Toen zei Ben, dat we dan aan den kapitein moesten vragen, of het mocht, maar Arie Boudewijns zei, dat we 't niemand moesten vragen: we moesten het doen.
En de klompenwacht, - dat was de wacht waar Arie Boudewijns op was, - wist de sleutels bij den stuurman uit de hut te krijgen en sliep van toen af in het hospitaal. Wat ze opschepten, die schoffies!
Wat hùn betrof, kon het wel slecht weer blijven, zeiden ze, al was het tot aan Vancouver toe.
Op 't laatst hadden ze zelfs een electrisch kooktoestel, waarop ze biefstukjes bakten, die ze uit de koelkast stalen.
Maar Ben met zijn wacht - de heerenwacht - kroop elke nacht in het stinkhol voor onder de bak ter kooi, waar ze lagen te kankeren en iedere keer besloten dat dit veranderen moest, dat ze naar de brug moesten, om aan den kapitein te vragen, of ze in de hospitalen mochten slapen, maar het bleef bij zeggen. Totdat er eindelijk één, wee van het niet kunnen slapen en van de stank en de herrie, de brug opging.
In de kaartenkamer stond de kapitein. Ietwat verachtelijk - zooals dat een gentleman-captain past - keek hij op den matroos voor hem neer en zei:
‘En?’
‘Kaptein, we kunnen daar niet meer slapen, voorin.’
‘Nou, en?’
‘En of we nou in het hospitaal maggen?’
‘Waarom kun je voorin niet slapen?’
‘'t Is er zoo bedompt en zoo'n helsch lawaai en......’
‘Nou, denk je dat ik zoo rustig slaap?’
Ja, en toen had die matroos wel kunnen zeggen, dat dit met de zaak niets te maken had en hij had kunnen zeggen...... Maar hij zei niks; hij was alleen maar verbouwereerd; en vóór hij het wist, zat hij al weer in het logies onder de bak, waar zijn maats op de rand van hun kooi op hem zaten te wachten.
Niks anders wist hij te zeggen dan: ‘hij vroeg of ik dacht, dat hij zoo rustig sliep......’ en pas toen Ben zei: ‘dan had je hem de zaak beter uit moeten leggen’, begon hij te vloeken.
En hij vloekte nog, toen hij met zijn deken en zijn oliejas stiekem naar het achterschip sloop, om in het hospitaal te gaan slapen.
Van dien dag af, sliepen ze daar allemaal.
Op een morgen kwam Arie Boudewijns met schoenklompen aan op de brug voor z'n roerturn. Hij kloste nog al wat. 's Middags zei de tweede stuurman hem, dat hij in 't vervolg 's morgens die dingen niet weer aan moest doen: de kapitein was er wakker van geworden.
‘Moet ie voorin gaan slapen’, was alles wat Arie zei.
Toen trokken we in 't vervolg allemaal schoenklompen aan. Die ze had leende de zijne aan wie ze niet had.
Er is heel wat over te doen geweest, maar ze konden het ons toch niet beletten. We bleven ze dragen, ook toen de eerste stuurman gezegd had, dat we wel eens een keertje in het hospitaal mochten slapen. We hadden ze ook aan, toen we terug in Soerabaya overstapten op een thuisvarende boot......
Hoog op de brug stond de gentleman-captain en keek ons na.