| |
| |
| |
Maria Aletta Hulshoff (1781-1846), dweepster of idealiste?
Hanna Stouten
Hanna Stouten is wetenschappelijk hoofdmedewerkster aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Zij wijdde haar proefschrift aan leven en werk van de 18e-eeuwse politicus-letterkundige W.A. Ockerse, en werkt nu aan een studie over de autobiografie in Nederland in de 18e en vroege 19e eeuw.
Maria Aletta Hulshoff was een opmerkelijke dame, en de meningen over haar lopen dan ook uiteen: haar advocaat noemde haar ‘een min of meer hysterische dweepster’, een vriend typeerde haar als ‘martelares voor een ondankbaar vaderland’ en zelf zag zij zich als een Hollandse Jeanne d'Arc. Het lichaam een beetje scheefgedraaid, ‘enigszins opgezet’, en met een geelbleek gelaat dat snel bloosde, ging zij door het leven.
Maria Aletta Hulshoff werd geboren in het betekenisvolle jaar 1781: de patriotten, zij die een democratische bestuursvorm voorstonden en daarom in verzet kwamen tegen Oranje, hadden in de eerste maanden van dat jaar aan kracht gewonnen, en stonden in de zomer op het punt tot actie over te gaan. Johan Derk van den Capellen werkte aan zijn pamflet Aan het volk van Nederland, het ‘opstandig libel’ dat in de nacht van 26 september 1781 over het gehele land werd verspreid en het definitieve sein gaf tot gewapend verzet tegen Oranje. Maria Hulshoff, geboren op 30 juli 1781, was toen nog geen twee maanden oud. De eerste kleine veertig jaar van haar leven zouden worden beheerst door een vurige strijd voor de zaak der patriotten, een strijd die goeddeels door middel van opstandige libellen, vliegende vellen, zou worden gevoerd.
Haar vader, de doopsgezinde predikant en prozaïst Allard Hulshoff, wordt wel gekenschetst als ‘edel en bedaard’; Maria Aletta zal zich bij uitstek edel, maar allesbehalve bedaard tonen. Van haar doopsgezinde achtergrond nam zij wel de hoge idealen van vrijheid over, maar de erbijbehorende verdraagzaamheid was haar vreemd. ‘Te woord en te zwaard’ heeft zij haar politieke tegenstanders bestreden.
Na het overlijden van haar vader kwam zij rond 1800 met haar moeder wonen op de Brouwersgracht in Amsterdam. Met lede ogen moest zij toezien hoe de Bataafsche Republiek, die zich in 1798 een eigen volksvertegenwoordiging en een eigen grondwet had veroverd, aan democratisch karakter verloor, en hoe de aanhang van Oranje steeg. Juist in de jaren na 1800, toen veel militante patriotten uit vroeger jaren zich gingen schikken in het beleid van een regering die er niet in slaagde de principes van 1798 door te voeren, kwam Maria Hulshoff in verzet. Ook de patriottenliteratuur had haar grootste bloei gehad: Johan Derk van der Capellen en Jacobus Bellamy waren al in de jaren tachtig overleden, de Gedichten en liedjens voor het vaderland van Betje Wolff en Aagje Deken dateren van 1798, en ook de laatbloeister Agatha Deken schreef na 1803 geen politiek werk meer. Een nakomertje dus, maar een uniek nakomertje.
| |
Een onschuldig begin
Haar eerste actie dateert van 1804. Zij wendt zich tot haar vriend, de bekende patriot en advocaat S.I. Wiselius, een man die niet alleen in zijn juridisch werk, maar ook als auteur van toneelstukken bewezen had een goed stilist te zijn. Zij houdt hem voor dat er wat moet gebeuren, maar dat hij, man met een belangrijke baan en vader van een gezin, geen risico mag lopen. Wát er vervolgens precies gebeurt, onttrekt zich aan onze blik, maar begin juli, begin augustus en begin september 1804 komen er pamfletten op de markt. Het zijn brieven, gewisseld tussen Valerius Poplicola en Caius Manlius uit Utrecht, die vol staan van insideinformation en laster over Orangisten. In september, na het derde pamflet, is voor de hoofdofficier in Amsterdam de maat vol. Via de drukker, J. de Graaf in Haarlem, voert het spoor naar Maria Hulshoff die wordt opgepakt en verhoord.
Zij moet wel toegeven de stukken te hebben overgeschreven en bij de drukker te hebben bezorgd, maar verder geeft zij geen krimp: zij had geen idee wie de auteur kon zijn daar de handschriften door een onbekende bij haar thuis waren afgegeven en zij de hand niet kende; natuurlijk was haar uit de inhoud duidelijk geworden dat publikatie geboden was. Daartoe had zij alles gekopieerd en bij de drukker gebracht, om vervolgens het origineel te verbranden.
