te omschrijven.) Bijna alle verhalend proza uit de tijd van Wonderlicke Avontuer is dan ook voorzien van een impliciete of expliciete moraal. In dat opzicht springt dit boekje er echt uit.
De meeste andere kenmerken van het verhaal kon de Nederlandse lezer uit 1624 her en der verspreid al eerder hebben aangetroffen. Dat een meisje zich als man vermomt, komt als motief vaker voor, en in andere boeken worden eveneens gelieven wreed gescheiden en pas na veel omzwervingen herenigd. In sommige opzichten doet het verhaal ook een beetje aan een sprookje denken, en daarmee kon men via mondelinge overlevering vertrouwd zijn. Er zal dus maar in betrekkelijke mate een doorbreking van het verwachtingspatroon hebben plaatsgevonden bij de hierboven opgevoerde ideale lezer, die alle eerder verschenen teksten van dit slag kende. Maar met de precieze combinatie van eigenschappen was hij, voorzover valt na te gaan, nog niet eerder geconfronteerd.
En de reële lezer? Hoe heeft een ‘gewone lezer’, die dit boekje samen met zijn prognosticatie in handen kreeg, het ervaren? Ik denk dat we daarbij niet in de eerste plaats de literatuur als referentiekader moeten zien. Zo iemand zal het avontuur van Water-brandt en Winter-groen vooral ‘getoetst’ hebben aan de realiteit die hij of zij uit eigen ervaring kende. En daarmee heeft het verhaal voldoende raakpunten, zowel in de gebeurtenissen als in de uitbeelding van de gevoelens, om zonder hindernissen te kunnen communiceren.
| |
Buitenlandse voorbeelden?
Er is dus onder de ons overgeleverde verhalende teksten in het Nederlands uit het begin van de zeventiende eeuw geen werk waarmee Wonderlicke Avontuer duidelijk verwant is. Kende men dan wellicht iets dergelijks uit het buitenland?
Uit een verkennend onderzoek naar het verhalend proza van vóór 1624 uit de ons omringende landen, via handboeken en genrestudies, komt op het eerste gezicht hetzelfde beeld naar voren dat we in Nederland aantroffen. Er zijn allerlei teksten die op een enkel punt met Wonderlicke Avontuer overeenkomen. De gedwarsboomde liefde is bijvoorbeeld een populair motief in talloze romans en novellen. Daarin is echter meestal niets te vinden van een actuele historische achtergrond en ‘gewone’ personen. Deze laatste vinden we incidenteel wel weer in andere teksten, zoals The unfortunate traveller van Thomas Nashe (1594), maar die bevat weer een heel ander soort geschiedenis.
Er is echter één categorie teksten waarin meer dan incidentele parallellen met Wonderlicke Avontuer zijn aan te wijzen. Tussen omstreeks 1590 en 1610 bloeide in Frankrijk een romantype, dat met een enigszins misleidende term als ‘roman sentimental’ wordt aangeduid. Gustave Reyneir, die in 1908 een studie hierover publiceerde, wees een veertigtal werken als zodanig aan. Ze zijn al onmiddellijk gekenmerkt doordat veelal het woord amour in allerlei variaties een plaats in de titel heeft:
Le paradis d'amour, L'enfer d'amour, Les chastes et infortunées amours de..., Les tragiques et infortunées amours de..., Les chastes et heureuses amours de..., Les aventureuses et fortunées amours de..., Les legitimes amours et fortunes guerrières de..., Les hazards amoureux de...,
waarbij op de plaats van de puntjes telkens een Grieks aandoende mannenen vrouwennaam gedacht moet worden.
