Libertinage. Jaargang 6
(1953)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Het vreemde of niet vreemde geval van Alger Hiss
| |
I‘The strange case of Alger Hiss’ van Lord Jowitt herinnert bij het lezen aan de anonyme boekbesprekingen in The Times Literary Supplement en The Economist: op het eerste gezicht is het een pijnlijk evenwichtige studie van een haast Olympische objectiviteit, maar onder dat air gaat een uiterst subjectieve instelling schuil die, net als de persoonlijke ressentimenten in die besprekingen, des te verraderlijker is omdat de argeloze lezer zo op het eerste gezicht niets bespeurt. Jowitt is een man die wat men noemt een eervolle loopbaan achter de rug heeft. Hij was laatstelijk minister van justitie in de regering van Attlee en heeft de vrije tijd van zijn pensioen benut om de verslagen van het proces tegen Alger Hiss volledig door te werken en zijn indruk van wat er nu bewezen en niet bewezen is in dit boek neer te leggen. Bewezen is in dat proces dat Alger Hiss meineed heeft gepleegd. Bewezen is niet dat hij vóór de oorlog verraad had gepleegd door vertrouwelijke regeringsdocumenten aan agenten van de Sovjet-Unie in handen te spelen. Maar als de meineed vaststaat is ook het laatste bijzonder waarschijnlijk, stelt Jowitt terecht vast. Er zijn twee processen tegen hem gevoerd, nog afgezien van een daaraan voorafgaand onderzoek door de z.g. ‘Commissie voor On-Amerikaanse Activiteiten’ van het Huis van Afgevaardigden. Daarbij is een vloed van niet ter zake dienend materiaal aan het licht gekomen, maar het te leveren bewijs draaide om twee punten: het getuigenis van Whittaker Chambers, een bekeerd communist die zeide, Hiss in de voor-oorlogse jaren als communist te hebben gekend en daaraan later toevoegde ook in de spionnage-activiteiten met hem te hebben samengewerkt; en de omstandigheid dat een aantal van de documenten in kwestie, die Chambers bewaard bleek te hebben, getypt waren op een schrijfmachine die in 1938 aan de familie Hiss toebehoorde. De openbare aanklager had dus twee dingen te doen: het getuigenis van Chambers zo zwaar mogelijk te laten wegen tegenover de ontkenningen van Hiss en de schrijfmachine in het midden van de aandacht te plaatsen. De verdediging moest het omgekeerde doen: Hiss tot een nobel man verklaren en Chambers tot een schurk en een leugenaar, die dus ook in de zaak tegen Hiss niet betrouwbaar zou zijn, en de schrijfmacinezaak zoveel mogelijk wegmoffelen. De verdediging is in het eerste enigszins geslaagd, omdat Chambers, wat men zich na zijn levensloop kan voorstellen, allerminst een evenwichtige persoonlijkheid is; dat blijkt uit zijn boek ‘Witness’, waarin hij het - begrijpelijk overigens - zó druk heeft met zijn eerst langzaam slagende pogingen om orde op zijn eigen geestelijke inboedel te stellen, dat men aan de zakelijke waarde van zijn betoog | |
[pagina 317]
| |
zou gaan twijfelen. Voor hem is, ook alweer begrijpelijk, zijn terugkeer en inkeer tot persoonlijk geloof de kern van de zaak, maar al schrijvende debiteert bij daarmee a.h.w. het opperwezen voor de allerminst fraaie zaken, die hij in zijn jaren als communist heeft uitgehaald. Het is daarom niet moeilijk het fatsoen van zijn persoon en de objectiviteit van zijn verhaal aan te tasten, en Jowitt doet dit in het voetspoor van de verdediging van Alger Hiss gretig. Deze verdediging is er echter niet in geslaagd het punt van de schrijfmachine krachteloos te maken, zodat de enige uitweg voor degenen die tot elke prijs in de onschuld van Hiss willen geloven ii, om te stellen dat òfwel Chambers en de zijnen zich toegang hebben weten te verschaffen tot de schrijfmachine toen die nog aan de familie Hiss behoorde en daarop de stukken als een soort van provocatie-materiaal hebben getypt; dit is wat Jowitt in zijn quasi-objectief boek doet. Ofwel men stelt dat Hiss de schuld op zich heeft genomen voor iemand uit zijn onmiddellijke omgeving, bij voorbeeld zijn vrouw, die in feite de spionnage zou hebben bedreven; het is een veronderstelling die ook wel eens wordt vernomen in verantwoordelijke commentaren die het feit van de spionnage op zichzelf niet ontkennen, zoals het goede overzicht dat de Neue Zürcher Zeitung van 25 Januari 1950 aan de zaak-Hiss wijdde. | |