De hoofdofficier, R.W. Tadama (overigens zelf een patriot), die er geen vermoeden van kan hebben dat zijn geschiedenis met Maria Hulshoff nog maar net begint, moet haar vrijlaten.
| |
Herhaling met complicaties: de verdachte zoekt de balie
Waar een ander zich na een arrestatie en een verhoor gewaarschuwd of geremd zou voelen, voelde Maria Hulshoff zich aangemoedigd. Geheel volgens haar bedoelingen was immers Wiselius buiten schot gebleven; bovendien hadden de pamfletten in de Republiek een goed onthaal gekregen. Een van de bewonderaars was Mr. Johan Valckenaer, voormalig gezant in Madrid, hoogleraar te Leiden, beroemd jurist en prominent patriot.
Daarom lag het voor de hand dat Maria Hulshoff, toen er invoering dreigde van een nieuwe grondwet die van de principes van 1798 weinig overliet, zich tot deze Valckenaer richtte, en hem voorstelde wat zij in 1804 Wiselius had voorgesteld. Ik citeer uit haar brief van 19 maart 1805:
| |
| |
Volksvriend!
Het aanstaand lot van ons land treft mij zo sterk dat ik mijn gedachten bij niets anders kan bepalen; nu niets, niets te kunnen doen valt mij ondraaglijk zwaar. [...]
Moet ik de invoering van het schandelijkst plan [het plan van grondwet, H.S.] zien, dan is mijn personele vrijheid mij niets waardig. [...]
Sla zelve de hand aan het werk en betoon mij uw vererend vertrouwen door mij de eer over te laten, de uitgave te bezorgen en mij voor de inhoud verantwoordelijk te stellen. Een drukker heb ik [...]
Van de heiligste trouw en geheimhouding verzeker ik u.
Maar Valckenaer, een voorzichtig diplomaat, voelt er niet voor. Maria Hulshoff is daardoor niet versaagd en schrijft zelf een tekst. Op 31 maart 1806 verschijnt Oproeping van het Bataafsche volk, ‘gedrukt voor rekening van de schrijfster, Maria Aletta Hulshoff, en alom te bekomen’. In dit vliegend vel spoort Maria Hulshoff de Bataven aan zich te verzetten tegen de veel te grote macht van de raadpensionaris R.J. Schimmelpenninck, een macht die die van de stadhouders verre zou overtreffen. Bovendien waarschuwt zij tegen de groeiende overmacht van Frankrijk, met name tegen de heersersdrift van Napoleon Bonaparte:
Welaan Patriotten! vertoont u op een waardige wijze, doet uw gevoelens openbaar worden; verklaart geen vreemde heerscher, onder welke naam, of gezagsbepalingen het ook zijn moge, te willen [...]
Republikeinen doet uw plicht! Gij kunt het vaderland nog redden!
Begin april wordt het opstandig libel verboden, en natuurlijk wordt ook direct naar Maria Hulshoff gezocht. Haar moeder wil verhinderen dat zij wegens strafbare feiten zal worden vastgezet, en verzoekt al op 5 april de dochter tot ziek te laten verklaren om haar op die gronden te laten opnemen. Doch Maria beschouwde zichzelf niet als een patiënte, maar als een strijdster voor een goede zaak. Zij vlucht naar de buren, en laat de officier weten dat zij bij Thijsten op de Brouwersgracht in de kelder zit, gereed om mee te gaan als zij vanwege het pamflet wordt gehaald. Als de mannen van Tadama bij de kelder komen, blijkt deze leeg te zijn. Maria Hulshoff is door vrienden van haar moeder, die haar blijkbaar buiten handen van de justitie willen houden, ontvoerd. De reis ging naar ‘het Bentheimse’, ook toen ‘het buitenland’:
Bij mijn ontvoering alles vruchteloos beproefd hebbende om mijzelf te bevrijden, en nu het akelig lot vooruitziende van als een offer van geweld en list, in een vreemd rooms land een onbepaalde tijd gevangen te zitten, miskend, en als een lafhartige vluchtelinge veracht door de beste Patriotten, [...] bad ik vurig.
Zij weet zich aan haar bewakers te onttrekken, zoekt een plaatselijk rechter, krijgt van hem een soort lijfwacht, en begeeft zich de volgende dag, geëscorteerd door deze lijfwacht ‘in volle vreugd’ terug naar het ‘vaderland’.
