| |
| |
| |
Het onderbewustzijn van de beschaving
Ik bezocht de wereld van de echo's.
Ik sliep niet. Kon niet slapen. Zocht. Wandelde.
van de boom gevallen voordat ze konden rijpen.
Ik wandelde door het onderbewustzijn van de beschaving.
Er werd een wapen op mij gericht,
hoewel mijn enige schuld erin bestond
nog niet genoeg te hebben nagedacht over schuld.
De bouwstenen van het paradijs lagen op een hoop,
en honden kwamen, honderden honden,
om er hun gevoeg te doen.
Ik rook lijken van wereldrijken. Niets stinkt meer
dan verrotte wereldrijken.
Ik zag de glans van een omdijkte beschaving.
Kinderen vierden nieuwjaar. Vrouwen zongen.
Mannen kusten hun geweer.
‘Angst jaagt me angst aan.’
Wie was wie in deze zieke droom?
Het spijt me. Het spijt me. Ik zie slachtoffers, ik zie beulen,
ik weet niet met wie ik praat,
ik weet niet met wie ik praten mag.
‘Ik hou meer van de ruïnes van het paradijs dan van het paradijs.’
| |
| |
Iemand anders zei, terwijl hij keek naar
ruïnes, gehavende steden, halve mensen
in een damp van kruit en alsem,
onder slaphangende vlaggen en rook:
‘Maar dit is het paradijs.’
Ik hoorde geschreeuw in het huis van het brood
(Bethlehem in het Arabisch).
Ik hoorde een stem, hoog tussen gesaboteerde propellers:
We make you feel home far away from home.
Wie hier gisteren wandelde, werd afgeranseld met een pook.
‘Wat doe je hier? Wat zoek je hier? Waar woon je?
Wie bemin je? Waarom leef je?’
‘Waarom komt de hele wereld hierheen
om zijn gevallen ik, zijn pestilente ziel te vinden?’
Ik was in Sarajevo, Leningrad, zag springfonteinen van lood,
ijzeren gordijnen, een berg van schoenen en tanden,
broedermoorden, wraak, moord uit passie, zuurte.
Palestina is een uitvinding.
Ik dacht aan andere uitvindingen: de Balkan, Afrika, België.
‘In vredesnaam, waar ben ik?’
| |
| |
‘Jezus was de eerste Palestijn.’
Ik hoorde het gesnor van vliegers,
gemaakt van kleurrijke papiersnippers, boven Ramallah.
Ik hoorde getoeter in de enige stad zonder MacDonald's.
Slapen was een deel van de schuld.
Wie sliep werd gewekt door de muezzin.
Ik hoorde zijn echo tegen de heuvels,
tegen vijandige muren van hagelwitte kolonies.
Ik waakte en las, wachtend tot ik mocht worden geboren.
Ik waakte en las de synoniemen
vrees, schuld, moed, onzekerheid, kracht.
Ik verlangde naar liefde,
verzon geluiden van liefde.
Ik hoorde de donder na de bliksem.
Ik walgde bij kernen van haat.
Ik draaide me om voor kogelgaten, bloed, verloren knuffels.
Ik struikelde over vergeten liefdes, gebroken beloften, late spijt.
Hebron, Jeruzalem, Bethlehem,
steden waar mijn hart allang wilde wonen,
steden die zonder mij onvolledig waren,
steden zonder wie ik onvolkomen was.
Ik rook ze. Ik rook Jeruzalem!
Wie Jeruzalem ruikt, voelt zich gerust.
Toen ik Jeruzalem rook, was ik gerust.
‘Waarom is er geen bloedspoor op de Via Dolorosa?’
| |
| |
Ik hoorde graafmachines, die groeven in harde rotsen.
Dit rijk is gebouwd op de hardste steensoort, genaamd Angst.
Ik hoorde talen, alle talen van de wereld,
de glans van alle dromen van de wereld,
de angst in de buik van de wereld,
de schimmen in het onderbewustzijn van de beschaving.
Ik wandelde door achtertuinen van lijdende goden.
‘Waar in vredesnaam ben ik?’
Ik liep aan de hand van een non in de tuin van Salomon.
Zij was zo mooi als zijn bruid,
zij rook naar alsem, en ik hield meteen van haar,
ik hoorde het ruisen van haar kap die 's nachts op de grond viel,
het geluid van haar naakte voeten op de zandvloer.
In de hof van Olijven viel de nacht.
Ik wilde voor onbekende nakomelingen bewijzen
dat de mensheid echt heeft bestaan,
en dat haar wandeling hier eindigde.
Maar op de plaats van elke uitgerukte boom
en de zonsopgang was even mooi op de dag
waarop mijn beste vriend met kogels zou worden doorzeefd
Wijs me de weg naar Jeruzalem, ik smeek je, en leer me zijn geheim.
|
|