Links Richten
(1932-1933)– [tijdschrift] Links richten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
rechterhand en verscholen in een tuin, het kleine huisje, waarin Clara Zetkin vele jaren van haar leven gewoond en gewerkt heeft. Slechts weinig arbeiders-leiders op beide halfronden, wien dit huisje niet eens als toevluchtsoord heeft gediend. Rosa Luxemburg verbleef er bijna elk jaar eenige weken. Franz Mehring en Karl Liebknecht liepen er in en uit, en als Lenin van Zürich naar Stuttgart reisde verzuimde hij niet eenige uren in de landelijke eenzaamheid naar Sillenbuch te gaan. MacDonald, Mussolini, Briand hebben in dit huis gastvrijheid genoten in een tijd, toen zij nog niet verworden waren tot hetgeen ze nu zijn. Hugo Wolf, de bekende componist, heeft hier vele van zijn mooie Möricke-liederen gecomponeerd, en de nijdige grijsaard Karl Kautsky, toen reeds in viltpantoffels, dommelde steeds maar weer in in zijn leunstoel, als de discussies het tijdstip van zijn slaapuurtje overschreden. Als Clara over haar Sillenbucher huisje vertelde, bestond er geen aantrekkelijker, oorspronkelijker, en interessanter vertelster dan zij, dan zat men als geboeid te luisteren, om naar niets van hetgeen zij vertelde, te laten ontgaan. Nog met het gedonder van het geschut in de ooren, en den zoeten smaak van het lazaret in den mond, kwam de schrijver dezer regelen als piepjong soldaat in de eerste dagen na de ineenstorting van het Wilhelm-isme en Imperialisme, in het huisje bij Sillenbuch. Hij voelde zich eenigszins beklemd. De naam van Clara, de onverschrokken strijdster tegen den imperialistischen oorlog, die in een adem door genoemd werd met Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, was voor hem omkranst met een soort aureool. Toen hij schriftelijk om het bezoek verzocht, had hij een erg kleinburgerlijken brief gezonden, en een hagel van verwijten was neergedaverd op den argelooze. ‘Gnädige Frau’ kan iedere domme gans zich laten noemen. Zij was kameraad, en kameraad was haar hoogste eeretitel. Maar vervolgens merkte zij, dat ik nog jong, onervaren en zoekende was, dat ik mij zonder verplichting op het werk van Marx en Engels geworpen had, en dat ik mij eerlijk de moeite wilde geven om een goed kameraad te zijn. Ik vertelde haar van mijn plan om in de Würtemberger Universiteitsstad Tübingen een revolutionnaire studentenclub op te richten. Toen werd haar vertrouwen sterker. Wij scheidden na dit bezoek als goede vrienden en zij beloofde met deze club samen te werken en zooveel als het haar mogelijk was, te ondersteunen. Kameraad Zetkin heeft, op een wijze als wij zelfs niet gehoopt hadden, haar woord gehouden. Ik was in dien tijd dikwijls des Zondags haar gast in Sillenbuch, zooals zij van haar kant ook vaak naar haar Tübinger studenten kwam. Clara abonneerde zich destijds op de ‘Tübinger Chroniek’, het plaatselijke blad, alleen met het doel om te zien, welke politieke bijeenkomsten onze tegenstanders daar hielden. Telkens als zij ontdekte, dat een van haar ‘bijzondere vrienden’ daar zou optreden schreef zij mij een langen brief met instructies over de vermoedelijke uiteenzettingen van den tegenstander, zijn manier van argumenteeren, en over de wijze, waarop men met hem in discussie diende te treden. Dat waren precies uitgestippelde aanwijzingen, welke door ons zorgvuldig betracht werden, en die ons de aanvankelijke schuwheid voor openbaar optreden in een debat ontnamen. Zij legden den grondslag voor een opmerkelijk politieken invloed in dit stadje, waarin zeer vele kleinburgers woonden. In dezen tijd - het was in de zomermaanden van 1919 - sprak kameraad Zetkin zelf in openbare vergaderingen te Tübingen. Ik herinner me een buitengewoon goed geslaagde bijeenkomst in de Museumzaal. Voor een gehoor van 1200 man, meest studenten, sprak Clara voor de geheele professorschare der nationaal-oeconomische faculteit. Vijf