Op zaterdag 12 april meldt zij zich bij een kennis, blijkbaar een vriend van haar moeder, die zij verdenkt van medeplichtigheid aan haar ontvoering. Zij beklaagt zich over allerlei onaangenaamheden haar tijdens de reis wedervaren, noemt het hele ontvoeringsplan ‘bedroefd gek’ en voegt eraan toe dat ook wanneer men haar twintig jaar opgesloten had gehouden, zij zich, zodra zij op vrije voeten zou zijn gesteld, bij de politie zou hebben gemeld. Maar tot een lange opsluiting had zij het nooit laten komen: het meisje dat het eten bracht zou zij met het bij het eten gevoegde mes verwond hebben, en die daad zou haar vanzelf met de politie in aanraking hebben gebracht. De ‘gastheer’ heeft hierop van ‘raaskallen’ gesproken en conversatie en bezoek beëindigd.
Maria Hulshoff vertoont zich openlijk in Amsterdam, neemt haar intrek in een logement op het Rokin, en bereikt wat zij had willen bereiken: zij wordt gearresteerd. Graag had zij nog even haar ‘gehavend reisgewaad’ verwisseld voor schone kleren, maar, zo schrijft zij bijna vrolijk,
's dinsdags stond ik reeds voor de balie, in dat reisgewaad, na in hetzelve zo best als immer geslapen te hebben op de krebbe met een vriendelijke arme medegevangene.
De verhoren beginnen en het proces nadert. Maria Hulshoff heeft een advocaat nodig, en in haar ogen is ook voor deze taak niemand zo geschikt als de volksvriend Valckenaer. Valckenaer accepteert dit verzoek wel, maar het werk besteedt hij uit aan de vaderlandse dichter Willem Bilderdijk die net in 1806 in ons land was teruggekeerd en wel vaker juridische zaken van Valckenaer kreeg doorgeschoven. Voor Willem Bilderdijk, die zich na twintig jaar in de Kaat Mossel van de tegenpartij moest verdiepen, kan het een interessant geval zijn geweest.
Bilderdijks pleidooi, door Valckenaer gecorrigeerd, vestigde vooral de aandacht op de ziekelijke geestestoestand van de verdachte:
Reeds hebben wij aangemerkt het karakter, de levendige imaginatie, de brandende verbeeldingskracht, door een teder, aandoenlijk gestel ondersteund. Voor alles de ontvlamde vrijheidszucht van de gevangene, die geheel haar ziel geëmbrasseerd heeft in een maat waar wellicht geen weerga van is, die van kindsbeen af werd gekoesterd, aangezet en geëxalteerd door alles wat zij sinds haar eerste heugnis gehoord, gezien, gelezen en ingezogen heeft, voor wie slechts één wijze van beschouwing mo-
| |
| |
gelijk is, van dewelke zij bij geen mogelijkheid denken of begrijpen kan, dat iemand in de wereld ter goeder trouw kan dissentiëren. In één woord het welgelijkend portret van een min of meer hysterische dweepster.
Maar, zoals al eerder bleek, dit was niet de wijze waarop Maria Hulshoff behandeld en verdedigd wenste te worden: wanneer zij tot pathologisch geval werd, hield dat een devaluatie in van haar daad. Het eerste kon haar niets schelen, maar het tweede alles, want het leidde de aandacht af van de zaak. Zij ontsloeg daarom Valckenaer als advocaat en nam zelf de verdediging ter hand.
In die verdediging toont zij zich zowel ter zake kundig als schrander. Zij beroept zich bijvoorbeeld op de verklaring van de rechten van de mens uit 1793, waarin staat dat zij die zich de oppermacht aanmatigen, door vrije mannen gedood behoren te worden.
Maar er was nog een andere passage te verantwoorden, een die eerder laster dan principes bevatte:
Het bestuur van schimmelpenninck (bijna geheel blind geworden terwijl hij meest werkzaam was tot 's Lands verderf) kan niet blijven voortduren, het valt door zichzelve; die voldoening, Patriotten! zullen wij nog smaken.
De raadpensionaris kampte met een slecht gezichtsvermogen en werd bedreigd door blindheid; het wekt dan ook geen verbazing dat hij de zaak als ‘zeer fâcheus’ beschouwde.
