| |
| |
| |
M.W. Belinda
Een doorgeslagen stop
Mary Nails was 1 m. 73 lang en heel dun. Als haar moeder maar niet zo'n verstandige moeder was geweest zou ze misschien wel een mooi meisje geworden zijn, maar doordat haar moeder zo verstandig was en altijd zei: ‘profiteer van je goede hersens kind, want een man zal zo'n lat als jij bent wel nooit krijgen,’ had ze nu een kromme rug van het kleiner willen lijken en haar haar (van dat stoffig blonde haar dat powder blond heet bij de kapper en een modekleur is waar veel vrouwen iedere week veel geld en vele uren voor geven) had ze om een ijzerdraadje gewikkeld, waarvan je de punten ombuigt als al het haar opgerold is, dat dan als een keurig worstje achter langs het hoofd ligt. Ze had ook een bril op en niet eens zo'n ‘goed gekozen bril die uw charmes slechts beter doen uitkomen’, maar een gewone met een dun bruin montuur. Nu zou je misschien denken dat Mary 's avonds in bed lag te huilen als de andere meisjes naar fuifjes gingen en met de jongens in grote auto's rondreden, of dat ze wantrouwig en zuur was geworden. Helemaal niet! Mary was een bijzonder aardig meisje; dat zeiden alle onderwijzeressen waar ze bij in de klas gezeten had en drie of vier meisjes die al jarenlang bij haar kwamen als ze verdriet hadden en dan in Mary's lange armen uithuilden. Mary's vader, waar ze erg veel van hield, had haar er dikwijls op gewezen wat een geluk het was dat ze zo'n onaantrekkelijk uiterlijk had en hij had haar het één en ander verteld van de moeilijkheden die haar moeder (die alles had wat Mary miste) ondervonden had toen ze jong was. En over de ‘moeilijkheden’ die Mary's moeder beleefde voor ze eindelijk met Mary's vader trouwde zou men een dik boek kunnen volschrijven dat dan verboden zou worden. Mary was dus tevreden met het uiterlijk dat haar zoveel moeilijkheden bespaarde en van haar goede hersens had ze zo goed geprofiteerd dat ze nog voor ze meerderjarig werd al helemaal voor zichzelf kon zorgen en dat was erg plezierig, want het geld dat haar vader als boekhouder verdiende was heel krap. Ze ging steeds beter voor zichzelf kunnen zorgen, maar omdat ze zo weinig nodig had zorgde ze goed voor haar ouders. Haar moeder, die nog steeds een mooie vrouw was, ging vaak met haar winkelen en kreeg dan mooie hoeden en dunne kousen en iedere middag kon ze haar vriendinnen
| |
| |
een uitgebreide thee aanbieden. Mary's vader had een studeerkamer voor zichzelf ingericht; Mary had hem twee verjaardagen achter elkaar een leren fauteuil gegeven en tussen de verjaardagen door kon hij alle bibliophiele uitgaven kopen die hij zo graag hebben wou. Mary's ouders zeiden nooit, zuchtend: ‘Onze dochter zal wel nooit trouwen!’ maar ze zeiden altijd vrolijk: ‘Mary zal wel nooit trouwen en dat is maar goed ook want geen man is goed genoeg voor haar.’
Mary was 25 jaar toen ze bij de ‘Royal Academy’ ging werken en toen ze 27 werd was ze daar een heel belangrijk persoon al kon je dat helemaal niet aan haar zien. In het voorjaar van haar 28e jaar werd ze met een belangrijke opdracht naar Parijs gestuurd.
‘Zo'n meisje alleen in Parijs,’ zeiden vriendinnen van haar moeder. Maar dat was natuurlijk belachelijk waar het Mary betrof. Ze besprak een hotel op het Ile St. Louis, dat haar door kennissen was aangeraden. Het was geen bijzonder goed hotel maar er waren daar meer Engelsen en ze had er de eerste avond al een gezellig gesprek met een oude dame die schilderde en haar uitnodigde om eens een weekend in haar landhuisje in Rye te komen logeren zodra ze weer thuis zouden zijn.