Deze boeken gaan over gelieven die allerlei hindernissen hebben te overwinnen. Geregeld worden ze door gevangenschap of door oorlogsomstandigheden gescheiden. De (vaak anonieme) auteurs besteden veel zorg aan exacte lokalisering, en de gebeurtenissen spelen zich dikwijls af in het zeer recente verleden. Dat de verhalen op werkelijkheid zouden berusten, wordt met nadruk vermeld, al zegt men de namen van de hoofdpersonen te hebben moeten veranderen. Kortom, er is een hele serie overeenkomsten met het Nederlandse verhaal. Toch zijn er ook niet onbelangrijke verschillen. De liefde wordt in deze ‘aventures amoureuses’ geïdealiseerd en zeer serieus genomen. Ze wordt overwegend als smartelijk voorgesteld. De relativerende humor van Wonderlicke Avontuer contrasteert daarmee. De personen zijn wel geen prinsen en prinsessen, maar altijd toch afkomstig uit de aristocratie. Dit soort roman richt zich per se niet op ‘les gens du commun’. Het taalgebruik is zeer geaffecteerd; wel zonder geleerdheid, maar met precieuze wendingen vol metaforen en gezochte vergelijkingen. De ‘roman sentimental’ kan zo fungeren als handleiding voor elegante manieren en gecultiveerde taal.
Alles bijeengenomen constateren we dus duidelijke verschillen in toon, en duidelijke overeenkomsten in motieven en situering. Het is niet uitgesloten dat de schrijver van Wonderlicke Avontuer zich door de lectuur van dit soort Franse teksten heeft laten inspireren, al valt nog niet te zeggen of een bepaalde roman als model gediend kan hebben. Hierbij moet overigens wel in aanmerking worden genomen, dat de meeste van deze Franse romans vele malen omvangrijker zijn dan dit Nederlandse verhaal.
Maar kan de anonieme Nederlandse auteur, of konden zijn lezers, op de hoogte zijn van deze Franse teksten? Deze vraag kan ondubbelzinnig bevestigend beantwoord worden. Er is uit 1609 een voorraadcatalogus bewaard gebleven van de belangrijke Amsterdamse boekverkoper Cornelis Claesz. En daarin wordt onder de
| |
| |
foto universiteitsbibliotheek amsterdam
Legerkamp. Uit L. Fronsperger, Kriegsbuch, 1573 (detail)
Franse boeken een hele serie titels opgesomd die tot de besproken categorie behoren, zoals Les Chastes & Infortunées Amours de Baron de l'Espine & de Lucrece de la Prade (1598) of Le triomphe de la Constance, où sont descrites les Amours de Cloridon & de Melliflore (1605). In de inventaris van de boekwinkel van Jan Jansz. Orlers te Leiden uit 1623 treffen we nog een viertal titels aan, overigens in gezelschap van niet minder dan 42 exemplaren van Franse uitgaven van Boccaccio's Decamerone. Wat we niet weten, is of het publiek van dit soort Franse romans en de kring waarin Wonderlicke Avontuer gesitueerd moet worden, elkaar overlapten. Maar aanrakingspunten zijn in elk geval niet bij voorbaat uitgesloten.
| |
Tijdsbeeld
Los van de eventuele verwantschap met Franse romans uit de jaren 1590-1610, houdt Wonderlicke Avontuer zijn bijzonder karakter als een verhaal over Nederlandse figuren in een eigentijds realistisch decor. Wel valt uit een paar details af te leiden dat de gelieven afkomstig waren uit Oost-Friesland, dat tegenwoordig tot Duitsland behoort, maar op verschillende plaatsen in het verhaal wordt aan hun Nederlandse herkomst gerefereerd. Het Oostfriese gebied was toen ook nauw met de Republiek verbonden. Emden was een Nederlandse stad.