Maria Hulshoff verklaart voor de officier met het woord ‘terwijl’ alleen een gelijktijdigheid hebben willen vaststellen; de vraag naar haar mening over een eventueel oorzakelijk verband acht zij buiten de orde. De naam van de drukker kwam natuurlijk niet over haar lippen - beloofd was beloofd -. Op 7 juli 1806 wordt zij veroordeeld tot een verblijf van twee jaar in het verbeterhuis op eigen kosten, alsmede tot de kosten van het proces en van het voorarrest. Via een verklaring laat zij nog weten dat een vonnis uitgesproken
foto universiteitsbibliotheek amsterdam
in de naam van een vreemde prins (Lodewijk Napoleon) in plaats van in de naam van de soeverein van het Bataafsche volk, niet wettig kan zijn, en voorts dat zij zich meer dan ooit verheugt over wat zij heeft gedaan. Haar poging het verblijf in het verbeterhuis in te ruilen voor een echte gevangenisstraf, mislukt.
Niettemin schrijft zij vanuit het verbeterhuis naar het lijkt welgemoede brieven aan onder anderen haar vriendin Maria de Vries. Ik zeg dit met enig voorbehoud, want het is niet gemakkelijk de brieven aan te voelen en te beoordelen. Enerzijds klinken de ideeën van de Verlichting er duidelijk in door: oproep tot maximale inzet van ieder individu, hetzij man of vrouw, vertrouwensvol geloof in een betere wereld; anderzijds wekt haar beeldspraak wel eens bevreemding:
Ik heb een veel meer bestendige vrolijke geestesgesteldheid opgedaan, en houde het voor wel gezond en versterkend naar de ziel, in jeugdige jaren eens wat lotgevallen te hebben. [...]
Die iets op aarde liefheeft boven het Vaderland is geen Patriot zoals hij behoort te zijn. [...]
Wij zijn niet minder dan de mannen verplicht liefde tot de naaste te betonen. Verscheiden vrouwen hebben zich [...] met het lot van hun Vaderland bemoeid, en niet een schrijfpen, maar de wapenen opgevat. - Een jong boerenmeisje redde Frankrijk in de 15de eeuw.
Het lijkt wel of zij in deze brief, waarin zij ook nog schrijft dat men geen dokter hoeft te zijn om tot de voorstanders van het inenten te behoren, noch staatkundige om het ‘vrijheidsstelsel’ te prefereren, in de toekomst kijkt.
Maria Hulshoff zit haar twee jaar uit. Misschien was een verblijf in de gevan- | |
| |
genis toch effectiever geweest, want zij blijkt onverbeterlijk.
| |
Een waarschuwing voor Napoleon
Op 17 juli 1808 kwam Maria Hulshoff vrij, en in april 1809 verscheen er weer een vliegend vel dat in haar richting wees. De Waarschouwing tegen de requisitie [...] is gedrukt voor rekening van de auteur P. Monitor, te Haarlem in 1809.
Het pamflet opent met vier regels van Vondel:
Dit volk is zacht van aard, gelijk een kudde schapen,
vernoegd op schralen grond te weiden en te slapen.
Doch zo men 't onbedacht zijn slaafsheid voelen doet,
verkeert die lamm'ren-kudde in eenen leeuwen-stoet.
Als voorganger in die stoet doet de monitor, de waarschuwer, een beroep op de vaderlanders zich als koninklijke leeuwen te verzetten tegen de plannen van de keizer. Bonaparte wilde door middel van herorganisatie van de schutterij vele mannen uit ons volk voor zijn legers recruteren.
In het pamflet wordt betoogd dat deze maatregel, die voor het land hoge kosten met zich brengt, tot heimelijk doel heeft ‘duizenden bataven aan de dienst te gewennen en allerlistigst, van stap tot stap voortgaande, tot soldaten van bonaparte te maken, en ter slachtbank te voeren’. In Den Haag zouden al weeskinderen onder de soldaten zijn gemengd.
Het pseudoniem ‘monitor’ blijkt niet zonder overleg te zijn gekozen: in Le Moniteur was op 27 juni 1793 de verklaring van de rechten van de mens gepubliceerd, en de subtiele herinnering kon alleen maar kracht bijzetten aan de waarschuwingen en adviezen die de auteur nu uitdeelt:
1. | Weiger alle opgave van namen. |
2. | Verschijn niet als u wordt opgeroepen. |
3. | Spreek met buren, vrienden en kennissen, en neem u voor gezamenlijk tegenstand te bieden. |
|
foto universiteitsbibliotheek amsterdam
|
4. | Verklaar in het openbaar nooit uzelf of een naaste te zullen onderwerpen aan de regeling, en houd u daaraan. |
Binnen veertien dagen, op 4 mei 1809, wordt Maria Hulshoff gearresteerd, ditmaal in Breda. Zij had toen al een hele veldtocht achter de rug. Op 28 april was zij uit Amsterdam vertrokken, naar het heette om een reisje voor haar gezondheid te maken; onderweg had zij in allerlei steden, bijvoorbeeld in Utrecht, Bodegraven, Leiden, Rotterdam, Den Bosch en ook in Breda, pakjes met ‘Waarschuwingen’ afgegeven. Zo had zij zich in Utrecht vervoegd bij ene Van Oostrom, behalve kastelein van ‘Het nieuwe kasteel van Antwerpen’ op de Ganzenmarkt, ook kolonel van de gewapende burgermacht (groepen zichzelf bewapenende patriotten). Voorwaar, geen onverdacht persoon. Ook bezocht zij Pieter 't Hoen, de man die wij uit de letteren kennen als de redacteur van het zeer succesvolle patriottisch tijdschrift De post van de Neder-Rijn.
