brug. Ze kunnen niets zien, zij hooren slechts een stem. De commandant roept naar beneden:
‘He, jullie daar - wat heb je daar te staan!? Vooruit, van 't dek af, tusschendeks!’
De stokers en matrozen gaan niet van hun plaats. De halzen zijn gerekt, niemand beweegt zich, niemand spreekt een woord. Ze staan bij den voet van de schoorsteen. Een spraaklooze massa.
De stoker Raumschuh neemt plotseling het woord:
‘Jawel, kapitein naar beneden in den bunker, maar niet als gewoonlijk! We kunnen ook ànders!’
Ook de tremmer Bonczyk vindt zijn woorden:
‘De schop nemen, en inhakken op hun smoelen!’
‘Officier van de wacht! Wachtmeester! Stelt die man in arrest. Stelt die menschen in arrest!’
‘Allemaal staanblijven!’ roept de officier van de wacht van boven.
‘Je kan ons allemaal de kont likken!’
‘Vooruit, allemaal naar de stookruimte!’
De geheele troep keert om, rent door de kazematten, in de richting van de stookplaatsen, stokers en matrozen, in bonte verscheidenheid. Zij dalen den ladder af naar beneden.
Raumschuh heeft al een stang in de hand. Hij springt naar zijn ketel, gooit den klep open, en gaat het vuur dooven. Hij werkt gejaagd, bij elken ruk werpt hij een hoop gloeiende kolen op de tegels onder hem.
‘Brummschick - de brandslang hier!’
‘De brandslang, waar is de brandslang?’
‘Water hier!’
Iemand draagt de slang aan. Bonczyk houdt haar in den gloed. Een derde draait het ventiel open.
Stoomwolken slaan omhoog en drijven snel tot onder het dek. De mannen zijn in die opstijgende nevels als schimmen.
De bootsman herwint zijn kalmte:
‘Zijn jullie dan allemaal gek geworden? Raumschuh, stoker Raumschuh!’
Deze draait de sleis naar hem toe, zijn oogen flikkeren. De bootsman deinst voor dit gelaat terug en vlucht voor het roodgloeiende ijzer.
Raumschuh steeds achter hem aan. En slechts de omstandigheid, dat de stoker klompen, en de bootsman schoenen draagt, en ook dat toevallig alle deuren van alle stookruimten open staan, redt den bootsman, die anders neergeslagen zijn zou.
Klep na klep wordt opengegooid. De stokers, zoowel van de gewone als van de vrije wacht, die te samen met de matrozen hier binnen gedrongen zijn, zij allen werken, om het schip stil te doen liggen, alsof zij plotseling door massa-waanzin zijn aangegrepen. En tijdens deze werkzaamheid wordt nauwlijks gesproken.
De bootsman, die rapport had uitgebracht in de machinecentrale, komt terug. Achter hem de officier van de wacht, de chef-machinist, een zeeofficier, dekofficieren, met revolvers in de hand.
‘Kerels, zijn jullie dan waanzinnig geworden?’
‘Weet jullie wel wat je doet!’
‘Dat is muiterij voor den vijand!’
Een luid gejoel is het antwoord.