Het ‘documentaire’ karakter van het verhaal maakt het interessant als tijdsbeeld. Op de voornaamste aspecten daarvan zal ik hier kort ingaan, met name op het oorlogsbedrijf, de erotiek en het beeld van West-Indië.
| |
Het leven in de oorlog
Oorlogsvoering is in de zeventiende eeuw iets heel anders dan we uit de recente geschiedenis kennen. Noch de zich ingravende nationale legers uit de Eerste Wereldoorlog, noch de totale internationale strijd uit de Tweede leveren een adequate parallel met bijvoorbeeld de Dertigjarige Oorlog in Duitsland (1618-1648). Een zeventiende-eeuwse oorlog werd uitgevochten met huurlegers, samengesteld uit vele nationaliteiten. Het organisatorisch verband was zwak, de loyaliteit gering. Muiterij, desertie en overlopen naar de vijand kwamen dan ook geregeld voor. Het laatste werd vergemakkelijkt doordat men geen uniformen kende. De legers, gevolgd door een enorme karavaan van bagagewagens, en legervolgers als vrouwen, kinderen, knechten, handelaren, marketentsters en prostituées, zwierven 's zomers over grote afstanden door het land, uitkijkend naar een goede gelegenheid om slag te leveren met de vijand, of deze juist ontwijkend. In het slechte seizoen sloeg men ergens een winterkwartier op. Overal waar een leger verscheen, gaven de militairen, of er nu gevochten werd of niet, zich over aan plundering, als een gewoon geworden middel om de karige soldij aan te vullen. Zo is het Duitse platteland tientallen jaren achtereen geterroriseerd door de rondzwervende legers. Aan het eind van de Dertigjarige Oorlog was de Duitse bevolking met meer dan een derde afgenomen en waren grote delen van het platteland ontvolkt en verwoest. In Wonderlicke Avontuer wordt uitvoerig geschilderd hoe de vader van Wintergroen van al zijn bezit wordt beroofd. De soldaten dwingen hem eerst, met het dreigement zijn vrouw en kinderen in het vuur te zullen braden, om grote sommen gelds bij anderen te lenen. Nadat ze hem die hebben afgenomen, worden zijn huis afgebroken, zijn weiden omgeploegd, zijn kinderen verkracht en hijzelf mishandeld.
Temidden van het chaotische oorlogsgebeuren zwerft het jonge meisje Winter-groen rond, het grootste deel van de tijd op zoek naar haar Waterbrandt. Uit haar avonturen blijkt duidelijk hoe hachelijk de positie was van een vrouw, en zeker van een alleenstaande vrouw, in een militaire omgeving. Aanvankelijk weet ze zich goed te redden door zich in mannenkleren te steken, waardoor ze voor een ‘schoon welkgemaakt knecht’ kan doorgaan. Haar belevenissen bevesti- | |
| |
gen het beeld dat we krijgen uit andere - deels werkelijk gebeurde - travestiegevallen in de zeventiende eeuw: een verkleed meisje werd niet zo gauw ontmaskerd. Dat zal behalve aan de dikke kleding die meer verhulde dan de huidige, wel liggen aan de vaste rolverdeling tussen de seksen: iemand in mannenkleding met een mannenberoep móest gewoon een man zijn.
Na Water-brandt voor de tweede maal kwijtgeraakt te zijn, moet Wintergroen als vrouw verder. Ze wordt keer op keer belaagd door officieren die met haar naar bed willen. Het smoesje dat ze ongesteld is, en later dat ze zwanger is, verschaft haar dan enig uitstel. Ze ontkomt telkens aan het gevaar, doordat de heren de één na de ander sneuvelen. Van een knecht en een marketentster krijgt ze wat hulp als de geboorte van haar kind nadert. Acht dagen nadat ze in een hutje van bladeren en gras een zoontje heeft gebaard, moet ze al weer verder trekken. Als ze na die tijd met minder eerbare bedoelingen wordt benaderd, geeft de aanwezigheid van het kind kracht aan haar verweer dat haar man niet ver weg is. Water-brandts omzwervingen laten intussen zien, hoe verward de situatie op de slagvelden was, en hoe gemakkelijk een militair uit het leger van de ene
foto rijksprentenkabinet
Jacques Callot, Plundering van een woning
partij naar dat van de andere partij kon overlopen. Zijn belevenissen geven uit het perspectief van één persoon kleur aan het beeld van de oorlog in 1620-1622, dat in de geschiedverhalen alleen in grote politieke en strategische lijnen wordt geschetst. Uit allerlei details blijkt overigens dat we ons Waterbrandt niet als een gemeen soldaat moeten voorstellen. Hoewel de gegevens over zijn sociale afkomst vaag zijn, gedraagt hij zich als iemand uit de bovenlaag van de maatschappij. Later blijkt hij ‘eertijds wat te Leiden gestudeerd te hebben’. En als hij, berooid en in sobere zeemanskleding, zijn lief op Walcheren ontmoet, koopt ze zo snel mogelijk een ‘hoed ende kraag’ voor hem, zodat hij er weer als een heer zal uitzien.