Ze was al drie dagen in Parijs en had al veel belangrijk werk gedaan toen ze Zondagsochtends haar hotel verliet. Er was een snelwandelwedstrijd om het eiland heen; kleine mannetjes liepen met grote stappen, in gestreepte hemdjes, hun armen voor de borst zwaaiend. Beneden, aan het water, zaten vissers en de vrouwen van de vissers zaten tegen de bomen geleund, tomaten en hardgekookte eieren in kleine stukjes te snijden voor de lunch. Mary drentelde langs de Quais en leunde over de muren om naar het huiselijke gedoe beneden te kijken; ze voelde zich luchtig en zorgeloos, alsof ze helemaal leeg was van binnen; geen longen en darmen en andere viezigheid; alleen maar frisse, stille Zondag-ochtendlucht. Dat gevoel verdween langzamerhand, toen ze per mêtro naar de verschillende tentoonstellingen ging die ze in haar agenda als interessant had opgeschreven. Ze was doodmoe toen ze aan het eind van de middag op een terras ging zitten om een orangeade te drinken. Het was een druk terras met veel jongens die er als meisjes uitzagen en omgekeerd. Ze ging er zich oud door voelen en gedrukt. Ze had het ook warm gekregen in haar mantelpak en durfde het jasje niet uit te doen omdat ze dwars door haar ‘mum’ heen getranspireerd had. Ze besloot geen
| |
| |
orangeade te drinken, maar meteen naar huis te gaan om zich te wassen en op bed te gaan liggen. Ze ging net weg toen de kellner naar haar toekwam die haar iets naschreeuwde wat ze niet verstond. Toen ze eindelijk in de mêtro stond liep het zweet langs haar voorhoofd en bovenlip. Op de brug naar het eiland waaide het een beetje; ze had het gevoel veilig thuis te zijn als ze maar eenmaal op het eiland was. Bij de rue St. Louis en Ile ging juist het eerste mannetje door de finish.
‘Dat zou een aardige achtergrond voor een film zijn,’ dacht ze. ‘Een liefdesdrama, een vrouw, een minnaar, een moord en onderhand lopen die mannetjes maar de hele dag om dat eiland. - Met mij is vandaag weer niets gebeurd,’ dacht ze, en toen ze, na zich gewassen te hebben, in haar ochtendjas op het opengeslagen bed lag, herinnerde ze zich die gedachte en betrapte zich erop dat ze de laatste dagen al vaker een vaag gevoel van ‘niets gebeuren’ en vaag verlangen naar ‘iets gebeuren’ gehad had. ‘Dat is Parijs,’ dacht ze wijs en gaf er even aan toe door een sentimenteel Frans liedje te gaan zingen. Toen ze merkte dat ze er van ging huilen ging ze zich weer wassen en poetste haar tanden en kamde haar haar en trok een schoon blousje aan. Het was donker geworden buiten. Ze stond een tijd lang in de straat te kijken, waar nu lichten brandden en vrolijke mensen liepen. Het vage verlangen kwam terug, maar nu met het schone blousje aan wist ze het in iets prettigs om te zetten. Ze besloot niet in het restaurant op de hoek te gaan eten, waar de Engelse dames uit het hotel iedere avond heen gingen, maar zelf een restaurant te zoeken; één van die kleine restaurants, waar de tafels aan elkaar geschoven waren en het vol was met jonge mensen.
