as radiant as the track of sunlight along the sea’ ontpopt zich als een vulgaire trouweloze vrouw, een domme doorpraatster, zo vlak als papier.
Bij oppervlakkige lezing van het boek zou men kunnen denken dat de ironie die in deze geleidelijk verschuivende zienswijze van de verteller schuilt, het enige is waar het om gaat. Maar dat is niet juist.
Men hoeft niet eens Goldrings biographie over Ford ‘Trained for Genius’ te lezen om te merken dat veel in dit verhaal gebaseerd is op persoonlijke ervaring en problematiek, en dat de verwarring en verbijstering van de verteller in werkelijkheid die van de schrijver zijn. Het komt niet door gebrek aan feitelijke informatie dat wij ten slotte nog niet weten of Nancy's hardheid tegenover Edward uit liefde voortkomt dan wel uit iets anders; of de verteller achteraf als onnozel dan wel als onschuldig beschouwd moet worden; of ook zijn geschiedenis die van een ‘undeveloped heart’ is, zoals Forster dat noemt, of dat hij tenslotte, niettegenstaande zijn dwaze illusie op Edward's manier een hartstochtelijk en volhardend ‘good soldier’ te zijn, een goed soldaat is in een andere zin, zonder het te beseffen, juist omdàt hij het niet beseft: altijd kan men op hem rekenen, altijd is hij op zijn onhandige manier een goede vriend, altijd is hij er.
En zelfs weten wij evenmin als de verteller of Edward op het eind juist handelt, wanneer hij probeert niet toe te geven aan zijn enige echte passie - voor het meisje Nancy - in een poging werkelijk volgens zijn code van goed soldaat te leven, zonder te trachten zich te rechtvaardigen; waardoor hij zichzelf de dood in drijft, het meisje tot waanzin brengt en zijn vrouw tot een passender huwelijk.
Wat Ford ons laat voelen is het eindeloos aantal mogelijkheden van interpretatie en waardering van het menselijk gedrag en karakter, niet alleen wegens de moeilijkheid schijn en werkelijkheid te onderscheiden, zoals Mark Schorer in zijn voorwoord schreef, maar vooral door een reële veelkantigheid en onvatbaarheid, inherent aan het leven zelf.
In een brief die aan ‘No More Parades’ vooraf gaat zegt Ford dat het eigenlijk een boek over ‘worry’ is. Hetzelfde zou men over ‘The Good Soldier’ kunnen zeggen. Een typerend verschijnsel van ‘worrying’ is het onvermogen om stelling te nemen, te beslissen vanuit welk standpunt men de dingen moet bekijken. Volgens sommige existentialisten verhult deze ‘worry’ onze angst voor de dood, voor het chaotische, voor het niets. De hoofdbron van onze behoefte aan sympathie en zelfs aan sexuele liefde, zegt de verteller ergens, is dat ‘We are all so afraid, we are all so alone, we all so need from the outside assurance of our own worthiness to exist’.
Ik vrees dat ik bij deze weergave van het boek de lichte droge ironie ervan niet voldoende tot zijn recht heb laten komen, evenmin als de bijzondere humor, voortkomend uit een combinatie van absurde under- en overstatements, zoals b.v. ‘Edward ought, I suppose, to have gone to Transvaal. It would have done him a great deal of good to get killed. But Leonora would not let him; she had heard