IINu is er van verschillende zijden volstrekte onzin over de zaak-Hiss en dergelijke spionnage-affairess in de Verenigde Staten verkondigd. Door de hardnekkige communitenjagers van het genre Joe McCarthy (op wiens credit overigens noch de zaak-Hiss, noch enige andere reële verraadzaak kan worden geschreven) is het bijvoorbeeld aan een aantal fatsoenlijke Amerikanen kwalijk genomen dat zij desgevraagd een gunstige verklaring hebben afgelegd over het karakter van Alger Hiss zoals hun dat bekend was. Bij de presidentsverkiezingen van 1952 heeft het Adlai Stevenson in zijn campagne kwaad gedaan dat hij, zoals dat heette, ‘een verklaring ten gunste van Alger Hiss’ had afgelegd. Gezegde McCarthy nam zijn toevlucht tot trucjes als de quasi-verspreking ‘Alger... ik bedoel Adlai Stevenson’ en de rest was navenant. Dan is het van belang om vast te stellen wat Stevenson precies verklaard heeft. Het staat nog eens afgedrukt in the Christian Science Monitor van 31 Juli 1952 - en het enige wat hij verklaard blijkt te hebben is dat, voor zover hij Alger Hiss kende (en dat was niet bijzonder intiem), diens reputatie goed was en niet die van een communist. Dit was het enige, wat iemand die Hiss niet intiem kende over hem verklaren kòn omdat Hiss, die een snelle carrière in het State Department had gehad en nadien president van de Carnegie Foundation was geworden, nu eenmaal een prima reputatie hàd. Het was een teken van fatsoen van Stevenson om deze verklaring af te leggen... en geen gunstig blijk van de algemene sfeer in de Verenigde Staten dat die verklaring als een teken van moed werd beschouwd. | |
[pagina 318]
| |
In de zaak van Hiss staat meineed vast en het verraad bijna vast. (Volgens Jowitt staat ook het verraad dan geheel vast). In het geval van de Rosenbergs werd atoomspionnage en dus landverraad buiten enige twijfel geconstateerd en er zijn nog enkele zaken (Remington, Lattimore, de nog steeds niet geheel uitgezochte Amerasia-zaak), waar misschien meer is gesteld dan uiteindelijk is bewezen, maar waar, ook al zon geen landverraad in de zin der wet aanwezig zijn geweest, zeker onjuiste, meinedige verklaringen zijn afgelegd over contacten met erkende communisten. Kwade activiteit is er in de Verenigde Staten zeker geweest en er is weinig twijfel aan dat zij ook nu nog bestaat. De mateloze overdrijvingen van McCarthy en de zijnen hebben alleen bij een aantal Amerikanen en bij zeer veel buitenlanders de indruk gewekt, dat het ‘allemaal maar heksenjacht’ is en niets is minder waar dan dat. Wij moeten ons er vóór alles voor hoeden de deelnemers aan dit spel, aan welke kant zij nu ook staan, uitsluitend bepaald te zien door ideologische overwegingen. Bij hen die het McCarthyisme verafschuwen bestaat de neiging om deze senator uit Wisconsin te beschouwen als een anticommunist die amok is gaan lopen; men deelt dan zijn anti-communisme misschien niet en verafschuwt in ieder geval de excessen daarvan, maar moet tenslotte bij iemand die men als een ideologische tegenstander beschouwt toch nog een zekere ideologische kern respecteren. Ik ben minder bang van het McCarthyisme, maar heb ook een minder gunstige indruk van de persoon McCarthy: als