Ze voelde zich vrolijk en zelfverzekerd toen ze, na een wandeling tussen lachende, schreeuwende mensen en langs krullige schiettenten, een Grieks restaurant binnen ging. Er was een stoel vrij. Ze riep zonder veel hoop of haast zo nu en dan ‘garçon’, terwijl ze onderhand de andere eters bekeek. ‘Het zijn allemaal existentialistjes,’ dacht ze. ‘Die jongen daar heeft zich melancholiek gekozen, en dat meisjes koos verlopen en verlaten.’ Toen ze weer eens ‘garçon’ geroepen had, zei de man tegenover haar: ‘Wacht maar. Ik zal u wel eens helpen.’ Hij schreeuwde tegen de kellner dat hij nou, verdomme, eens komen moest. De kellner schreeuwde terug dat hij een beetje geduld moest hebben, maar hij kwam toch. Ze lachte dankbaar en bestelde lamsvlees. De man was een jaar of dertig met vet zwart haar in heel kleine golfjes,
| |
| |
zwarte ogen, een zwarte snor, zwart ringbaardje, een zwart hemd aan zoals de meeste anderen; aan de voet die langs de tafel en langs haar stoel uitstak had hij een suède schoen met dikke spekzool. Ze had hem al bekeken voor ze verder om zich heen keek; hem als ‘gewone aansteller’ genoteerd en verder niet op hem gelet. Nu was ze een beetje kwaad op hem, omdat hij iets voor haar gedaan had en ze dankbaar had moeten glimlachen. Ze probeerde nu zoveel mogelijk over hem heen te kijken om hem te laten merken, dat het niets te betekenen had gehad. Het was niet moeilijk, want hij was met grote happen zijn rijst aan het eten. Ze was blij toen haar eten kwam en ze zich daarmee kon gaan bezighouden.
Toen de man zijn rijst op had dronk hij zijn glas leeg, veegde zijn mond af en boog zich over de tafel naar haar toe. ‘Ik heb vandaag een meisje naast me zien verdrinken,’ zei hij met een zware stem, waar alle wreedheid en ellende van het leven in moest liggen. Als hij gedacht had het nette meisjes met de nette haartjes en de bril, tegenover hem, daarmee te imponeren, vergiste hij zich. ‘O,’ zei ze en stak een hap lam in haar mond. ‘Hij wil interessant doen,’ dacht ze. Hij bleef haar zo vol verwachting aankijken dat ze na een tijdje nog zei: ‘kon u haar dan niet redden?’
‘Ik kwam te laat,’ zei hij en hief met een gelaten gebaar de handen op over alle verdronken meisjes, waarvoor de redding te laat kwam.
Ze boog zich weer over haar bord om te kennen te geven dat het gesprek nu afgelopen was. Hij bestelde een nieuwe karaf wijn, die hij glas na glas leeg dronk, terwijl hij met een in-zich-zelf-gekeerde blik over haar heen keek. Ze dacht dat ze blij was dat hij niets meer tegen haar zei, maar toen ze haar vork neerlegde, zei ze: ‘De Fransen zwemmen over het algemeen slecht.’
Ze wist niet waarom ze iets zeggen wou, en juist dit; het klonk belachelijk.
Hij liet zijn oogleden langzaam naar haar zakken en vroeg: ‘Bent u Engelse?’
‘Ja,’ zei ze, ‘en u?’
‘Ik kom nergens vandaan,’ zei hij, ‘en ik kom uit de hele wereld.’
‘Belachelijke aansteller,’ dacht ze weer en vond het hele gesprek nu zo dwaas, dat ze even een klein hinnikje liet horen. Hij vatte het lachje als geïnteresseerd op, vouwde zijn handen onder de kin en keek haar diep en doordringend aan. Ze wilde haar ogen
| |
| |
neerslaan, maar voelde een zacht trillen door zich heen gaan zoals ze tot dan toe alleen bij kussen op het toneel of de film gevoeld had en de enkele keer als ze zich voor het inslapen in de armen van een man had durven denken. Dat was dan altijd een blonde man geweest met dunne lippen. Ze voelde zich ellendig doordat dat gevoel nu door deze man met de vettige zwarte ogen tevoorschijn gebracht was en wist dat ze er de volgende ochtend met schaamte aan zou denken. Een stukje van haar bleef ook verbaasd over al die moeite voor haar, juist voor háár. Maar ze kon toch niet van hem wegkijken en voelde zich helemaal rood worden; haar oren gloeiden onder haar haar. Toen hij eindelijk zijn ogen neersloeg om zijn glas wijn leeg te drinken, keek ze snel om zich heen of niemand het gezien had. Iedereen was met zichzelf bezig. Toen ze weer naar hem keek, lachte hij en het getril begon opnieuw door zijn tanden die zo wit leken onder de snor, maar nu probeerde ze het weg te slikken en hooghartig te kijken.