| |
Erotiek
De liefde speelt uiteraard een grote rol in het verhaal. Het is niet de kuise zielsliefde die in andere verhalen over hevig beproefde liefdesparen wel voorkomt. De verteller benadrukt met opvallende frequentie het lichamelijk genot dat de twee (herenigde) gelieven aan elkaar beleven. Wel te verstaan nádat Winter-groen van haar vrijer het jawoord heeft gekregen. Wanneer zij als ‘knecht’ en gast van diens meester in één bed ondergebracht zijn (zoals dat toen gebruikelijk was), en er een herkenning heeft plaatsgevonden, wil de man verder gaan dan het meisje toestaat:
Och, zeide zij, met uitgespreide armen ende betraande wangen, ik ben degene die gij zegt te beminnen, ende zij lagen allebei lang zonder spreken, lezende met hare lippen alzo malkanders tranen. Ten laatsten tot haarzelven [zichzelf] gekomen zijnde, zo wilde Sr. Water-brandt haar vorder bewijs van Liefde tonen, menende met een Scherm-slag [in één klap] alle andere zwarigheid te verzetten, daartoe Cupido's boog en pijl gereed stond, ende Venus' schild niet verre te zoeken was [...] Maar zij zeide: neen mijn Lief, zijt tevreden met de simpele omhelzinge [...]; laat ons eerst in Echte trouw malkanderen in Gods naam verbinden.
Zoals in dit citaat al blijkt, wordt door middel van beeldspraak (Cupido's pijl, Venus' schild) op seksuele activiteiten gezinspeeld. Dat doet de verteller steeds. Hij spreekt over ‘de krijg der liefde te aanvaarden en Venus' wallen te beklimmen’, over hun ‘nieuw begonnen spel’, over elkaar ‘een Boheemse bataille leveren’. Als de gelieven in Dordrecht overnachten, leert ‘het kind
| |
| |
foto universiteitsbibliotheek amsterdam
Aanval van een Nederlandse vloot op San Salvador in Brazilië, 1624. Uit Joannes de Laet, Historie [...] der [...] West-Indische Compagnie, 1644
Cupido Dorts [...] spreken, ende met een zoete Pen Hollands schrijven; wiens woorden over negen Maanden eerst gelezen konnen werden’. Seks wordt niet verzwegen, maar heeft toch een licht taboe-karakter, waardoor er op een bijzondere manier over gesproken moet worden. Een humoristische formulering maakt een mogelijk geladen zaak onschadelijk. Een scherts over seks wordt ingekapseld door de spreker als een grapjas te introduceren: (het schip met de gelieven zit vast op een zandbank en zij zijn te kooi gegaan)
Den Schipper een Bootsmaker [grappenmaker] zijnde, zeide: ‘Laat deze twee daar een weinig geworden [hun gang gaan], ik wedde eerlang zullen zij ons van hier schuiven.’
Zulke bijzonderheden zijn van belang om iets te begrijpen van de houding tegenover seksualiteit in het verleden. Dat geldt ook voor de manier waarop de liefde tussen een oude man en een jong meisje wordt voorgesteld en voor het feit dat voorbijgangers zich verbazen dat Water-brandt en Winter-groen elkaar nog openlijk liefkozen, terwijl ze al een kind hebben rondlopen:
Zij [konden] niet geloven, dat het Oude mal nog zo zoet was, en daar zij zo een oud kind hadden, dat het jokspeel [de gekkigheid] niet minderde.