men zijn voorafgaande carrière, met uiterst twijfelachtige geldelijke transacties en bedrog bij verkiezingscampagnes, overziet, kan men alleen maar tot de conclusie komen dat het een doodgewone huis-, tuin of keukenboef is die zich op het anti-communisme heeft geworpen omdat daar politieke munt uit valt te slaan. Indien de conjunctuur in de politiek anders zou zijn geweest, was hij misschien een actie voor de misdeelde veteranen of tegen de slechte woningtoestanden begonnen. Alle critiek op het McCarthyisme en een volledige verwerping van zijn persoon kunnen echter niet afwassen, dat de communisten en hun vrienden in de politiek van de Verenigde Staten een verderfelijke invloed hebben gehad, al kan men erover twisten hoe groot die invloed in feite is geweest. | |
IIIDezelfde mateloze overdrijving die Joe McCarthy deed spreken over ‘honderden’ communisten in het State Department (waarvan hij steeds wisselende totaalcijfers noemt zonder er één man met name aan te duiden) leidt ertoe dat een aantal mensen, die variëren van politici wier linkse oriëntatie aan het communisme grenst tot onnozele halzen die de techniek van de communistische infiltratie niet doorzien, geneigd zijn om, welke feiten er ook onomstotelijk mogen blijken, een goed woordje voor personen als Hiss te doen. Een van de motieven waarop men zich dan beroept is het feit, dat er na het plegen van dit soort spionnagezaken een jaar of vijftien zijn ver- | |
[pagina 319]
| |
lopen, waarin de politieke situatie anders is komen te liggen. Inderdaad: tussen 1941 en 1945 waren de Russen onze bondgenoten in de strijd tegen Hitler-Duitsland en verdienden als zodanig hulp. Vóór de oorlog waren zij weliswaar geen bondgenoten, maar toch een internationale politieke factor waarmede men voor de toekomstige beteugeling van het fascisme terdege rekening had te houden. Regeringsautoriteiten hadden de weg voor hulp aan de Sovjet-Unie open te houden en men kan het leidende personen in de Westelijke democratieën niet kwalijk nemen, dat zij enige sympathie voor die Sovjet-Unie aan de dag legden, al hadden wij, terugziende met vijftien jaren meer politieke wijsheid, gaarne gezien dat juist de hoogstgeplaatsten onder hen uit de ervaring met twintig jaren van Russische revolutie en activiteit van de Communistische Internationale iets meer hadden geleerd over het doel van de Stalinisten en over de samenzweerderstactiek die naar dat doel moet voeren. Maar er is een duidelijke afgrenzing tussen sympathie met een bepaalde ideologie en landverraad. Sidney Hook heeft daarover geschreven onder de duidelijke titel ‘Ketterij ja - Samenzwering neen’. De grens is niet altijd duidelijk en er zijn overgangsgevallen. Met name op het gebied van de vrijheid van academische docenten is het moeilijk om te zeggen, waar zij alleen ‘een afwijkend politiek stelsel’ bespreken en waar die bespreking overgaat in een stille propaganda, die bij de meer intelligente docenten een samenzwerings-karakter gaat krijgen. Bij duidelijk gebleken spionnage-activiteit is men echter zonder twijfel over de grens heen. Staatslieden die tussen 1941 en 1945 overwogen om radio-actieve isotopen ter beschikking van de Sovjet-Unie te stellen hebben misschien een oordeelsfout gemaakt, maar waren stellig geen landverraders. Personen echter die, gebruikmakend van geheime inlichtingen die hun in dienst van hun eigen overheid bekend waren, deze langs geheime weg en buiten die overheid om aan een buitenlandse mogendheid overgaven (en dan nog niet eens aan neutrale landen als Zweden en Zwitserlaand, maar uitgerekend aan de Sovjet-Unie) mogen op geen enkele verontschuldiging rekenen. Toch probeert een groot aantal schrijvers en sprekers zulke verontschuldigingen