‘Ga met me mee naar huis, een kop thee drinken,’ zei hij.
Ze wilde protesteren; zocht naar de Franse woorden.
‘Ik weet wat u zeggen wilt,’ zei hij, ‘maar ik kan hier nooit theedrinken in een café. Ze weten hier niet wat thee moet zijn en u als Engelse zult in deze stad toch ook wel eens naar goede thee verlangen.’
Toen hij uitgesproken was had ze tijd gehad om al haar tegenstrijdige gevoelens te verwerken. Ze duwde alle voorzichtige, ingewikkelde gedachten weg en hield een bonzend leeg hoofd over.
‘Graag dan,’ zei ze en voelde zich of ze zich ondersteboven in een nieuw onbekend leven stortte. Ze wilde meteen opstaan om buiten te komen; frisse lucht langs haar gezicht te voelen.
‘We moeten nog afrekenen,’ zei hij en even leek het of hij haar uitlachte.
‘Belachelijk,’ dacht ze weer. ‘Je maakt je belachelijk, Mary.’
Toen de kellner kwam vroeg hij de rekening voor hun tweeën.
‘Nee,’ zei ze, ‘ik betaal voor mezelf’ en even herinnerde ze zich weer de Mary die voor zichzelf en voor haar ouders zorgde en die een belangrijk persoon was bij de Royal Academy, met een verantwoordelijke opdracht in Parijs. Ze voelde haar oude zelfvertrouwen terugkomen en probeerde het allemaal vast te leggen in de overtuiging waarmee ze hem in lange Franse zinnen uitlegde dat ze dat niet kon aannemen en zich daarna tot de kellner wendde en voor zichzelf afrekende. Bij het natellen van het wisselgeld en het teruggeven van de fooi voelde ze zich weer
| |
| |
de zelfstandige, verstandige vrouw die ze wist dat ze was.
Heel even dacht ze: ‘Zal ik zeggen dat ik toch maar niet mee ga?’ en toen: ‘Ach wat kan me gebeuren. Laat er maar eens iets gebeuren!’ met een plotselinge vrolijkheid.
Ze ging heel recht op staan toen ze opstond en merkte dat ze niet eens boven hem uitstak. ‘Lang is hij tenminste wel,’ dacht ze en ze liep met grote, vaste stappen voor hem uit naar buiten.
‘Het is niet ver,’ zei hij en nam haar bij de elleboog. Ze probeerde dapper haar luchtige stemming vast te houden, die angstig snel wegzakte toen ze over een donkere binnenplaats liepen. Toen ze achter hem aan een nauwe trap opstrompelde werd ze zo bang als ze niet meer geweest was sinds heel vroeger op de donkere trap thuis. De trap was eindeloos; ze zag zijn suède schoenen zo vaak op en neer gaan dat ze iets vertrouwds kregen en achter hem lopend in de lange gang kreeg ze een hysterische behoefte haar gezicht tegen, zijn brede rug in het zwarte hemd te duwen en te gaan huilen en te zeggen dat hij haar beschermen moest.
Hij sloot een deur aan het eind van de gang open en stak het licht aan in de kamer. Hij was nu een beleefde gastheer.
