pong Kodja, waar meer hoeren zijn dan er sociaal-democratische gemeenteraadsleden in Nederland zijn -, wel, dan begrijpt men, dat al die bekende en onbekende beschavingbrengers daar meer gedaan hebben dan enkel zorgen voor hun beurs.
Zoo een kleine beschavingbrenger was hofmeester Mendel van de Baroe. Hofmeester Mendel had een principe: Niemand aan boord is waard als mensch behandeld te worden, dan alleen ik en de kapitein. Naar dat principe behandelde hij ons. Hij kon erg grof of minder erg grof, erg ploertig of minder erg ploertig zijn, grof en ploertig was hij altijd.
Er is geen mensch die bewijzen kan, dat Mendel later een groote zaak begonnen is van het geld dat hij uitzuinigde op de voeding van het scheepsvolk.
Maar hiertegenover staan de volgende feiten:
Mendel gaf zooveel uit voor drank en wijven, dat van zijn salaris weinig over kon blijven - de voeding aan boord was slecht, en minder dan slecht - en - Mendel is een groote zaak begonnen. Eens gaf hij ons gestampte pot met gekookt spek - in de tropen. Toen hadden we wel zijn dikke kop in de stamppot willen drukken en hem er in laten stikken. Maar dat mocht niet.
Toen we ons bij den kapitein kwamen beklagen zei die: Jullie hebben 't nog niet zoo slecht.
En dat was ook al weer waar. Wij, blanke matrozen, hadden het veel, veel beter dan de indischen, niettegenstaande deze maar veertig gulden goedkooper waren. Dat hebben we gezien op een Bengalen-reis. 't Was toen voor 't eerst dat met onze booten Indische kustmatrozen de Bengalen-reis mee zouden maken. Men ging er toe over omdat anders hetzelfde bedrag dat nu voor loon aan de inlanders werd betaald, als overwerk aan de blanken moest worden gegeven. Voor t zelfde geld had men dus een heel mensch.
In Tandjong Priok kwamen ze aan boord. Ook hun proviand - een paar zakken rijst en een beetje gedroogde visch werd daar ingeslagen. Er kwam precies zooveel als noodig voor vijf maal zeven dagen, tegen elke dag een bepaalde hoeveelheid. Deze hoeveelheid zal wel ongeveer zoo berekend zijn, - de beruchte berekening van Mühlenfeld - ter waarde van twee en een halve cent per dag. Mogelijk heeft hofmeester Mendel - omdat dat gemakkelijker te berekenen is - de halfjes nog laten vallen ten bate van zijn eigen tegoed bij de Boaz-bank. In elk geval was er geen eten genoeg. Toen er vier weken om waren van de vijf hadden de Javaansche matrozen geen korrel rijst meer aan boord. Nu had hofmeester Mendel natuurlijk nog rijst genoeg - maar dat was voor de blanke bemanning. En in de ruimen was ook rijst genoeg. De Javanen werkten er elke dag in, ze wisten het dus. Er was slechte bengaalsche rijst, die naar Java ging opdat de inlander de goede, zelfverbouwde rijst naar Europa kon laten verschepen. Maar - die rijst was lading. En wat er bij het laden uit kapotte zakken aan dek viel was ook lading en moest bijeengeveegd en in 't ruim - of als 't te smerig was, overboord gegooid worden. Zij mochten er niet nog een korreltje van voor zich nemen. - Ik heb zelf gezien hoe de eerste officier hen dwong een mand