te vinden. Ook Jowitt. Waarom? Alistair Cooke heeft, schrijvende over het proces-Hiss, de uitdrukking ‘een generatie op het beklaagdenbankje’ gebezigd en de stelling verkondigd, dat de conservatieve elementen in de Amerikaanse politiek van processen als dit gebruik hebben gemaakt om Franklin Roosevelt en zijn gehate New Deal-kliek dwars te zitten. Tot op zekere hoogte kan dat waar zijn - en dient het noch naar de ene noch naar de andere kant terzake. Roosevelt en een aantal van zijn naaste medewerkers hebben zich, voor zover thans overzienbaar is, wel uiterst naief tegenover Stalin en de zijnen gedragen, maar dat heeft niets met landverraad uit te staan. Hiss echter is niet veroordeeld omdat hij tot de New Deal-generatie behoorde, maar omdat hij een meineed had gepleegd die, zoals Jowitt zelf opmerkt, op landverraad wijst. Het zijn feiten - en het is opmerkelijk hoe Jowitt zelf om de feiten poogt heen te | |
[pagina 320]
| |
kruipen. Wij hebben al gezien hoe hij de persoon van Chambers in een zo ongunstig mogelijk daglicht stelt en zijn verklaringen telkens weer ongeloofwaardig tracht te maken, terwijl hij bij die delen van het verhoor waar Hiss op een uitgesproken niet-overtuigende wijze tracht zijn intieme contacten met Chambers te ontkennen of weg te verklaren, verontwaardigd doet over de openbare aanklager, omdat die de spot drijft met Hiss' verklaringen. Dat Jowitt met de schrijfmachine-zaak geen weg weet, bleek reeds. Over de verklaring van een boek als dit zou veel te schrijven zijn, verondersteld dat Jowit er belangrijk genoeg voor was. Hij maakt echter geen scherpzinnige indruk, herhaalt zichzelf voortdurend, is allerminst nauwkeurig en ondanks zijn schijn van Olympische objectiviteit kennelijk bevooroordeeld. Van de laatste twee punten enkel een voorbeeld. Een man die in zijn verhaal het Institute of Pacific Relations herdoopt tot een ‘Institute of Pacific Relations with the Soviet Union’ (een Freudiaanse fout, naar het mij voorkomt) verdient weinig vertrouwen. Ook zijn aanhalingen zijn niet altijd nauwkeurig als men bijv. ziet dat hij in eenzelfde passage uit het procesverslag, die hij tweemaal aanhaalt, een naam de eerste keer tussen aanhalingstekens en de tweede keer zonder aanhalingstekens geeft. Verder is of speelt hij de vooraanstaande Engelse jurist die, nu ja, natuurlijk niets van de Amerikaanse rechtspleging wil zèggen, maar toch maar even wil opmerken dat ‘wij in Engeland’ het anders (en natuurlijk beter) zouden doen. Tenslotte is of speelt hij de man, die niet kan begrijpen dat er slechte mensen zijn, althans niet slechte mensen in de betere inkomensklassen. Hij begrijpt ècht niet, zegt hij, dat men een man van de vooraanstaande positie van Hiss niet meer geloof schenkt in het beklaagdenbankje dan anderen - en met die anderen bedoelt hij kennelijk een ideologische windvaan als Whittaker Chambers. Het is alles wat raar, maar waarschijnlijk niet de moeite van een diepzinnige ontleding waard, als men niet de fout van een hyper-ideologische interpretatie ook op Jowitt zelf wil maken. Men kan een schrijver als Jowitt meer sinister interpreteren, maar het lijkt me nauwelijks nodig. In zijn persoon staat niet ‘een generatie’ in het zondaarsbankje van de openbare mening voor ons. Wel staat er een schrijver voor ons zoals er meer zijn: een van die velen die uit 35 jaar wereldgeschiedenis weinig of niets hebben geleerd en voor wie de gedachte, dat zij zelfs maar aan het beschouwen van bepaalde gebeurtenissen vuile handen zouden kunnen krijgen, voldoende is om die handen in ostentatieve onschuld te wassen. Veel eer is er aan hen niet te behalen, maar zij zijn te weinig oneerlijk om met zwaar geschut tegen hen te beginnen.
J. Barents |
|