‘Ga zitten,’ zei hij. ‘Maak het u gemakkelijk,’ terwijl hij een rieten stoel aanschoof.
Ze ging zitten en vouwde haar handen in haar schoot. Hij lette niet op haar; zette water op een electrisch comfoortje; haalde glazen en een theepot te voorschijn. Toen hij klaar was met zijn thee-dingen nam hij een boek met reproducties van een plank.
‘Kijk dit eens in,’ zei hij. ‘Het is één van de beste Franse jongeren.’
Ze was blij iets in haar handen te hebben. Ze bladerde in het boek en probeerde intelligente opmerkingen te bedenken. Hij liep door de kamer met shag en vloeitjes. Het huiselijk geritsel van cigaretten draaien en het ruisen van het water begonnen haar rustig te maken. Toen ging het licht uit. Ze liet het boek met een slag op de grond vallen. ‘Nu komt het,’ dacht ze. Ze klemde zich vast aan haar stoel en kneep haar mond dicht om niet te gillen.
‘Er is misschien een stop door,’ zei hij. ‘Blijf hier even rustig zitten, dan ga ik kijken wat er aan de hand is.’
Ze hoorde hem weggaan en de deur achter zich dicht doen. Ze maakte haar handen los van de stoelleuning en deed haar ogen dicht. ‘Relax! relax!’ dacht ze en legde haar hoofd achterover. Zo bleef ze zitten; urenlang leek het en plotseling sloeg een paniek door haar heen. ‘Hij heeft me opgesloten,’ dacht ze. ‘Hij komt
| |
| |
niet meer terug.’ Tastend stond ze op; zoekend naar een deur; ze vond er één en probeerde hem open te maken. De deur was dicht; ze bonsde erop; begon te schreeuwen. ‘Help! Help!’ In het huis bleef het stil. Ze ging een eind van de deur af om er met haar hele gewicht tegenaan te kunnen vallen. Ze struikelde over het tafeltje en viel met haar hand in iets zachts en weeks. Ze gilde zo hard en zo lang dat het pijn deed in haar oren. Toen voelde ze dat haar bril weg was en de hulpeloosheid die ze altijd voelde als ze geen bril op had, maakte een grote stroom zachte tranen in haar los. Ze zat zacht en overgegeven te huilen tot ze weer bang werd en boos omdat haar zo'n streek geleverd was en misselijk van de zachte kleverigheid aan haar hand. Ze merkte niet dat het licht weer aanging en het water weer begon te ruisen. Toen de man binnenkwam lag ze met haar hoofd op de grond bonzend te snikken. Ze merkte pas dat hij er was toen ze hem hoorde lachen. Ze zag hem in de deur staan als een grote, walgelijke, gemeen lachende massa, waar ze op afvloog en met haar nagels in begon te krabben. Hij pakte haar polsen vast en drukte haar armen op haar rug. Ze voelde niet eens dat het pijn deed. Hij gooide haar met een smak op het bed en keerde een karaf water in haar gezicht om. Ze voelde zich volkomen uitgeput nu de spanning gebroken was en lag stil te snikken, terwijl het water langs haar rug en borsten siepelde. Hij deed de deur dicht en stond toen groot en dreigend boven haar.
‘Mijn bril,’ snikte ze. ‘Geef me alstublieft mijn bril.’ Hij vond haar bril op de grond.
‘Wat gelukkig dat hij nog heel is,’ zuchtte ze, terwijl ze voorzichtig de haken achter haar oren schoof. Ze schrok van zijn vertrokken gezicht en sloeg een hand voor haar ogen om daarachter weer te gaan huilen.
‘Wat is dat voor waanzin,’ siste hij. ‘Wat ben je voor een hysterische gek om hier midden in de nacht zo'n kabaal te gaan maken. Wat moet mijn concierge daarvan denken. Denk je dat hier geen mensen slapen?’
‘Ik dacht dat u me opgesloten had,’ huilde ze, ‘en dat u niet meer zou terugkomen.’