Overal is Maria Hulshoff verschenen in dezelfde vredige outfit: onder velen weet zich de logementhoudster van ‘De Eenhoorn’ in Den Bosch zich ‘een juffrouw in 't wit met een strooien hoedje op’ te herinneren, een juffrouw overigens die aldaar op haar kamer had gesoupeerd en ‘niet veel van praten’ was geweest.
Maria Hulshoff ontkent aanvankelijk ook maar iets met de zaak te maken te hebben, maar bekent weldra schrijven, laten drukken en verspreiden, en geeft te kennen het vonnis tegemoet te zien zonder een zweem van ongerustheid, vrolijk, en in het besef haar plicht te hebben gedaan. De eis van de officier is niet mis: vier jaar verbanning uit vrijwel alle departementen van het land. Maria Hulshoff moet nu overwogen hebben dat het wellicht beter zou zijn als zij eigener beweging verdween. Als haar oude dienstbode haar op een zaterdagavond in de ‘stadsboeyen’ (de gevangenis) op de Oudezijdsachterburgwal schone kleren komt brengen, weet zij in de kleren van deze vrouw te ontsnappen.
De officier, Tadama, stuurt haar signalement rond:
Maria Aletta Hulshoff, oud 27 jaren, kort en tenger van postuur, een weinig scheef of gedraaid van lichaam, geel-bleek van aangezicht, bij aandoening enigszins doch schielijk, blozende; donker van uitzicht, donker bruin haar, neus en mond middelmatig, stem zacht en langzaam van uitspraak, het lichaam enigszins opgezet; zijnde van een meer dan gemene afkomst en opvoeding.
Je zou verwachten dat iemand met een zo geprononceerd uiterlijk ogenblikkelijk wordt herkend. Een aanteke- | |
| |
ning op de pleitrede vermeldt dat Maria Hulshoff naar Engeland ontkwam.
| |
Napoleon, zonder woorden
Zoals te verwachten viel, liet de gedachte aan de man die al het kwaad over ons volk had aangericht, Napoleon, haar niet los. Integendeel, zij bleef op actie gericht. Alleen veranderde zij van tactiek, voor zover dat woord gepast is. Maria Hulshoff ging over tot daden.
Uit verschillende, van elkaar onafhankelijke bronnen, is bekend dat zij toen Napoleon in de herfst van 1811 een bezoek bracht aan het kort daarvóór bij zijn keizerrijk ingelijfde land, op het punt heeft gestaan een aanslag op zijn leven te plegen. De man die in 1806 bijna dagelijks bij haar in het verbeterhuis op bezoek kwam, onthult in 1821 in een van zijn tijdschriften dat onder de vele moorddolken die ooit tegen Napoleon zijn gewet, zich ook die van een Nederlandse Jaël (zie Richteren 5:24-27) heeft bevonden, en dat deze Jaël opoffering van eigen leven niet uit de weg zou zijn gegaan. Gelukkig was alles nog net bijtijds verhinderd.
Over de feitelijke toedracht van de poging tot aanslag zwijgen de bronnen; de vergelijking met Jaël, de vrouw die de voor de Israëlieten vluchtende Sisera
foto universiteitsbibliotheek amsterdam
Intocht van keizer Napoleon te Amsterdam, naar een gravure van R. Vinkeles
doodde toen hij in haar tent lag te slapen, duidt op een poging op eigen terrein van de dader, in een situatie waarin Napoleon zich nietsvermoedend aan andere dingen overgaf.
Was het Amsterdam? Wij weten het niet. In ieder geval dient te worden gezegd dat het avondprogramma van de keizer en zijn gemalin, keizerin Marie-Louise, alle mogelijkheden bood voor iemand die kwade bedoelingen koesterde. En het verslag van de festiviteiten in de Amsterdamsche Courant, verslag dat uitsluitend gewaagt van de populariteit van de keizer, verandert van kleur wanneer men overweegt dat onder de als devoot beschreven menigte mogelijk de Jaël Maria Hulshoff haar dolk gereed hield. Had zij trouwens over het opvatten van het wapen niet al in 1806 gesproken?
