| |
| |
| |
Drie jaar Russische tolk
De oorlogsjaren bracht ik door in ons huis in N., in de Oost-Mark. Gedurende de maand Januari 1945 kwam het front steeds dichter bij onze streek. Van het begin af aan was ik besloten te blijven waar ik was. We waren geen nationaal-socialisten geweest en bovendien sprak ik russisch. Ons huis stond op een berg, die met gras en sleedoorn begroeid was en aan de steile oever van een oude rivierarm lag. In die tijd werden wij, geregeld tegen drie uur in de ochtend, wakker door het dof dreunen van het trommelvuur, dat gericht was op een enige kilometers van ons vandaan gelegen bruggenhoofd. Maar op een morgen toen wij wakker werden, heerste er diepe stilte; de duitse troepen waren vertrokken. Tegen de middag vernamen we, dat enkele russische soldaten langs de straatweg oprukten. Onder de enkele achter gebleven bewoners bevond zich een oud echtpaar, waarmee wij zeer bevriend waren. Op deze dag, het was de 28e April, toen alles kalm bleef, wilde ik hen opzoeken om te horen hoe zij de laatste moeilijke dagen hadden doorstaan. Op weg naar hen toe zag ik de eerste russische soldaat, die van boom tot boom voorzichtig vooruit schoof. Hij was jong, haast een jongen nog, had rood haar en een goedmoedig open gezicht. Ik sprak hem in 't russisch aan. Hij hield mij voor een russin, een oekraïnische vermoedelijk. Impulsief zoende hij me op beide wangen hartelijk en zei: ‘Het duurt niet lang meer of je bent weer in ons vaderland terug.’ Een gevoel van onuitsprekelijke opluchting en ontspanning kwam over me. Zo, dat waren dus russische soldaten. Ik bleef de twee volgende dagen thuis, was aan 't opruimen toen plotseling een buurvrouw binnen stormde, een vrouw van een jaar of veertig, die beneden aan 't water woonde. Opgewonden vertelde zij, hoe twee matrozen zonet bij haar geweest waren, haar verkracht hadden, daarna het huis geplunderd en kleren, ondergoed en horloges hadden meegenomen. Zij verzocht mij met haar naar N. te gaan om de commandant op de hoogte te brengen, want de overal aangeplakte proclamaties vrijwaarden de bevolking voor plunderingen en verkrachting.
Na het eten gingen wij op stap. Op de straatweg was druk verkeer. Oekraïnische en poolse vrouwen kwamen groepsgewijze uit de stad, beladen met bundeltjes ondergoed en kleren, die ze uit de verlaten huizen van hun vroegere bazen hadden gehaald. Op de telegraafpalen zaten russische matrozen en repareerden electrische leidingen. Hun gezichten waren breed, aziatisch, vreemd en hadden weinig overeenkomst met het gezicht van de eerste russische soldaat. Ze waren dronken en bekeken ons brutaal en opdringerig. Sommige riepen mij iets na, wat ik niet verstond. Ik probeerde iets terug te zeggen, maar mijn stem was klankloos van angst. Hoe dichter we de stad naderden hoe angstwekkender en chaotischer het beeld werd. Alle huizen stonden open, bedden, kasten, kleren, ondergoed lagen op straat te midden van een warboel van draden en omgevallen telefoonpalen. Uit de huizen klonk lawaai van dronken soldaten en oekraïnische vrouwen. Uit enkele andere hoorde men hulpgeroep van duitse vrouwen die verkracht werden. Op straat ontmoetten we één duitser, een zekere R.,
| |
| |
vader van een talrijk gezin. Zijn familie stond bekend als de armste en meest verwaarloosde in de stad. Hij scheen zeer opgeruimd en zong. Uit zijn broekzak stak een fles genever, aan zijn arm hingen twee oekraïnische vrouwen. Naar men mij zei was hij de nieuwe burgemeester, aangesteld door de rode armee. Hij groette vriendelijk en grijnzend. Wij vroegen de commandant te spreken. Hij was niet te vinden. Men lachte ons uit. Ik begreep, dat elke poging tot protest geen zin had en zo begaven we ons terneergeslagen op de terugweg. Ontzettende angst overviel me en ik maakte mij zelf verwijten, dat ik niet gevlucht was. Mijn vertrouwen was weg. Ik voelde me tegenover dit gepeupel hulpeloos en uitgeleverd. Enkele regels van Alexander Blok kwamen me in de zin:
Sluit de deuren met verlof
Vandaag is er brand en roof!
Het plebs viert carnaval.