‘Ik moest een stop bij de concierge halen,’ zei hij. ‘Kun je je nog geen vijf minuten rustig houden?’
‘Laat ik nu maar dood gaan. Laat ik nu maar dood gaan,’ dacht ze en toen stak ze haar armen naar hem uit en probeerde hem naar zich toe te trekken. Het duurde even voor hij meegaf,
| |
| |
maar toen zakte hij op zijn knieën en duwde zijn mond in haar hals en zoog en beet aan haar dunne, witte vel. Ze voelde het bed onder zich zwaaien als een schip; ze voelde haar mond openzakken in een domme grijns; ze voelde haar bril afglijden en voelde hem kraken onder de borst van de man, maar het kon haar niet schelen. Hij scheurde met vaste hand haar blousje weg en probeerde toen haar rok te scheuren, maar die was van sterke tweed. Met bevende vingers maakte ze de haken en ogen los; half op haar zij liggend; haar gezicht in het kussen. Toen ze het rokje los had trok hij het voorzichtig naar beneden en toen haar broekje. Haar onderjurk scheurde hij doormidden.
‘Waarom heb ik zoveel aan,’ dacht zei, ‘en wat een geluk dat ik twee stel schoon ondergoed heb meegenomen.’ Ze voelde hoe haar hele vel schokte. Ze kon het niet laten ophouden.
‘Oh, kom toch,’ riep ze, ‘kom!’ Hij zei allerlei woorden binnensmonds die ze niet verstond.
‘Liefdeswoorden,’ dacht ze, ‘in zijn eigen taal. Zijn eigen mooie taal.’ Ze schopte moeizaam haar schoenen weg.
‘Nu ben je helemaal naakt,’ zei hij.
In plotselinge schaamte probeerde ze haar lichaam met haar armen te bedekken.
‘Laat maar,’ zei hij. Hij tilde haar van het bed. Ze probeerde haar armen om hem heen te slaan, maar ze was zo moe, zo slap.
Ze liet haar hoofd achterover hangen en dacht dat haar rug zou breken. Hij droeg haar de kamer door en maakte met één hand de deur open. Hij droeg haar de gang in. Ze voelde zich plotseling weer verstijven van angst. Ze probeerde los te komen, maar hij knelde haar vast. Ze probeerde te gillen. Hij klemde haar hoofd tegen zijn borst en zo liep hij met haar de trap af, de binnenplaats op. Hij zette haar op een vuilnisbak neer en maakte haar knijpende vingers los.
‘En ga nu niet zitten gillen,’ zei hij, ‘want dan vinden ze je hier, hélémáál bloot!’
Ze zat verdwaasd op het koude zink terwijl ze hem weg hoorde gaan; de binnenplaats over; de trap weer op. Haar tanden maakten een verschrikkelijk lawaai door het tegen elkaar klapperen. Haar vel ging pijn doen van de kou die alle kleine haartjes rechtop deed staan. Ze zat heel stil en langzaam begonnen haar gedachten weer achter elkaar te komen; vreemde, doffe gedachten alsof ze ver weg in een ander hoofd gedacht werden. Ze dacht nu in de derde persoon; korte afgemeten zinnetjes: ‘Ze kan hier niet
| |
| |
blijven zitten.’ ‘Ze moet naar huis terug gaan.’ ‘Nee, de vernedering.’ ‘Ze moet naar huis gaan terwijl het nog donker is.’ ‘Ongezien.’ ‘Van portiek tot portiek.’
‘Als ik door ga zo te denken word ik gek,’ dacht ze. Ze klom van de vuilnisbak af en liep naar de uitgang.
‘Het is waanzin. Het lukt je nooit, maar het is het enige wat erop zit, Mary Nails,’ dacht ze. ‘Mary Nails ... Mary Nails.’ Ze sloop langs de loge van de concierge en deed voorzichtig de buitendeur open. De straat lag volkomen leeg onder het gaslicht.
