Het Liegend Konijn. Jaargang 7(2009)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] De moeders Geesten in een kuil bij reactorcentrum Petten, een moeder bekijkt meeuwen, water, een visdief met gevorkte staart. Opgekalefaterd door wind en zilt strekt zij haar vlerken in de lucht. Haar zandhanden zingen koelte in elke porie en een lege, stenen hemel hikt onder haar kin, waar uit het strothoofd een klank springt en een onbekende naar haar tepels reikt. In elk koppel kaatst een beeltenis, een schaduw die dwars door bossen waaiend de zomer binnenvlucht. En de tijd wordt aangekaart. Ik bedoel: een moederlijke catastrofe. Zij ademt uit en in en uit, haar rok stottert en uit haar buik stuiteren vissen die schubben verliezen. Een moeder in Gulpen gezeten op een bank, zij ziet de apenwolk, zij ziet de karkassen in het gras, werpt kluiten naar een hond die in haar bloemen ligt. In haar oog smelten de heuvels. Zie haar openwaaiend gemoed. Daar is zacht lachend vlees, een rozengrijns. De lipstickveeg op een wang. Ik ben haar angst, ik ben haar afwezigheid. De moeder in Stavoren, macaber getint, niet bang voor poolwinters, zij kruipt uit haar schort, hoort het ijs kraken, de opgewonden, kwekkende spreekbuizen. Zij hoort mij. De pool groeit in haar oog, ze bloost, ze huivert. In Bolsward zong ze mee met de Mattheus, [pagina 47] [p. 47] in haar zog de stenen. Niet de tovenaar, niet de boer, de kneder van vlees. Niet de hoeder van koeien. Niet de angst, niet ik. Een moeder in Geertruidenberg streelt haar stoffen. De borst van een Vestaalse maagd is bestikt met groene vliegen. In mijn armen ligt een rat die op een kruispunt doolde. Moeders kruispunt is mijn rat, mijn kat. Ik graai maar mis de kat, de rat, de bloesems. Een moeder in Roermond, gezeten in een fauteuil, zij zuigt aan kindertijd. Zij nipt van haar fantoom. In haar tapijt stort ik mijn ziel. Ik ben nat als melknevel, geneigd tot waarheid, maar te bang om die te vangen. Zij is een straat die mijn achteruitkijkspiegels vult. Zij is mijn dode hoek, mijn moord op formules. Het achterland sterft. Een moeder kijkt naar vliegtuigen die boven hei stijgen en weer dalen. Zij huilt als een aap. Alles is nu afwezig. Alles zwijgt. Een moeder in Doodstil bekijkt haar handen. Zij komt dichterbij en schilt verder. De molshoop in haar pupil is een bazaar. Ik doop haar moeder van de stilte, maar zij zijn allemaal moeders van de stilte. En allen huilen zij als apen, geluidloos, zonder snik. En allen zijn zij bang voor de uil, zijn roepen en zijn zoeven. Vorige Volgende