Tooneelbespreking
door karel roosterman.
‘De Kellnerin’ (Plantage-Schouwburg), Amsterdamsche volksschets met zang, in 5 bedrijven, door Herman Bouber en Johan Elsensohn.
't ‘Groot-Volkstooneel’, 't aangenomen kind van 't Instituut voor Volksontwikkeling en de ‘Vara’, bestaat niet meer, of liever: de aannemeling is weer op straat gezet en heet als van ouds ‘Ensemble-Bouber’.
In een interview in 't Handelsblad heeft Bouber verklaard, zich niet meer ‘op zijwegen te zullen begeven’. ‘Geen experimenten’ zegt hij nadrukkelijk......
Men kent de geschiedenis. 't Ensemble-Bouber, dat eenige jaren terug met ‘Zeemansvrouwen’ een groot en wel wat overdreven succes oogstte, werd plotseling door de bourgeoisie ontdekt en tot in de wolken verheven: ......dit was nu je ware volkskunst; geen ontevredenheid, geen opruiing, geen tendens, geen opstandigheid, geen bewust proletariaat, - nee, klein-burgerlijke volks menschen die niets anders wenschten dan klein-burgerlijk te blijven en zóó, dat de bourgeoisie er geen last van had...... Was 't te verwonderen, dat kort daarop dit ensemble door de ‘Vara’, 't Instituut voor Arbeidersontwikkeling werd geannexeerd en tot ‘Grootvolkstooneel’ gebombardeerd?
Intusschen had 't ensemble tot nu toe z.g. ‘volksschetsen’ gespeeld voor een, zooals de interviewer van 't Handelsblad 't noemt, ‘eigen speciaalpubliek, dat af en toe wordt aangevuld met andere elementen (dat is dan, wanneer de bourgeoisie óók eens komt kijken naar die volkskunst!), maar waarvan de kern toch altijd blijft de man en de vrouw die houden van sterk realistisch spel, waarbij sentimentaliteit noch romantiek zijn vergeten’, - dus sentimenteele, romantische stukken waarin 't volk, gezien door een soort Justus van Maurik'sche bril, in een hopelooze kleinburgerlijkheid (zij 't dan ook ‘realistisch’ en ‘met een lach en een traan’) werd voorgesteld - voortaan zou 't te brengen hebben: bewuste proletarische kunst, tijd-theater, socialistische kunst, strijdkunst.
't Begin was niet kwaad: 't eerste stuk ‘Stempelbrüder’, schilderde de degenereerende werking van 't maanden-, jaren-lang werkeloos zijn van, en als-maar ‘stempelen’ door de mannelijke leden van een groot Berlijnsch gezin-met-kostgangers. 't Slot van 't stuk was wel niet bevredigend: man en vrouw, inplaats van zich aan te sluiten bij de duizenden anderen en de straat op te gaan om te demonstreeren enz., draaien, als hoofden van 't gezin, de gaskraan open - maar toch: de situatie- en milieu-teekening, de opstandigheid der jongere leden van 't gezin en hun verlangend heenwijzen naar de toestanden in Rusland; dat alles maakte 't stuk ‘Geef ons Arbeid’ (zoo luidde de Nederlandsche titel) als begin en opening van 't Groot-Volkstooneel niet slecht. Doch de kopstukken, de bonzen van 't ‘Instituut’ en de ‘Vara’ dachten er verschillend over, en achter de schermen van deze cultuurinstellingen is toen heel wat te doen geweest over de opvoering van dit toch wel revolutionnaire stuk, ......wel zooveel, dat als Bouber in zijn argeloosheid gemeend had met de keuze van dit stuk een richting-gevende banier te hebben geheven, hij al gauw anders geadviseerd werd. Wel kwam nog ‘De Steeg der Zonde’ (een door Bouber bewerkte vertooning van een bekend Duitsch stuk, dat ook als film gegeven is), en daarna, obligatoir, ‘Frank van Wezel’ en een paar Heijermansstukken, ......maar toen was 't uit met 't revolutionnaire, voor een heele tijd althans, n.l. tot de vertooning van ‘De Brave Soldaat Schweik’, die, meer grof dan revolutionnair, aan alles een einde maakte, en 't door ‘Vara’ en ‘Instituut’ aangenomen en tot ‘Groot-Volkstooneel’ gebombardeerde gezelschap weer tot 't ‘Ensemble-Bouber’ terug deed vallen.
En zoo speelt 't gezelschap dan nu weer een volksschets: ‘De Kellnerin’, waarvan de indeeling der bedrijven luidt: I. Alles op de Waranda, II. De Vrouwenkroeg, III. In de armen der prostitutie, IV. Het Bordeel, V. Eind goed, al goed.
Hier is niets revolutionnairs bij; de bourgeoisie kan gerust zijn. 't Is de platste kleinburgerlijkheid die zich denken laat. In dit stuk worden coupletten gezongen met 't symbolieke refrein: ‘Je moet niet mopperen, mopperen, mopperen, Als je moppert, dan ben je er naast’......
Er wordt in 't stuk over de crisis gesproken, en bovenstaand refrein is 't resultaat. Er wordt over de werkeloosheid gesproken (van een kellner), en de zegsman weet 't niet verder te brengen dan de redeneering: dat nu de vrouwen zooveel als kellnerinnen