Het Liegend Konijn. Jaargang 7(2009)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Matrix 1 Een stem dringt tot me door. De oude moeder: ‘Waar ben je?’ Op de tippen van het Witte Oosten het Randland en het land van de Brandende Akkers. (Boze tongen beweren: van het Onland.) De oude moeder in mij: ‘Wat loop je daar te doen?’ Zij die loopt op naalden als een kromme meermin. Op de scheiding van twee tijden, moeder, van de witte jaargetijden, In de stervende louwmaand, maand van Janus god van poorten god met twee gezichten En in de bottende sprokkelmaand, maand van reiniging en geitenvel, Daar leer ik wonen. Er vallen gordijnen van duisternis tussen ons. De jongen in mij: ‘Maar wat doet u?’ Zij die zit onder een zwijgende, sluitende lucht. Ze jubelt als een meisje. [pagina 21] [p. 21] 2 Twintig winters waren moeders mooiste tijd. We sloten alles buiten en vergroeiden met het huis. We leerden elkaar lezen en ruilden rollen. Rondom stond de horizon in brand. Het was de tijd waarin ze op haar mooist aan mij verscheen als maagd en moeder en alleen. Het was de tijd van het gedachtelezen. We lazen: kaart, bloem, stil, blind. We hielden van ziek zijn. Niet zijn. Uw prins zal nooit van u genezen. Wat ik lees kan ik uit u slechts lezen. Vorige Volgende