Gevolgde werkwijze bij het digitaliseren
Eerder is voor de Statenvertaling 1637 onderzocht in hoeverre het mogelijk is de tekst te scannen en met behulp van software te ‘lezen’, en vervolgens de scan met de hand te corrigeren. Het aantal scanfouten bleek voor deze werkwijze te groot. Dat komt vooral doordat de tekst voor het grootste gedeelte gezet is in lastig leesbaar gotisch schrift en bovendien vele fontwisselingen kent. Ook is de opmaak bijzonder ingewikkeld door het grote aantal kanttekeningen, gezet in bijzonder klein korps. Bij de Liesveltbijbel is de problematiek niet anders, daarom is er ook in dit geval voor gekozen de bijbel in zijn geheel over te tikken. Daarbij werden alle tekstelementen (boektitels, boekinleidingen, hoofdstuknummers, hoofdstukinleidingen, kanttekeningen, etc.) direct voorzien van coderingen teneinde de tekst op internet te kunnen plaatsen. De Liesveltbijbel werd verdeeld in 102 porties van gemiddeld 10 pagina’s, zodat het werk voor de vrijwilligers overzichtelijk bleef.
Elke overgetikte portie tekst werd integraal met het origineel vergeleken en gecorrigeerd. Daarna werden alle porties samengevoegd tot bijbelboeken en vond een verdere controle plaats. Die tweede controle betrof enerzijds technische aspecten, zoals de plaats van de folionummers, de compleetheid van de tekst, het gebruik van de juiste coderingen, de volledigheid en correctheid van de kanttekeningen in de bestanden van de bijbeltekst. Anderzijds werd opnieuw gekeken naar de legger, met name door gericht te zoeken naar veelgebruikte lettercombinaties waarin gemakkelijk tikfouten kunnen optreden, zoals aa (is meestal ae), ui (meestal uy), -ik/-ok (meestal -ick/-ock), etc. Tot slot is de vormgeving van de verschillende onderdelen van de bijbelboeken onderling vergeleken en in overeenstemming gebracht met het origineel.