De dichterlijke verbeelding van de collectieve arbeid door den schrijver, wiens doel het is, nieuwe levensvormen te scheppen, vormen, die zinlooze heerschappij van de eene mensch over de ander buitensluiten.
De waardeering van de vrouw, niet alleen als bron van lichamelijk genot, maar als kameraad en helper, in de strijd om het bestaan.
De verhouding tot de kinderen, als tot menschen, tegenover wie wij in alles, wat we doen, verantwoording schuldig zijn. Het streven van den schrijver, met alle middelen de actieve stellingnamen der menschen ten opzichte van het leven te verhoogen en hun kracht in te spreken, om zoover dat in hun vermogen ligt, in zich en buiten zich zelve alles te overwinnen wat de menschheid verhindert de groote zin van het leven te verstaan en de groote beteekenis en diepe vreugde van de arbeid te kunnen voelen.
Dat is in korte woorden mijn meening over den schrijver, zooals de arbeidende wereld die noodig heeft.
De geschiedenis heeft jullie jongeren de zware opdracht gegeven, de verkondigers van een nieuwe menschengemeenschap te worden, de leeraren van een nieuwe opbouw des levens.
Dat legt jullie de verplichting op, ernstig en met inspanning te leeren - vóór alles te leeren. Hoe meer een mensch weet, des te sterker staat hij; dat is niet tegen te spreken. En als een mensch dan bovendien nog weet, dat het doel dat hij zich stelt goed is, dan is hij onoverwinnelijk.
Dan zullen de tallooze kleinigheden en moeilijkheden van het leven voor hem niet bestaan, de heele ouwe plunje, alle modder en stof die duizendtallen jaren hebben achtergelaten, alles wat de verachtelijke psychologie van het kleinburgerdom kenmerkt, dat alles kan den schrijver dan niet meer infecteeren. Hij zal zich door de moeilijkheden van het dagelijksche leven niet laten neerdrukken, maar er standvastig tegen vechten. Hij zal niet lamenteeren en klagen dat de duizend kleinigheden van het leven hem belemmeren, hem storen, maar hij zal weten, dat men de schaduwzijden van het leven door klagen niet kan wegvagen.
De schrijver moet onvoorwaardelijk weten en mag nimmer vergeten, dat de mensch van nature geen misdadiger is, maar een product, dat door de walgelijke verhoudingen in de klassenmaatschappij, bedorven is: dat niet meer leven kan, zonder anderen geweld aan te doen, zonder haat en nijd, zonder gulzigheid, gemeenheid, weerspannigheid tegen gedwongen of zinlooze arbeid, zonder zucht naar een gemakkelijk bestaan, naar goedkoope minderwaardige genoegens, zonder ontucht, dronkenschap en vele andere ondeugden.
Gij jongens moet weten, en het in je geheugen prenten, dat er menschen zijn die er voordeel bij hebben het te doen voorkomen alsof die ondeugden de menschen aangeboren zijn, zooals ze dat noemen, - dat zij eigenschappen zijn, die in de zoölogische wortels van het menschdom rusten, in zijn dierlijke instinkten, dat zij door de duivel ingeblazen werden en nog worden, dat alle menschelijke handelingen slechts ‘uitdrukking geven aan de eeuwige strijd tusschen god en de duivel, om de menschenziel’.
In werkelijkheid dienen dergelijke uitspraken alleen maar om het goede in de mensch te onderdrukken, en de drang naar vrijheid en een beter leven in hem te dooden.
In de grond is het niets anders dan een poging hem tot een gewillige slaaf van de kapitalistische klasse te maken: dit soort predikanten be-