Het Liegend Konijn. Jaargang 6(2008)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Ansicht van Wilhelmina Dok Zomaar plotseling zonneklaar zaten we daar aan het water alsof het de gewoonste zaak van de wereld was wat het ook was en praatten gaan varen zouden we zeiden we we zouden gaan varen gaan varen en ik voer de gracht af op mijn fiets ik voer op die woorden door de dagen ik voer door verzonden berichten die bootjes met jouw boodschappen waren: het zijn de welkome vrijpostigheden die zich voorpost tonen van een eeuwig verblijf, voorschot op een gezamenlijke reis naar twee innerlijkheden. Denkend aan varen voeren mijn gedachten naar een verre reis van eertijds en de ervaring diep als zee die ik, daar opgedaan, in het onderste ruim had opgeslagen en jij was de enige andere passagier op het schip die ik er tegen mijn zin had achtergelaten, jij was de matroos voor wie ik terugkwam om hem van boord te halen gaan varen zouden we zeiden we we zouden gaan varen gaan varen [pagina 175] [p. 175] dat zag ik aan hoe fijngevoelige bewegingen je handen maakten als rimpelingen in het water toen je bij de douane de aandacht trok zonder die aan te spreken en toch zei: tot later aan hoe als de buitenste rimpeling die een steen in het water slaat als hij te water gaat jij op een van de uiterste stoelen plaatsnam om mij een zitplaats te geven in het hart van het terras als om de vrachtwagens mij te laten sparen aan hoe je praten klonk als klateren waarvan het geluid zich lang in mij herhaalde in golven, en me op deed klaren en opzien om te vernemen waar vandaan die woorden kwamen aan hoe je vergeten schatten aan het licht bracht en licht bracht in ogen die dof geworden waren, handen als ankers had en ogen als havens, veel meer dan ik kon verdragen, en toen heb ik mijn ogen neergeslagen dus we gaan niet meer varen niet varen aan de rand van het water zal geen van ons wachten aan geen kade gaan onze schaduwen nog geschouderd voorbij, alle ponten, alle boten zullen voortaan vanaf het IJ zonder onze aanwezigheid aan boord verder varen [pagina 176] [p. 176] want alles vaart af en aan, ongestoord zo komen jij en ik elkaar niet nader zoals de wereld zich opent en sluit zoals het hoort wijken opnieuw de zich aankondigende kaden want gaan varen zouden we zeiden we maar werp je nog één keer een blik achterom op dat kleine stipje in de verte dat nauwelijks zichtbaar wuift met een zakdoek naar een immens schip dat uitvaart en waarvan niemand weet waar het heengaat? we zouden gaan varen gaan varen zie je nog even hoe het zich omdraait de kade afgaat, een hoek bijna omslaat, net niet stilstaat? gaan varen gaan varen gaan varen hoor je het vaarwel dat over het water aanzwelt maar zich inslikt om niet als een storm te gaan razen: gaan varen gaan varen gaan varen want nadat al het andere is verlaten recht je je rug en deint op het water, kijkt een meeuw na die wegvliegt in de ruimte boven zee die je tot troost werd gelaten, waaraan je bent overgelaten. Vorige Volgende