Het Liegend Konijn. Jaargang 7(2009)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] De windtrein I In de schijnwerpers staat een toren van tekens. Mijn herinnering is geruis uit het heelal. Ik bivakkeer nu al dagen op het plein waar mannen achter loketten nieuws verkopen. Een moedwillige gedachteloosheid, het beslaan van de ruiten van een razende windtrein, voorkomt niet dat straaljagers door gaten in de wolken schieten, dat op de bodem van mijn slaap een taxi ronkt en flarden algebra in een angstige ruimte hangen. Elke engel verdient een septemberwind die bladeren van de huid raapt. II De schaamte om het niets-doen wreekt zich. Ik lig op het asfalt tot het licht me verveelt, tot de toren met inscripties weer verrijst. Ik zie wat schoof aan de rand van mijn worp. Ook de loodsen bevatten tekens die zoveel zon niet uitvaagde. Droogte klooft mijn vlees, legt in mijn schoot een schoot holler dan van een pin-up. Ik verlos me van het water dat vult en leegt met de kracht van een gladde spier. Nog ben ik een bedding die bidt om de glans die ik in beslagen ruiten zag, nog hunker ik naar mist die van zee komt, maar als ik opsta knerp ik als een opblaaspop. [pagina 50] [p. 50] III Zelfs op deze plek aan de rand van de beschaving openbaart zich het onwrikbare als een ruwe velg. Ook hier is het leven niet weg te denken dat zich in formules heeft vastgelegd. Aldoor het vaagsel van bepalingen, het fixum, de bakens, de knikkende woorden. Niet het ongedane, niet het ongerepte. Hier laten de lichamen zich vangen in hun vorm, in hun wezenloze naaktheid. Hier en daar: licht zonder schaduw. IV De wind wrikt vergeefs aan de bakens. Hoe spreek je een taal waarvan alle sprekers zijn gestorven? Het koudvuur vreet de woorden aan, ik ben het zuur beu. Ik lever me uit aan eenieder die verstrooiing zoekt. In deze uitverkoop van dromen mag men het zijne zoeken. Ik sta op en nader waar de doden dansen. De hemel, de nachtelijke glitter. Toen ik uit de centrale tevoorschijn kwam was jij de eerste die me zag. De opstanding, zo kort, jij kan me nooit geven wat genoeg is: dat ene woord dat het einde is van wat dat woord is. Vorige Volgende