| |
| |
| |
Pieter Boskma
o Leeuwarden, 1956
is ook prozaïst.
Recentste bundel: Doodsbloei (2010)
| |
| |
| |
De grote verzoening
Ik verzoen mij met het leven,
met mijn lot als dichter - het succes,
de roem en de royale rijkdom ervan -,
met het ouder worden en met mijn critici.
Ik verzoen mijn gedichten met elkaar,
met jou die ze innig liefheeft of haat,
met de canon en de losers, met al mijn
collega's. Ik verzoen mij met het feit
en alle mogelijkheden, met de aarzeling
van mijn hand boven het toetsenbord,
de zelfverzekerdheid van diezelfde hand.
Ik verzoen mij met mijn geloof in God
en alle heiligen, vooral de Allerheiligste,
en met alle hoon en verontwaardiging
die zoiets oproept. Zelfs verzoen ik mij
met elk bewijs dat elk geloof weerlegt.
En ik verzoen mij met het weerleggen,
met het maar niet kunnen zeggen,
met een laag vliegtuig in de nacht,
met het verzuchten van deze dag,
met een vers bloedspoor in het gras,
met vrienden die ongelegen bellen
midden in een meesterwerk,
met armetierige seksuele fascinaties,
en zucht ik verzoen mij met de as
die tante gister werd, met de bloei
van zoveel lieve doden om mij heen,
met het bange lachje van mijn neefje
in de branding, met het kind in mij
dat maar van geen wijken weet,
| |
| |
met het besef van het toch ooit
moeten wijken. Ik verzoen mij
ermee dat ik niet kan liegen,
alles wat ik zeg, is de waarheid
in andere woorden, de schoonheid
in andere kleren. En ik verzoen mij
met lelijke leugens, de brieven
waarop ik geen antwoord kreeg,
met de hartstochtelijke lof die mij
ten deel viel en de al even heftige
verguizing die mij soms gewerd.
Met de pijnen van lichaam en liefde.
Het refrein van de eeuwige dingen.
Het Zand. Water. Lucht. Vuur.
Met de gewenning aan gewenning,
met het verlangen naar verlangen,
met de gedachten aan gedachten,
met gevoel voor gevoeligheden,
met feestjes die je liever niet
of liever toch bezocht had,
en met de droge kus waarmee
je telkens afscheid neemt.
Ik verzoen mij, ik verzoen mij.
Met de tegenzin om te werken.
Met het merken dat de kracht
er nog wel is maar langzaam
mindert. Met het geschreeuw
van een nachtelijke dronkaard
| |
| |
Met hen voor wie ik viel om niet
te worden opgevangen, hen die ik
verachtte om hun kwaakspraak
en hun arrogantie, met hen die mij
verrieden of volslagen onverschillig waren.
En ik verzoen mij met de dromen
die mij één voor één ontvielen,
met de grootse daden waar het nu
te laat voor is, omdat ze niet langer
groots maar onbeduidend lijken
in de tijd die gladstrijkt
wat wij voor reliëf aanzagen.
Met de details, waar het om gaat,
en die ik vergat of heb verdrongen,
met de manipulator die geheugen heet,
met die onvolmaaakte machinaties
van die volmaakte machine.
O God, ik moet mij verzoenen.
Met de gramschap om een afgewezen kus,
het nog altijd voelen branden van de lippen,
met het gevoel onbegrepen en miskend te zijn
en het gevoel evengoed gearriveerd te zijn.
Met de steeds globalere ontbranding
van de globe, met de laatste beer
die vandaag werd doodgeschoten
omdat hij een schaap en kip onthoofdde,
gewoon voor de kick zegt men
en geenszins voor de honger.
Ik verzoen mij met mijn dwaling
die ook hier weer plaatsvindt,
| |
| |
met de gedachte aan het andere
voordat het ene afdoende is doordacht,
en met het wezen van elke gedachte:
dat hij slechts een volgende opwekt.
En ik verzoen mij met het dons
op een zonbeschenen meisjesdij,
met hautaine borsten die nog
zonder ondersteuning triomferen
over zwaartekracht, met mijn oog
dat zoiets telkens registreren blijft,
al moet het steeds subtieler
om niet vies en oud te lijken.
O ja, ik wil mij verzoenen,
in de overvolle modderpoel
die Nederlandse dichtkunst heet,
met de walm van blinde haat
die je soms tegemoet slaat
uit één artistieke glimlach teveel.
Ik verzoen mij, ik verzoen mij.
Met de geboorte van een kind
dat niet levensvatbaar blijkt,
met het almaar blijven leven
van wie allang de dood verdient,
met de wetenschap dat ik niet eens
meer opsta tegen zo'n gedachte,
met het accepteren, met het is
| |
| |
nu eenmaal zo en nimmer zal het
anders zijn, met de maden
en de wormen die volvreten
met Tibetaanse gieren pikkend
in een stukgesneden lijk,
met de lichtval op een kin,
een wang, een hals, een open wond,
met je tong niet in mijn mond
van je tong die mij toch overal...
die mij... ah, ik verzoen mij.
en de gelukkige mogelijkheid,
met het vrolijke lot dat elke
naar die grote horizonnen:
ik verzoen mij, ik verzoen mij.
Met niet weten wat te doen
op een hete zondagmiddag.
Met de legioenen die dat eveneens
niet weten, en zonverbrand
rondzwermen op hun ligfietsen.
Met de lekke banden die zij hopelijk
niet krijgen, met hun gevloek
wanneer dat toch gebeurt.
en met de immense dingen:
honger, oorlog, vrije wil,
| |
| |
die door dat drietal vielen.
