Het Liegend Konijn. Jaargang 5
(2007)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
1Vanavond gaan de mieren met de sterren op café;
we liggen op de warme steen, verspreid als scherven
van toekomstige verleden tijd, en zingen zonder stem.
Daarboven is de witte navelstreng gaan gloeien in
zijn zwarte onvolvoerbaarheid; de ironie is ver,
parabels worden doorgeseind terwijl de lippen,
hard geworden van het weten, hoog in de ruimte
zweven, vleermuisgezang van roekeloosheid omdat
niets werd opgeslagen, alles werd verspild, omdat
het altijd zo gehoord heeft, ook voor ons,
die liggen op de warme steen, verspreid en bij elkaar,
de mieren met de sterren aan het stappen
langs de hemelboog, en waar Descartes de draad
verliest zijn wij nog even een oeroud geheel, voordat
de draden knappen, wij de handen lossen,
omdat terugvinden verliezen is, en wij niet opstaan,
even nog niet, we zijn het maar we weten niet,
hoor hoe ze zingen langs de hemelrand, daar bij
de rotsen zonder water, waar de stok op onze
levens slaat en ons van dorheid redt, voor even nog,
de laatste woorden van een nieuw begin, maar zonder ons.
| |
[pagina 197]
| |
2Eiland dat uit een pit ontstond, achteloos in een zee gegooid
die ons niet kent, in jaren die te ver voor ons bewustzijn lagen,
terwijl sirocco in de kleine baaien waait en wij niet wachten
op betekenis, want alles is er al en spreekt toch niet tot ons.
Muziek heeft ons tot dit punt gebracht waar de profeet verdwaalt
Zonder nog te weten waar het om begonnen was; terwijl de
Kommapunt de navel vervangt, wij door de muren lopen,
Engelen met een gouden wijsvinger wijzen op verschijnen,
Begerig om te weten wat ons drijft, wij die alleen maar drijven
Tussen vissen van somber lood, snorkelend langs Plato's grot
Waarin zee-egels wachten op de huid die hen aanraakt.
In zijn lemen hutje zit de kleine denker en hij bijt zijn potlood stuk.
Hij heeft zich opgewerkt tot een beeldspraak voor vervallen Ninive,
Zich stukgedacht in het ontbreken van de ziel die hem verliet,
Want zwemmen doet hij niet, hij grijnst ons toe wanneer we
Vissen braden, en elke wijsheid keert zich in haar tegendeel
Wanneer ze het niet zelf omhelst. Er is een jij dat ons buiten
Ons leven voert, het ogenblik is onbekend, geen spreken
Kan tegen het zwijgen op dat ons dan bindt; rotsen en muren
Zijn doorlaatbaar, scheiden ons ja niet van ons nee,
En door de ruimte schreeuwt een woord om antwoord op een grap.
| |
[pagina 198]
| |
3Omdat ik vis en vogel was voor ik kon spreken,
Ben ik bereid mijn afkomst te bewijzen met een sprong
Die me meteen weer bij de goden brengt; de nieuwe maan
Komt reeds verlekkerd grijnzen op de asrand van de krater;
Antigone Rising speelt covers van een oude bokkenzang,
Er komt een planeet aanvliegen die zich rond de onze
Vlijt, haar naam zal niet Proteus zijn, maar Stasis,
Oud verlangen naar de diepte van Aardes Kut,
Laatste opening, mijn dwarse godenoog, aars van de
Tijd die ons per satelliet bereikt, en ik die
In het Gat verdwijn, slinks swing en radslag
No, I'm never gonna do it without the fez on
Lava tot puimsteen droge longsteen langs
Mijn domme oren suist en dan de vuurmond zelf
Die me opneemt tot ik diep onder Moermansk
Syracuse vind, een schok van vroege eeuwen
In mijn lendenen, mijn godsbewijs, de hogepriesters
IJlend op de rand achtergebleven, ik laat hen mijn
Sandaal, Euclidisch brons mijn godenmaat,
en wie ze past, die trekt ze aan.
| |
[pagina 199]
| |
4Mij hoor je niet klagen over het bosje dat een wonde werd,
De sluier die verbloedde tot een maaltijd
Voor Argus' ogen op de Walk of Fame,
Over de dochter van de Zwaan die steden schond
En zich vergaf aan dichters op een strand vol wind -
Het koninklijk gespuis dat onze dromen stal
Voor we een spiegel werden voor onszelf,
Denkend onszelf want denkend, het is Ons niet,
Kwikbol die springt onder de vingertop,
Je eigen naam en ook weer niet,
Omdat we ons vergeven aan een wolk,
die ons is, ons bevat, en ons wat
Schaduw geeft wanneer we stiekem kussen wat
Ons nooit heeft toebehoord, heilige oorlog tegemoet,
De huisgemaakte honingzoet die blaren wekt en plakt,
Omdat we ons vergissen en opnieuw beginnen
Tussen de lakens van vergeten, hijgend en werkelijk,
Een limousine met een schrijn, en dat is jij,
Het schijnt, en ik, mij hoor je niet klagen over die
Oude, hete wind die ons verandert in een wonde,
Vanavond gaan de mieren met de sterren op café.
Met dank aan Mauro Van Durme voor de eerste en laatste regel, juli 2006. |
|