of zes professoren kruisten in het debat met haar de degens. De vergadering duurde tot 2 uur des nachts. Clara slaagde erin om de heeren professoren op hun eigen terrein terug te dringen door haar verbazingwekkende kennis, haar volmaakt geheugen en door haar dialectische en psychologisch gerichte wijze van discusseeren, en wel zoodanig, dat deze heeren het later wel lieten om met Clara in een openbare discussie te treden. Het wetenschappelijke ‘prestige’ dezer heeren had door dat ééne debat een sterke aderlating ondergaan. Door dezen gezamenlijken arbeid was een nauw kameraadschappelijk verband ontstaan tusschen Clara en de revolutionnaire studenten van Tübingen. Dat was ook de grondslag voor een episode, die naar mijn weten tot dusver niet openbaar bekend is, doch verdient onthouden te worden. Kameraad Zetkin werd in dezen tijd dikwijls bedreigd. Zij was van de vier bekende revolutionnaire leiders, de eenige die nog leefde. Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg vermoord, Walter Mehring stierf korten tijd na den moord op beide leiders aan de gevolgen van de gevangenisschap in den oorlog. Leo Jogisches, de organisator van den ‘Spartakusbund’ gedurende den oorlog wien het door uiterst bekwamen conspiratieven arbeid gelukt was, den moord op Rosa en Karl volledig op te helderen, en die zich daardoor de geweldige haat van de contra-revolutie op den hals gehaald had, was in Maart op laaghartige wijze door witte bandieten uit een hinderlaag vermoord. Leviné, Eisner, Landauer gedood. Het doelwit van een nieuwen aanval was in de eerste plaats kameraad Zetkin. | |
[pagina 274]
| |
Er ging geen dag voorbij, waarop zij geen bedreiging-met-den-dood ontving. Hoe gevaarlijk de situatie voor Clara was, bleek uit de eenzame ligging van haar woning en uit het feit, dat zij, hoewel afgevaardigde van de onafhankelijke sociaal-democratische party, wegens de groote politieke verschillen, die zij had met de Stuttgarter ‘Orts-Verein’, geen verzoek wenschte in te dienen om bescherming. Deze voor Clara gevaarlijke positie liep op tot een hoogtepunt in Juni 1919 toen net ultimatum der geallieerden tot aanneming van het verdrag van Versailles afgeloopen was, en de duitsche regeering nog steeds geen antwoord had gegeven. De politieke verhoudingen waren tot een hetze uitgegroeid. Ieder uur kon de grootste verrassingen brengen. In Stuttgart had zich, evenals in Januari te Berlijn, in een der eerste klasse hotels een veemgericht genesteld, 't welk de opdracht had, onmiddellijk na de afdoening van het verdrag van Versailles, de leidende koppen der arbeidersklasse uit den weg te ruimen. Het was, als ik me niet vergis, op een Zondagavond, dat ik met eenige roode studenten van een agitatie-tocht terugkeerde in ‘Den Gouden Os’. Clara wist, dat wij Zondagavonds meest daar te samen kwamen. Tijdens het avondeten werd ik aan de telephoon geroepen. Op mijn vraag wie aan den anderen kant was, kreeg ik geen antwoord, maar aan de stem wist ik, dat het kameraad Zetkin zijn moest. ‘Kunt u oogenblikkelijk met eenige vrienden komen? Het is dringend noodzakelijk. Komt u alstublieft onmiddellijk, voordat er iets gebeurt.’ ‘We zijn zoo spoedig mogelijk bij U.’ Het gesprek wordt afgebroken. Ik ga meteen naar mijn kameraden, licht hen kort in, en ons besluit staat vast om met ons vieren naar Sillenbuch te rijden. De een zorgt voor geld, een andere zoekt brownings en munitie bijeen, een derde huurt een gesloten personenauto. Binnen een half uur raast de wagen door de straten van Tübingen-Stuttgart tegemoet. We zetten den chauffeur, een weddenschap voorgevend, tot den uitersten spoed aan. Onderweg treft ons autopech, zoodat wij een lange onderbreking hebben. Eindelijk zijn wij tegen 11 uur des avonds in de nabijheid van Clara's woning. We doen de auto stoppen, en snellen dan voorzichtig verder. De bekende socialistenfluit! Clara herkent ons; zij is reeds reisvaardig, en verheugd, dat wij haar afhalen. Zij is geheel alleen thuis. Op den terugtocht vertelt zij ons, hoe ernstig de situatie voor haar was. ‘Nee, nee,’ zegt zij, ‘de contra-revolutie kan en zal mij niet het lot van Karl en Rosa doen ondergaan!’ Clara is na deze aanvankelyke opwinding vroolijk en opgewekt. Wij deelen haar mede, dat de regeering teruggetreden is, en dat Hermann Müller de nieuwe regeering overgenomen heeft. Dadelijk vertelde zij ons de belangwekkendste episoden uit het leven van Hermann Müller, welke voor den nieuwen rijkskanselier niet direct vleiend, maar des te karakteristieker waren. In Tübingen aangekomen, brachten wij Clara bij een onzer onder dak. Zij hield zich daar ongeveer een week verborgen, tot de binnen- en buitenlandsche politiek wat rustiger geworden was. Ik herinner mij nog iets uit de zomermaanden van 1919. Ik ontving op een avond een telegram, waarin Clara mij verzocht haar den volgenden morgen van het station af te halen. Zij moest - ook de parlementaire verplichtingen nam zij zeer ernstig en grondig op zich - in den namiddag met de vrouwelijke afgevaardigden van den Wurtemberger Landdag de gynaekologische kliniek bezichtigen, die zich in een zeer slechten toestand bevond. Clara kwam van Berlijn, had gebruik gemaakt van den nachtsneltrein en kwam zeer vermoeid en uitgeput in Tübingen aan. Haar bleek gezicht, haar moede gang deden mij ten zeerste bezorgd zijn. Eerst toen wij haar een kamer binnen leidden, begon zij te spreken. Zij sprak smartelijk en met groote inspanning. ‘Dat was de zwaarste dag van mijn leven, kameraden! Het ging bijna niet, maar ik heb mij er toch doorgeslagen. Het was als een eeuwigheid, deze rede aan het graf van Rosa. Elk oogenblik vreesde ik in elkaar te zullen storten. Allen, die op ‘Friedrichsfelde’ op dezen zomermiddag samengestroomd waren, de intiemere vrienden en partijgenooten, die aan het graf stonden, hadden het recht hun gevoelens en stemmingen te uiten, en ik, die een geheel leven met Rosa verbonden was, die haar het naaste stond, ik moest mij goed houden, ik mocht mij niet overweldigen laten. Het was alsof de gebeurtenissen van de laatste zes maanden zich in dit oogenblik geconcentreerd hadden: al de gewichtige en verantwoordelijke beslissingen, al de vreeselijk slagen van de contra-revolutie, al de bittere persoonlijke vervreemdingen, die juist in deze dagen mijn hart verscheurden......’ ‘Maar het ging toch, partijgenoote Zetkin.’ ‘Het ging!’ zei ze toonloos en licht verstrooid. Het ging, en het was bijna een wonder, hoe steeds weer haar heldere, taaie, en wilskrachtige geest over dit gebrekkig lichaam getriompheerd had. Clara was de laatste jaren lichamelijk nog slechts een schaduw van haar zelf. Nauwlijks nog kon zij de pen in de hand houden, blind, toch altijd weer door een innerlijk vuur opgejaagd, bedwong zij de lichamelijke gebreken om met het geschreven en gesproken woord voor de bevrijding der arbeidersklasse te strijden. Het laatste, | |
[pagina 275]
| |
wat de arbeiders der geheele wereld van haar hoorden was een aangrijpende oproep, welke zij als presidente van de Internationale Roode Hulp voor de anti-fascistische hulpweek schreef, een wakkerschuddende kreet tot plicht der solidariteit voor de offers der bloedige Hitler-dictatuur! Een groot werk over de rol der duitsche sociaal-democratie, waaraan zij nog op den sterfdag werkte, bleef onvoltooid. Haar laatste woord was een smartelijk: ‘Rosa’. Nog in den doodsstrijd was haar geest bewogen door de herinneringen van vriendschap, welke haar met Rosa Luxemburg verbond. Het is voor ons allen moeilijk te beseffen, dat CLARA ZETKIN niet meer onder ons verwijlt, dat haar vurige, breede, en dappere geest door den dood gebluscht is, dat dit groot en helder leven heen ging, dit leven, dat met alle vezels van hart en hoofd de zaak der arbeidersklasse was toegedaan. (vert.: v.d.W.) |
|