‘Dat is één lege straat,’ dacht ze en schrok van haar spierwitte lijf dat zelf licht scheen te geven in het felle lantaarn licht. Ze wist niet of ze links of rechts moest, maar holde weg. Aan het eind van de straat was een pleintje waar licht scheen uit een café. Ze wist het plein ongezien over te komen en nog veel straten en pleinen. Ze holde tijdenlang en stond soms met bonzend hart in portieken te wachten tot de mensen voorbij waren. Ze begon zich te verbazen, dat het zo goed ging en dat het mogelijk was naakt over straat te lopen in Parijs en niet op te vallen. Ze was zo moe dat ze een stuk langzaam ging lopen met gelijkmatige passen en heel diep geregeld ademhalend. Ze was ingespannen bezig met het diepe ademhalen toen er plotseling geroepen werd. Een eind voor haar uit zag ze een verlicht café waar donkere mensenvlekken voor stonden. ‘Kijk daar eens,’ riep er één, ‘een losgebroken nudist.’ Ze draaide zich om en begon te hollen. Het hele café holde achter haar aan. De straat weergalmde van de schoenen en het geschreeuw. Ze liep zo hard dat ze viel. Ze werd opgetild door sterke armen. Iedereen drong om haar heen. De man die haar opgetild had droeg haar onder een lantaarnpaal, zodat ze haar goed konden zien. Het gezicht van de man was zo dicht bij dat ze zien kon hoe blond hij was en hoe dun zijn lippen waren.
Nu had alles goed af kunnen lopen, want Mary deed het verstandigste wat ze doen kon; ze viel flauw. De blonde man had verliefd op haar kunnen worden, want zo zonder bril met het loshangende powder blond haar was ze bijna mooi en een naakte vrouw, die zomaar ineens op straat in je armen ligt, heeft altijd iets bijzonders. Maar de blonde man was getrouwd en zijn vrouw drong zich naar voren en schreeuwde; ‘laat die del los.’ En ze begon aan haar te trekken. De man zette Mary, die weer bij gekomen was, op de grond en zodra de anderen de vrouw van haar losgescheurd hadden zette Mary het weer op een lopen en iedereen holde weer achter haar aan.
| |
| |
Aan het eind van de straat zag ze de Seine in het lantaren- en maanlicht glinsteren. Met een jongensboekachtige helderheid van geest, dacht ze; ‘Daar spring ik in en zwem naar huis.’ Terwijl ze over het muurtje sprong herinnerde ze zich dat daar beneden nog weer een stukje straat was. De angst die door haar heen joeg duurde maar een onderdeel van een seconde; toen sloeg ze met haar hoofd tegen een boomtak en bleef nog even hangen op een puntig hekje dat als een bajonet door haar buik scheurde voor ze neerviel - een paar meter van een oude clochard vandaan, die wakker schrok en even tijd nodig had voor hij de situatie overzag en zich uit de voeten maakte.
De cafébezoekers hadden gegild en vol ontzetting over het muurtje gekeken, maar toen ze de oude man zagen weghollen deden ze als bij ingeving hetzelfde. ‘Kom! Niet verder mee bemoeien,’ riepen ze tegen de treuzelaars.
De agent, die toen aan kwam lopen, vond Mary, of wat er nog van haar over was, alleen. Dit is wel een bijzonder gruwelijk einde, maar het eind is vaak zo gruwelijk, dat blijkt wel op de achterpagina's van de ochtendbladen. In dit geval kwam het vooral door het hekje; als dat er niet gestaan had was ze misschien met een lichte hersenschudding en een gebroken been in het ziekenhuis opgenomen en na een paar weken genezen naar huis gegaan. Ze zou nog lang en gelukkig hebben kunnen leven en misschien gezegd hebben; ‘Van dat avontuur in Parijs heb ik iets geleerd.’
|
|