| |
| |
| |
De vlakte
I
Deze nam de trein naar Boedapest
maar dacht erover na, misschien in Wenen
uit te stappen eer verder te zullen gaan.
Het einddoel niet te spoedig te bereiken was zijn doel,
want in spoed, hield hij zichzelf voor, is het gevaar het grootst.
Op het centraal station van de stad die Utrecht
bleek te zijn - hier, in Utrecht was hij al! -
zover gekomen, zag hij daar bestemming Moskva staan
en hij dacht wellicht, wellicht. Het zou misschien
de moeite zijn, de bestemming te verruilen
voor het noorden om zo nog beter de schijn
op te kunnen houden voor de spoken die hem spookten.
Zijn hoofd gonsde en zijn hart dat gonsde mee.
‘Kunnen ze me daar niet vinden, hier is zekerheid meer
zeker en in Boedapest is het onvoorspelbaar zeker, nee,
zeker minder en niet meer. Het beste is, het beste,’
zei hij tegen zichzelf - en de spoken luisterden mee -
‘het meest gunstig is altijd dat wat verder ligt want
al in de reis komt de ziel tot rust nu hij zich
niet bevinden kan in ontheemd huis of
in den vreemde, nietwaar?’ En de spoken knikten ja, ja, ja
‘Bovendien, in maart is er geen enkele hoop op zon.’
| |
| |
| |
II
Eerst nog maar een koffie te halen,
- zwart, eerst ruiken dan drinken, eerst de stoom -
dit besluit was zeker het beste, dat leek.
Want een reisbewijs had hij zich altijd nog niet verschaft
en de treinen naar Boedapest of Moskva, om het even
vertrokken pas na uren, na uren, drie uren, nog niet
- tiktak nog niet tiktak nog niet -
maar geboren in angst worden besluiten
evenmin. Nog even uit te stellen, tijd te kopen
met een handvol koffiebonen,
wat zonder twijfel het moment zou zijn
waarop hij zijn hele leven te wachten had gedacht.
De spoken zeiden: ‘de dag zal komen, de dag is nu
dat jij verzet zult tonen, de deken door de wollige dagen
opgelegd, gedoemd tot man van woorden
en niet tot man van moed. Of weerspreek jij dit lot,
- het dreunde - te doen wat jij nooit eerder deed.’
‘Niets dan simpel is het leven, aan de vlakte houdt zij zich
het liefste op,’ zei een schrille stem
‘voor even zwaarte aan te raken, in één beslissing
koop wat jij verlangt niet laten kan, weet, het uitstel
wordt steeds korter. Dit duurt niet meer lang.’
Zijn hoofd gonsde en zijn hart dat gonsde mee.
| |
| |
| |
III
Op een bankje was hij neergezegen met
de hete drank nog in zijn hand. Een diepe slaap
- ontsnapping uit te zijn zonder besluit -
was in hem geslopen en hij droomde
van een veld, uitgestrekt, de rand
die was er niet en hij wist dat dit het eerste
was waar hij naar zocht, naar zoeken zou. De dauw
over het gras, hij was plotseling vol vrees.
Geen hoop, vreest hij, geen hoop op zon is er in maart.
En een stem in het veld of in zijn hoofd
- hij was niet zeker, hij was onzeker en onvast
voelde de koudste grond ooit op gestaan,
waarop hij stond - sprak: ‘ben jij de man die de
aarde begaat, of ben jij de man die wortel
schoot, en niet in de aarde dringen zij binnen,
maar het is de grond die vasthoudt, opdat
wat haar geschonken is nooit verloren gaat.’
Zijn hoofd gonsde en zijn hart dat gonsde mee.
De spoken onzichtbaar, waren op het veld
in niets te bekennen. Hij dacht: ik heb ze achter
gelaten, op de bank, op Utrecht Centraal.
En in het ogenblikkelijke moment wist hij zich vrij te
wanen van de kwellingen die hem naar Boedapest,
of Moskva, tot hier hadden gejaagd en schreeuwde,
zijn stem rollend over de vlakte van het veld,
‘Ik ben de man die wortel schoot
trefzeker liet ik de grond mij grijpen,
ik ben de man van woorden
en in de aarde zal ik nu niet zijn, maar voorgoed
volledig zal ik groeien naar mijn dood.’
| |
| |
En de spoken zeiden: ‘Rijden de treinen
dan ergens naartoe tussen stad en dorp rijden zij niet liever
daar waar het minder wreed is, de bomen en velden voorbij.
Misschien was je een man van woorden, maar
met één stap in de aarde: je bent een man van moed.’
|
|