Met het stille schaduwplekje
op het knetterharde bankje
in het bos waar ik nu zit, de koolwitjes
in hun overdreven schokkerige vlucht
die tussen de regels door
van de bomen om mij heen.
Een motorrijder in de verte
van ik verzoen mij, ik verzoen mij
met de leesbril en de stifttand,
de steunzool en de wandelstok,
rolstoel en rollator, het gehoor-
(wat?!)apparaat, korset, toupet,
beugel en incontinentieluier,
met heel de bionische mens,
gekloonde legers onverslaanbaar,
gerecombineerde strengen DNA,
met het kostenplaatje aan de tenen
van de stervenden, de kolossale
villa's die verrijzen aan die opgerekte
| |
| |
Met haviksneus en kippenborst,
hazenlip en hanenkam, hondenlul
en vissenogen in de zilte kom
van mijn ik-verzoen-mij handen.
En wereld, God, knekelhuis:
verzoen mij ook met de keren
dat ik mij verloor in kwade sappen
van een dubbele roes, met de ruzies
die ik zocht en kreeg, even sterk
wenste als dat ik ze betreurde.
Met het vage vuur van mijn taak
dat ik tracht aan te wakkeren,
met de almaar sneller wentelende
jaren en de werken nog te klaren,
met rijm, alliteratie, metrum, ritme,
klank en het idee: dat ik mij zelfs
verzoenen moet met het verzoenen.
En ik verzoen mij met die berusting.
Met de grijsaard die almaar breder
in mij opstaat, met het slinkend kind,
en de vermoeide, bekraste, bevlekte,
schilferige, door een halve eeuw
gepokte en gemazelde huid,
die beiden moet omvatten.
Met het benauwde weer dat mijn vader
haast de das omdeed, het plastik
zuurstofmasker dat het vocht
weer uit zijn longen en de dood
weer uit zijn ogen joeg, tot hij
twee weken later door een zware
| |
| |
hersenbloeding toch nog vrij plots
Vader waar ben je, vader o waar?
Zing je verlegen, schilder je daar?
Ik verzoen mij met het slijten
van de dingen die wij bouwen:
huis en haard, kerk en kerkhof,
stoep en stoepa, poepdoos
en pagode, windmolens op zee,
de Eiffeltoren in Las Vegas
en het Disney-pretpark bij Parijs.
Met de brekebenen, warhoofden,
achter de ellebogen schuilt.
Met de televisie, ach de televisie,
die ons toont waarom de stroom
maar beter uit kan vallen.
Met de wilde klaproos in het gras
van mijn met dorst en zweet
op de zandgrond buitgemaakte
schaduwrijke tuin, en het uitzicht
op hoog onkruid in een aanpalend landje
dat al braak ligt voor de winter.
Ik verzoen mij, ik verzoen mij.
Met dit kroonjaar van mijn leven
- en de kronen die mijn werken
| |
| |
maar niet kregen. Met de haat
en waar ik met doorslaand succes
Met Amsterdam, dat ik verlaten heb,
na dertig jaar in de cakewalk van
de drank en drugs en randfiguren,
de herrie en de slechte lucht,
en het rusteloze, waar ik
een tweede oorlog tegen voer.
Met dit gedicht dat nooit meer
stoppen wil, dat alles wil verzoenen
met het niets waartoe het eens vervalt.
Met de samenballing van subliem kalme
en intense observaties in één woord,
en dat dan roepen in de wind,
die het onverdund zal dragen
naar wie het maar wil horen.
En met jou die ik vannacht
en onze foto's haalden alle kranten,
want zo'n literaire liefde
had men lang niet meer gezien.
En met het ontwaken ik verzoen mij,
met de roem en het succes,
| |
| |
die altijd bitter smaken, want altijd
komen zij te vroeg/te laat
Ik verzoen mij met mijn gebrek
aan waar ik een gebrek aan heb,
met mijn werkdrift die mij nooit
En met het wankel evenwicht
met de angst voor het verval
bij elke rimpel, ieder vlekje
op de huid, elke hapering
van gewrichten en herinnering.
Met een uitgerukte boterbloem,
een platgereden papagaai,
weer een autobom in Bagdad,
nog een autobom in Bagdad,
het hele alfabet langsgaan.
Maar ik moet mij verzoenen
met de cirkelgang des bloeds,
tegen elk tastbaar bewijs
| |
| |
Met de verpletterende zekerheid
dat er geen andere weg is.
dan zijn doel in het donker.
Met het donker, dat slechts
een doorgang is naar hogere
Met het licht, dat naar men zegt
van God is. Met God Zelf,
Die een doorgang in het licht is
naar nog hogere verzoeningen,
die naar men zegt des mensen zijn,
des mensen eeuwige refrein.
Met zoiets groots ik verzoen mij,
en met de mier die aan de rand
van de gedachten deze regel
binnenstapt om ons mee te delen:
heden heeft de dichter Pieter Boskma
zich verzoend met alle levende
met de fopneus en de klapsigaar,
de kolder en de horeca, de euforie,
de hernia, O roept u maar,
roep het bij zijn allerdiepste naam.
En ik verzoen mij met het gegeven
het geluk te kennen in de zekerheid
des doods, wat wel moet betekenen
dat men de dood niet hoeft te vrezen,
| |
| |
ja, met het geluk dat moet bestaan
wanneer het wordt genoemd,
met het grote feit dat iets
en met het even grote feit
dat die in heel dit heelal
de enige noemende mond is.
Maar hoe moet ik mij verzoenen
met de ziekte die mijn liefste trof
en na twee zware jaren doodde?
Zeg het mij, zeg het mij, zeg het,
|
|