Het Liegend Konijn. Jaargang 5(2007)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 359] [p. 359] Alfred Schaffer Landverhuizing I De meerderheid aan zet, de achtertuin is aangeharkt, de stoep geveegd. We kunnen niets vergeten zijn. De buurman die ons vroeg of je iets nodig had, of hij ergens mee kon helpen. Die het ook niet meer begrijpt. We geloven hem op zijn woord. Een lange treinreis maakt je rustig en ik weet niets meer te bedenken dat jou een goed uur van je dag kan doen vergeten. Misschien valt het mee, misschien kunnen we iemand overtuigen. Er ligt een vreemde druk op je ogen, alsof je heel snel door een tunnel gaat. Maar je gaat niet door een tunnel, je doet of je slaapt en als je straks weer wakker bent zul je het verschil dat tussen jou en mij bestaat vergeten zijn. Aan de overkant werd nauwelijks zichtbaar een gordijn opzijgeschoven, door de kamer schoten zwaailichten. Dag in dag uit is het ons recht te zwijgen: kleed je aan. Waaraan we dit hadden verdiend. Kwam iemand ons maar halen. [pagina 360] [p. 360] II Het kan raar lopen. Ik bons op je deur en je bent bij de les, gooit het hoofd in de nek - geen vuiltje aan de lucht. Natuurlijk was het een stralende dag, we geloven niet in sprookjes, maar als je toch de afloop kon vermoeden. Soms zit er geen schot in, je zit vast in het verkeer, je afspraak daagt niet op, je stoot je koffie om boven je ochtendkrant. Je zei: laten we niet aan morgen denken. Maar waar was ik. Toen het goed ging, toen we nog genoten van zomaar een middag in de zon? Het riviertje waar we konden vissen en zwemmen en vrijen op de oever. Ook zonder je afwezigheid bleef het verlangen zeuren, een koud front beweegt zich onze richting op, voor de zoveelste keer lees je mijn brief en zegt nu wil ik dapper zijn en ik fluister dat ik van je hou en jij roept hoe kon ik dat weten. Je mag me bellen als je bent gestrand. Wat waren we vergeten? Wacht, ik weet het al. [pagina 361] [p. 361] III Het was een begin: dagenlang de televisie uit. In de tuin kwam je al niet meer - overal hingen ze, spinnen, wat ik ook zei. Lag het aan mijn vertaling? Dank voor de nazorg, de schoonheid van een ochtend hier, een avond daar, ik moet je dit vertellen, die keer dat ik vanuit het donker met gestrekte armen op je afkwam, rustig pratend, in mijn handen een verjaardagstaart en dat je hard begon te gillen. Eerlijk gezegd had ik gehoopt dat je me zou herkennen, maar je keek alsof ik waanzinnig was. Je kunt je binnen drie tellen legitimeren, al je gegevens in een laatje. En dan is er die foto waarop jij van heel dichtbij de lens in tuurt. Zie je eindelijk wie daar te wachten staat? Kijk eens goed. Je kunt ook wegkijken en teruglopen naar waar je op de achtergrond uitbundig stond te praten en te lachen, het was je tijd nog niet, morgen weten we meer - kun je nu mijn veters even strikken? Niet schrikken, toe, ik was het maar. [pagina 362] [p. 362] IV De afstanden die we moesten afleggen. Nietig, enorm. Nee, ik moest dit anders formuleren. Sneller dan het licht, trager dan het donker. Crescendo. Het zweet staat in je nek, je merkt niet hoe je de uren langzaam inhaalt maar je hebt richting. In deze maanden kan het klimaat funest zijn - de schuren leeg, de winkels uitgestorven. Daar is iedereen het over eens. Waarom zou je achterblijven als hier niets meer viel te halen? Van je gezicht is niet goed af te lezen of je zuurstof of bedenktijd nodig hebt voor je terugkeert naar je plaats. Mij aanstaart geen spier vertrekt. In ongeloof je schouders ophaalt. Een verveelde blik werpt uit het raampje. Wat was mijn vraag? Hier ergens moeten we ons bevinden, rooskleurig zijn de feiten. Of nog zo'n waarheid: we behoren altijd wel aan iemand toe. Wat had ik moeten zeggen? Dat je geen spat bent veranderd? Opgelucht zal ik je nazwaaien, in het gangpad spelen kinderen. Vorige Volgende