Hunne keizerlijke majesteiten arriveerden in de avond van woensdag 9 november 1811 om half negen in de loge van de schouwburg. Het publiek rees, zwaaide met lauriertakken, en juichte: ‘Leve de keizer! Leve de keizerin!’ Het orkest had moeite in te zetten; de aria had tot titel ‘Ou peut-on être mieux!’, en inderdaad, waar was het beter vertoeven? De aria was immers nog niet ten einde, of het gejuich barstte opnieuw los. En op dit moment, zo meldt de Amsterdamsche Courant, boog Zijne Majesteit zich over zijn loge, ‘en door zijn toegenen glimlach scheen hij te willen zeggen: “Voorwaar, ik ben te midden mijner kinderen.”’
Overigens werden de topacteurs, Talma en mejuffrouw Duchemois, hoewel zij minstens even goed speelden als op andere avonden, ‘uit eerbied’ niet toegejuicht, en verdwenen keizer en keizerin al na het vierde bedrijf. Voorwaar, een kleinigheid wanneer men overweegt dat de laatste acte van 's keizers leven werd voorbereid.
's Nachts, en dit is níet speculatief, is Maria Hulshoff door Wiselius, de man met wie het in 1804 allemaal was begonnen, en een predikant uit Utrecht, in mannenkleren naar Rotterdam gebracht, vanwaar zij zich tot beider opluchting (weer?) heeft ingescheept naar Engeland.
| |
Ou peut-on être mieux?
Een echte patriotte bleef natuurlijk niet in Engeland, het land waar Willem V in 1795 een heenkomen had gevonden, het land dat Oranje in de jaren daarvóór lang had gesteund.
Maria Aletta Hulshoff ging scheep naar de Verenigde Staten, het ideaal van veel Europese patriotten. Met succes had men zich hier vrijgevochten van het moederland Engeland. Van der Capellen had zijn inspiratie en de theoretische fundering voor zijn werk hier gevonden; voor F.A. van der Kemp, de man die voor het drukken van Aan het volk van Nederland had gezorgd, werd Amerika een tweede vaderland. Jacobus Bellamy dichtte ‘Aan Washington’, Johannes Kinker schreef een treurzang ter herinnering aan de grote staatsman, veel Hollands geld werd geïnvesteerd in dit nieuwe land dat beloften had waargemaakt, een echte republiek had weten te vormen.
Maria Hulshoff schrijft op 11 decem- | |
| |
ber 1813 uit New York aan haar Amsterdamse vriendin Maria de Vries dat zij op een ongemeubileerde kamer woont, bij vriendelijke mensen. Hoewel zij nogal wat uitnodigingen heeft ontvangen om bij anderen op bezoek te komen, heeft zij die niet aangenomen: ten eerste omdat haar kleren daarvoor te eenvoudig zijn, vervolgens omdat het teveel tijd zou kosten, en bovendien omdat zij in haar letterlijk ongemeubileerde kamer niemand kan terugvragen.
Het huis waarin zij woont staat in een ‘buitenachtig ijl bewoond gedeelte’ van de grote, en naar zij opmerkt, onbemuurde stad. Zij heeft een paar grote wandelingen gemaakt, maar over de rivieren is zij nog niet geweest. Als er geld komt van de mensen die in Holland de boedel beheren, kan zij haar levenswijze misschien wat veranderen.
De sobere leefomstandigheden beletten haar niet met het werk voort te gaan. In Holland was haar politieke rol wel uitgespeeld, maar dat betekende niet dat de missie niet in Amerika kon worden voortgezet. Hier kon zij spreekbeurten houden, hier kon zij publiceren.
Peace-Republican's Manual werd in 1817 uitgegeven bij J. Tiebout and sons, 238 Water Street, New York.
Dit ‘handboekje voor de republikein’ bestaat uit de tekst van de Franse grondwet van 1793, en van de verklaring van de rechten van de mens, beide gebaseerd op de tekst van Le Moniteur van 27 juni 1793 die al even ter sprake kwam. Zij geeft ook de Engelse vertaling, erop wijzende dat de constitutie van 1793 in Amerika nooit apart verkrijgbaar is geweest. In de New York Journal van 7 september 1793 heeft een vertaling gestaan, dat was alles. Het is verstandig van haar dat zij deze keer wijst op de Franse grondwet van 1793, en niet op de natuurlijk vrijwel onbekende Hollandse uit 1798. Verder bevat het boekje passages uit Rousseau's Du contrat social, een vertaald handschrift, ‘Dutch observations on the French constitution of 1793’, bovendien ‘Fragments poétiques’ (van Maria Hulshoff zelf?) en een lijstje met aanbevolen literatuur. Kortom, dit boekje is niet een opstandig libel, maar een compilatie van grotendeels klassieke teksten. Haar politiek testament?
