Het Liegend Konijn. Jaargang 3
(2005)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
[pagina 119]
| |
2Komen de woorden komt het wit.
Komt Urgh en sint Erwassus,
komt Kwaak de dingenduider
en Sssst de fluisterfluiter
eileggend in de linkerkwab.
Komt niemandskind mag-ik-meedoen vragen,
natuurlijk mag jij meedoen niemandskind
ga jij mares met het gajes ga jij mares
met de heer van Hades ga jij mares
asjekan asjekan
slaan als een vlam
in een niemandsdames hersenpan.
‘En ik?’ vraagt HET.
Natuurlijk mag jij meedoen HET maar eerst zeggen
wiewaarwat je bent of meent te wezen.
‘Ik ben Bracheopoa Archeopoa Ammoniet,
het begin van alle lied.
Zeven maal zeven mijlen graven en je kent me niet.
Ik ben je rustend rose trommelvlies
voordat het eerste trampoline woord gesproken is.
| |
[pagina 120]
| |
Ik ben het zachte klapperen van vaandels
na het volkslied in de mensenduizenddoodse stilte
en de bekleder ben ik van een hoge waardigheid
die langzaam betreedt de katheder
om het koninklijk rood zegel
van zijn lippen te verbreken en spreken’.
Dan mag jij moet jij meedoen HET.
| |
[pagina 121]
| |
3Komt Noemmeniet komt
Dinges lispelen zacht
komt Zegmedan Asjekan
bedfluisteren in de nacht:
‘Ik ben de Onzelievexyz der Winden
en vier-seizoenen-schone.
Herenmoeders majesteit
der Reine Rookvervlogenheid.
De Grote Dingendodezee.
Niemandshaven.
Nimmerstee.
Ik ben het Orakel van de Lege Kamer.
Wat weten eendagsvliegen van de nacht nu?’
| |
[pagina 122]
| |
4Wittenis,
ik kom van niks.
Ik kom van iks,
hooggeachte wittenis.
Zes druppels toeval
op één zonnestraal tover,
ik kom van verre,
ik kom van vuur.
Glinsterwater, glinsterlover,
meisjesmeren ogen groot,
ik kom van liefde,
ik kom van lust.
Van honderd maal honderd jaren
flakkerkaarsen beddenkraken
maanmuziekschrift op de muur.
Holen heide hooi.
Grashalmenzee, bloemgelardeerd,
hoogzomerhoog: minnaarsgoud.
Ah lievevrouwebedstro
ah bosneukersgoedheidsmos.
Ah tweeënheidsuur van vuur
onder het oud azuur.
| |
[pagina 123]
| |
5Hetzelfde gedicht
anders geschreven.
Bitterlip is heengegaan.
Mummelmond gekomen.
Witgejaste goodwillgrijnzers aan het voeteneind.
Van honderd maal honderd jaren
honger kom ik, armoe, kou en krijg.
Natbezwete gatenlakens
al wat grootjes grootje achterliet.
‘In het vogelfluitend zomerveld
smeulende hoeves vele geteld.’
Ik kom van vuur ik kom
van ezelskaakbeen verre.
Chelmno Ieper Elmina.
En de ogentroost
van kaarsverlichte kathedralen.
Liefstes die niet
langer liefstes zijn.
| |
[pagina 124]
| |
Ziektes die niet
overgaan, ziektes en pijn.
‘Help mij heer help mij heer.’
Van de koninklijke martelkamers,
van de kerkelijke heksenjacht.
Van twintig Jezuseeuwen wolflandskoude
komen jijzijwij.
| |
[pagina 125]
| |
6Er is een issen in wit er is
een wind een koude wind is er
waaiend uit zwartwasser en iswit
en ofschoon er niks in de wereld gewis is
isser iets in die wind waaiend
uit zwartwasser en iswit dat gewis is.
Dit: van isserwege
liggen moet men.
Wit liggen als nimmer nog.
Op wit linnen wit liggen als nimmer nog.
En van wasser geen weet meer.
Van trilharentraliën leden krimp noch knip.
Op het goudst schaaltje niks licht.
Wimperdoek. Duistereind.
| |
[pagina 126]
| |
7Vaarwel het is alles op het water geschreven,
de stilte van de rivier is de stilte
van de wolken is de stilte
van de rondgerolde steen.
Licht mij bij ritselgras licht mij
altijd bij niemandswolken de hemel weet
is dit liggen bidden tot het blauw.
Sla mij met stomheid, dingendodezee, vreet mij
op virussen, voer mij aan de windhonden vier,
verlaat me niet goudzwijgendste,
mijn duizend maal verloren
niet kwijt te raken, mijn ja, mijn jij.
Tranendood
mijn wolkenbrood.
Zonnelied
mijn nachtgezang.
Licht van mijn laatste uur.
Licht van mijn laatste uur.
Licht van mijn laatste uur.
Niets weet ik.
Bloedstollend avontuur.
Bloedstollend avontuur.
| |
[pagina 127]
| |
Bloedstollend avontuur.
Niets weet ik.
Alles eet ik.
Licht van mijn laatste uur.
Licht van mijn laatste uur.
Licht van mijn laatste uur.
Niets weet ik.
Alles eet ik.
Hoewiewat heet ik
Waarheenvandaan.
|
|