De vrouwe van de stad
Groot is d'omgeving van de Vrouwe van de Stad.
Hoort, hoort, in alle talen zwijgt haar avondrood.
Een wolkje in haar oog, spreekt zij de moeders toe.
‘Salm-Salm-, in Droge Dok- of Blijde Inkomststraat
in uw vergetelheid of open armen. Vorm
van gore dubbelzinnigheid een Driehoekstraat.
Want Treurenborg plus Zilverschoon geeft Rode Beuk:
met Rozentuin en Goudenregen loopt ook hij
op Meidoorn uit. Storm brengt rust, Ledeganck die schreef
de bergrots heeft de bron en nacht straalt met een kleed
(...) en ieder blad des wouds biedt schaduw voor de zon.
Bevruchte eicel / zaad dat vliedt tot in de dood.
De vliezen breken, zie Vriend Hein plaveit de Weg
van 't Boot Huisje tot aan de Spokenhofstraat waar
een grootmoe weet hoe laat het is: “Ik zeg die ge
moet achterlaten, ja, maar die ge overleeft...”
en “Al het wereldleed kunt gij niet dragen, denk
ik sta ervoor dus moet erdoor - wat komen moet
dat komt!” De nacht valt op de Dageraadsplaats als
een moeder op haar uurwerk kijkt. Want jong of oud
of wit of zwart: een moeder is een moeder - zij
draagt roos en kruis, van Voetbalstraat tot Hemeldreef.’
't Is 15/8, de moederdag van 't Stad en rand.
‘Zee in de zee en vermiljoen, zo is mijn schoot.’
Op 15 augustus viert men te Antwerpen en brede omgeving ‘moeder(kes)dag’. Hier spreekt een soort oermoeder (of is het de Baba Jaga) de moeders van Antwerpen toe. Dit gedicht bevat dan ook veel Antwerpse straatnamen. Het komt ook ter sprake op het einde van ‘De vliegende monnik. Een hersenspinsel’.