In het werkje klinkt een afscheid door. Het motto luidt namelijk: ‘In magnis voluisse satis est,’ ‘In grote dingen is het voldoende gewild te hébben’ (uit Propertius' Elegieën). Van de vroegere Maria Hulshoff zou men eerder een toekomstgerichte aansporing hebben verwacht. Ook het voorwoord toont enige resignatie, enige berusting: zij wijst erop dat voor het boekje geen copyright is aangevraagd, en dat zij geen andere edities beoogt te bezorgen. Zij
Voorwoord van Peace-Republican's Manual
| |
| |
staat op het punt terug te keren naar haar vaderland, waar zij, nu Napoleon is gevallen, weliswaar buiten de gevangenis kan leven, maar waar zij zich in politieke zin toch koest moet houden: ‘I can live there now (since the fall of Buonaparte) in safety and without prisonwalls, if I preserve silence, though in no manner denying my political principles which are there so well known.’
| |
Terug in Amsterdam
Maria Hulshoff is ruim 35 als zij in ongeveer 1817 terugkomt in haar vaderland, sinds 1814 het koninkrijk der Nederlanden. Zij blijft zich bekommeren om het algemeen heil, en zij blijft haar bijdrage leveren, maar zij richt zich op andere zaken. Haar politieke strijd lijkt ten einde. Voor veel van haar partijgenoten was - zoals gezegd - dat moment al veel eerder gekomen. Juist de constitutionele monarchie had, hoe vreemd het ook moge klinken, een aantal wensen van de meest radicale patriotten gerealiseerd: het land was in bestuurlijke, juridische en financiële zin een eenheid geworden, er was een grondwet en een volksvertegenwoordiging tot stand gekomen. De strijd voor een republiek lijkt achterhaald.
Maria Hulshoff gaat wonen in de Haarlemmerhouttuinen. Haar godsdienstig leven zoekt en vindt eigen vormen. Zij blijft haar volk waarschuwen, zij blijft publiceren: De gevolgen der voldoening, Een waarschouwend woord aan mijne medegeloovigen, De eindelijke zaligheid voor alle menschen. Dat de aandacht voor het eeuwig leven de strijd om de staatsvorm heeft verdreven, blijkt misschien nog sterker uit een bepaling die zij al in 1821 in haar testament - en nu het ‘gewone’ - laat opnemen: bij de openlijke aankondiging van haar overlijden moet worden vermeld dat zij de schrijfster is van De gevolgen der voldoening, boekje dat in 1820 bij W. Brave te Amsterdam verscheen. Blijkbaar wilde zij in 1821 niet als patriotte de geschiedenis ingaan.
Na het maken van het testament leefde
foto universiteitsbibliotheek amsterdam
zij nog bijna 25 jaar; de monitor in haar richt zich nog één keer op een kwestie van praktische aard. Wie haar boekje De koepok-inenting beschouwd, leest, herinnert zich hoe zij in 1806 beweerde dat men geen dokter hoeft te zijn om het nut van inenten in te zien. Inderdaad, als een ontwikkelde leek richt zij zich tot de ouders van de Nederlandse kinderen. In tien betogen bestrijdt zij alle argumenten die hen er maar van kunnen weerhouden hun kinderen te laten inenten. De inenting met de koepokstof is een groot goed, de ontdekkingen der wetenschap moeten worden gebruikt, inenten is het tegendeel van handelen tegen de Wil Gods. Praatjes van ouders als ‘mijn kinderen zijn sterk en gezond, zij krijgen geen pokken’, straft zij af, zoals zij ook de bewering dat het inenten gevaarlijk is, ontzenuwt. Zij beveelt de ouders aan te gaan naar de artsapotheker Ph.H. Themmen, op de hoek van de Oudezijdsvoorburgwal en de Prinsenhofsteeg; hij verricht gratis inentingen.
Maria Aletta Hulshoff overleed in de ochtend van dinsdag 10 februari 1846; zij was toen dus bijna 65 jaar oud. De steenkoper Jacob Slagregen doet aangifte. Op haar etage aan de Egelantiersgracht 99 waar in de middag van de sterfdag inventaris wordt opgemaakt, is behalve het lichaam van de overledene een beetje huisraad aanwezig, ‘twee kisten boeken en schrifturen’ (die ik graag had gezien), en waardepapieren voor een kapitaal van ƒ 22.400, -; voor die tijd een vermogen.
| |
Dweepster of idealiste?