De verteller vermoedt kennelijk dat ook anderen zich aan zulk gedrag zouden kunnen stoten, want hij adviseert degene die ‘hierin mocht ontsticht zijn’, te overwegen hoe hij zelf zou reageren, als hij na zoveel wederwaardigheden zijn lief zou terugvinden.
Niet slechts ten aanzien van de liefde, maar ook anderszins appelleert de verteller aan het inlevingsvermogen van zijn lezers door direct aansprekende details. Ik noem als voorbeeld de schaamtegevoelens van beide hoofdpersonen als Water-brandt in de modder valt doordat hij zó gespannen naar Winter-groen kijkt, dat hij tegen een boom botst. Het blijkt ook in hun aarzelingen als ze elkaar na meer dan twee jaar weer ontmoeten. En ik wijs op de uitzonderlijke manier waarop aandoenlijke details met betrekking tot het kleine zoontje worden gebruikt. Na hun eerste nacht weer bij elkaar in een Middelburgse herberg
wierd het kleine kind wakker, ende zo zij des avonds gezeit hadde dat het zijn Vader was, hadde hij het nog onthouden, ende zeide met een engels [engelachtig] stemmeken: Goede morgen vaderlief.
Volgens de interne tijdrekening van het verhaal is het kind dan nog geen anderhalf jaar oud.
| |
| |
| |
West-Indië
Water-brandt scheept zich in voor West-Indië, op zoek naar fortuin. En dit wordt hem rijkelijk in de schoot geworpen. De titelprent van Wonderlicke Avontuer beeldt dit uit door de ‘strip’ van de lotgevallen van het paar te laten uitlopen in een Hoorn des Overvloeds, waaruit munten en sieraden stromen. West-Indië blijkt een dorado:
...een land [...] als een Aards Paradijs, wiens natuur ende eigenschap alle landen van Europa te boven gaat. Want men behoeft Winter noch Zomer geen veranderinge van kledinge en hoe lochter [luchtiger] gekleed hoe beter. Wat belangt de lijftocht van eten en drinken, die geeft de natuur der aarden ende 't geboomte zo overvloedig, dat daar veel duizend mensen af leven: en wat belangt het Vee, dat is daar ook met zulke menigte, ende van alderlei soorten, zodat ze veel 100 beesten doodgeschoten hebben, alleen om de Vellen, ende lieten 't kostelijk vlees voor de vogelen; die daar ook zo overvloedig zijn, zodat zij op sommige plaatsen gekomen zijn, daar 't land zo vol eieren lag, dat zij kwalijk wisten waar zij haar voeten zetten zouden. Vorders wat belangt het Metaal, als Goud, Zilver, Koper ende Edelgesteente, die zijn daar ook met overvloed, want hij hadde zelfs ter plaatsen geweest, daar het zand, 't welk zij uit de Rivieren haalden, een vierde-part fijn Goud was.
Water-brandt verwerft dan ook goud voor zichzelf, duikt paarlen op uit de zee, krijgt zijn part uit de verovering van Spaanse schepen en verzamelt op het Braziliaanse strand amber, een reukstof die zijn gewicht in goud waard blijkt te zijn. Na een veilige terugkeer in Nederland besluit hij om opnieuw, nu met vrouw en kinderen, naar West-Indië te trekken.