De hierboven gegeven biografische schets van Maria Hulshoff vertoont veel lacunes en daarom is het niet mogelijk een uitspraak te doen over haar gehele persoonlijkheid. Maar de woorden van Bilderdijk (of all persons) en Valckenaer, als zouden wij met ‘een min of meer hysterische dweepster’ te doen hebben, vragen nog wel om enige beschouwing.
Wie maakt uit waar heldendom overgaat in ziekte? Voor de mensen van uur en feit is een idealist heel gauw ‘een patiënt met een mooi doel’.
Enerzijds is duidelijk dat Maria Hulshoff hoge idealen heeft gekoesterd en dat haar geen zee te hoog ging als het erop aankwam die idealen te verwezenlijken.
Anderzijds moet worden toegegeven dat haar teksten, vooral de woorden over Schimmelpenninck, niet altijd even tactvol waren. Bovendien vertoonden het gedrag - en wellicht ook het uiterlijk - van Maria Hulshoff trekken die bevreemdden. De grote zelf-opoffering jegens Wiselius, Valckenaer en het vaderland; in 1809 de duidelijke provocatie die tot doel had dat zij voor de rechter gedaagd zou worden, de agressieve haat tegen Napoleon. Een opgezet en scheefgedraaid lichaam, een vrouw met vriendinnen en een ‘krans’. Had die vrouw niets te verliezen? Dat is wat de kwaadwilligen gedacht moeten hebben.
Maar iemand een dweepster noemen, betekent: van haar áf zijn. De ander is getekend tot iemand die alleen nog beoordeeld kan worden, niet langer iemand die zelf kan oordelen.
Echter, dit laatste kon Maria Hulshoff juist zeer goed. Zij wees (Bilderdijk en) Valckenaer terug, zij eiste aandacht voor de záák der patriotten in plaats van voor haar persoon, zij vroeg gevangenisstraf in plaats van verblijf in het verbeterhuis, zij schuwde geen levensgevaar toen zij kans meende te
| |
| |
zien haar aartsvijand de genadestoot te kunnen geven. Zij redde zich in de Verenigde Staten en bleef ook daar haar principes verspreiden. De eerste veertig jaren van haar leven lijken beheerst door zorg voor haar vaderland. Als zij terugkomt in Nederland en weet dat een politieke strijd daar overbodig is geworden, keert zij in tot een meer godsdienstig leven, en ook daaraan weet zij vorm te geven. Het gaat er nu niet om of wij die vormen allemaal appreciëren, het gaat erom duidelijk te maken dat in Maria Hulshoff een ongewoon en vasthoudend idealisme moet hebben gestoken, en zulks ongeacht alles wat er mogelijk óók in haar heeft gehuisd.
Dit idealisme was zelfs onder de patriotten en in de patriottenliteratuur uniek. Anderen hebben haar in tact, en waarschijnlijk ook in succes, overtroffen. Maar geen Pieter 't Hoen, geen Jacobus Bellamy, geen Betje Wolff en geen Johan Derk van den Capellen evenaart haar in rücksichtslose felheid. Elke tijd heeft zijn Maria Aletta Hulshoff. Onze tijd lijkt zelfs zeer rijk te zijn aan mensen van haar soort: de idealisten, in sommiger ogen irreële idealisten, die schrijven, demonstreren, provoceren, hongeren en eventueel aan kettingen liggen voor hun principes, ook tegen beter weten in.
Ook zij moeten wel eens onverrichter zake de terugtocht aanvaarden, en zich neerleggen bij de gedachte dat in grote dingen het maximaal-bereikbare vaak is: gewild te hébben.
| |
Literatuuropgave
P. van Limburg Brouwer, Het leven van Mr. Samuel Iperuszoon Wiselius [...] Groningen 1846.
Simon Schama, Patriots and liberators. Revolution in the Netherlands 1780-1813. New York 1977.
J.A. Sillem, Het leven van Mr. Johan Valckenaer (1759-1821) [...] 2 dln., Amsterdam 1876.
Johanna Stouten, Willem Anthonie Ockerse (1760-1826), leven en werk.
Amsterdam 1982. Diss. Nijmegen.
C.H.E. de Wit, De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848. Heerlen 1965. Diss. Amsterdam.
(Handschriften bevinden zich in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, in de universiteitsbibliotheken te Leiden en Amsterdam, en in het Gemeentelijk archief te Amsterdam.) |
|