Dit rooskleurige beeld van de situatie in West-Indië is interessant in het licht van de oprichting der Westindische Compagnie (W.I.C.) in 1621. Deze tegenhanger van de succesvolle Verenigde Oostindische Compagnie heeft een wat moeizame start gekend. Het benodigde kapitaal kwam slechts langzaam bijeen. Pas in 1623 zouden de commerciële en militaire activiteiten goed op gang komen. In deze aarzelende beginsituatie is er op verschillende manieren reclame gemaakt voor de W.I.C., waarbij aan beleggers en kolonisten gouden bergen werden voorgespiegeld. In deze propaganda zou ook het slot van Wonderlicke Avontuer een functie gehad kunnen hebben. Er is echter geen enkele aanwijzing te vinden, dat belanghebbenden bij de W.I.C. achter deze uitgave hebben gezeten. Daarom is het waarschijnlijk veiliger om te veronderstellen dat de uitgever een graantje heeft willen meepikken van de hausse in de belangstelling voor de Westindische gebieden. Dezelfde Nicolaes Geelkerck had per slot in 1619 ook al de Oost- en West-Indische Spiegel van Joris van Spilbergen uitgegeven. Door op de titelpagina van Wonderlicke Avontuer het Westindische aspect van het verhaal nadrukkelijk te vermelden (‘mede brengende eenen uyt-nemenden schat van Gout en Paerlen uit West-Indien’) speelde hij in op de interesse die er in die dagen voor dat gebied bestond. En misschien zijn sommigen door de aantrekkelijke voorstelling van zaken wel verleid om ook hun geluk in de West te zoeken!
In dit verband moet opgemerkt worden dat ook op een paar plaatsen in de Prognosticatie voor 1624 op de overzeese activiteiten van de Hollanders gezinspeeld wordt. Onder de maand oktober wordt gesproken over verwoesting van goudmijnen, waartoe Neptunus den vriend van Mars geholpen hadde, of hij zeggen wil dat de Hollanders overal in Oost- ende West-Indiën alzo aanstellen ['t zo aanleggen] dat Hispaniën [het] voelen zal.
En in de eerder aangehaalde passage uit Den Italiaanschen Waerseggher wordt gezegd dat veel Europeanen, horend van de Indische rijkdommen, zullen trachten een beter land te verwerven dan waar ze wonen. De parallellen lijken me te zwak om van een inhoudelijke relatie tussen de prognosticatie en het erbij gevoegde verhaal te spreken. Als er al naar een verband gezocht moet worden, dan ligt dat mogelijk eerder in het feit dat dit verhaal een demonstratie geeft van de ook wel eens positieve werking van de Fortuin: een soort geruststelling dat na een opeenvolging van ellende toch een goede afloop kan volgen.
Het Wonderlicke Avontuer van twee Goelieven heeft tot dusver nauwelijks aandacht gekregen. Van de grote literatuurhistorische handboeken geeft alleen Te Winkel (deel 4, blz. 316) het een korte vermelding. Ik hoop hierboven aangetoond te hebben dat het best enige belangstelling verdient. Die belangstelling wordt nu gemakkelijker gemaakt, doordat dezer dagen een moderne editie van de tekst is uitgekomen. Dat deze nu verschijnt, hangt samen met de groeiende interesse voor de relatie tussen literatuur en maatschappij en voor teksten buiten de ‘officiële’ literatuur. Maar de uitgave levert meteen een aantrekkelijke leestekst op, die een frisse uitzondering vormt op het traditionele aanbod van zeventiende-eeuwse teksten.
| |
Literatuuropgave
Over het volksgeloof in de zeventiende eeuw schrijft A.Th. van Deursen, Het kopergeld van de Gouden Eeuw. IV Hel en hemel. Assen 1980. Over astrologie en prognosticaties vindt men informatie in Het zal koud zijn als het vriest; zestiende-eeuwse parodieën op gedrukte jaarvoorspellingen. Uitgeg. door Hinke van Kampen e.a. Den Haag 1980. Op de prognosticatie voor 1624 werd ik geattendeerd door Adriaan Plak; het citaat van Bouman komt uit zijn doctoraalscriptie over 17de-eeuwse comptoiralmanakken. ‘De bestudering van populaire literatuur uit de zeventiende eeuw’ is aan de orde gesteld door E.K. Grootes in Spektator 12 (1982-83), blz. 3-24. Voor verdere literatuur en een uitvoeriger bespreking van de tekst raadplege men de editie: Wonderlicke avontuer van twee goelieven; een verhaal uit 1624, uitgeg. door een werkgroep van Amsterdamse neerlandici o.l.v. E.K. Grootes. Muiderberg 1984. |
|