De burger in zijn kraag gedoken
En achter hem door schurft ontsiert
Staat als een hond die z'n baas verloren
De staart getrokken aan zijn lijf
Het betekende poëzie voor mij vroeger, maar zoëven had ik de realiteit ervan gezien.
Mijn vrienden schrokken toen ze mij zagen. Samen besloten wij dat ik niet meer naar mijn eenzaam huis terug zou gaan, maar bij hen zou blijven en voortaan in een bunker in hun park zou slapen. Wij hoopten dat het steeds dichter wordende groen der bomen ons zou beschermen. Van de straatweg af was geen huis te zien. In het beschermende duister van de avond haalde ik uit mijn woning zoveel van mijn have en goed als ik kon dragen en keerde naar het veilige park terug. Hier bracht ik zes weken door, gedurende welke om ons heen chaos heerste. Nog altijd denk ik met een gevoel van grote dankbaarheid aan deze aardholte terug, die genoeg ruimte bood voor mij en mijn kinderen om daar naast elkaar op matrassen te liggen. Struiken en boomtakken bedekten de ingang; hier kon ons niemand vinden. Ik geloof dat ik de moeilijke maanden die nu volgden niet zou hebben doorstaan, zonder de diepe, gezonde slaap hier in de schoot der aarde.
Enige dagen later werd bekend dat de gehele bevolking op het marktplein moest verschijnen. Het was een armzalig hoopje mensen dat daar op de markt samen kwam. Alleen ouden van dagen, zieken en de zeer arme mensen waren achter gebleven. De commandant verscheen. Een man van middelmatige lengte, echt militair met een gesloten gezicht. Men verzocht mij hem te zeggen, dat ik russisch sprak en de bevolking zich door mijn tussenkomst wilde verstaanbaar maken. Maar hij schonk noch aan mij noch aan mijn woorden enige aandacht. Naast hem stond een oekraïnisch meisje, juffrouw Clara, zo als ze later door allen genoemd werd. Ze vertaalde zijn korte toespraak in tamelijk goed duits. De commandant deelde mede, dat de oorlog voor ons ten einde was en dat de roemrijke
| |
| |
rode armee voor rust en orde zou zorgen. Reeds de volgende dag zou brood worden gebakken en onder de bevolking verdeeld.
De volgende dagen verlieten we het park alleen om brood te halen, steeds de grootste voorzichtigheid in acht nemend. Want onze schuilplaats was onze enige beveiliging. Het afleggen van de twee kilometer lange weg naar de stad betekende ook overdag een groot waagstuk. Russische ravitailleringscolonnes waren over de gehele streek verspreid en de soldaten trokken plunderend door het land. Van alle kanten kwamen dagelijks meldingen van overvallen, leeg-geroofde huizen en verkrachte vrouwen. Er was geen leeftijdsgrens voor vrouwen, tussen twaalf en tachtig jaar was geen vrouw veilig. In het begin voelde ik me verplicht, overdag tenminste, als mij iemand te hulp kwam roepen, te gaan en te bemiddelen. Maar ik moest het gauw opgeven, het was nutteloos en ik begaf me in groot gevaar. Meestal kwamen de soldaten aan huis, verlangden water of een dergelijk onbelangrijk iets, namen dan uit het huis mee wat hun van pas kwam en verkrachtten de vrouwen. Wanneer ik er bij kwam en ze in 't russisch aansprak, werden ze verbaasd, afgeleid, onzeker en gingen er soms vandoor. Zo gebeurde het, dat mijn buurvrouw me liet roepen toen twee soldaten bij haar waren binnen gedrongen. De een was een onderofficier met een bleek mongools gezicht. Hij luisterde een moment naar mij, begon toen te lachen, pakte mij bij de hand en zei: ‘We willen feest vieren en hebben vrouwen nodig, kom mee!’ De manier waarop hij dat zei, was niet mis te verstaan. Vol angst wendde ik me tot zijn kameraad: ‘Helpt U mij, beschermt U mij!’ Het was een jonge man, die er gezond en fris uitzag. Ik weet niet, wat hem op dit moment bezielde, maar hij kwam tussenbeide en zei tegen de onderofficier: ‘Laat haar los, ze is van mij!’ Toen legde hij lachend zijn arm om mij heen, en zei: ‘Je bent net mijn bruid in Siberië, vanavond kom ik bij je!’ En zachtjes fluisterend in mijn oor: ‘Pas op voor hem, hij deugt niet’. Hij pakte me bij mijn arm en we gingen weg. Op dit moment voelde ik geen angst, alleen dankbaarheid en wist trouwens ook, dat hij me 's avonds niet zou kunnen vinden. Enige dagen later kwam ik de mongoolse onderofficier weer tegen. Het was op onze berg toen mijn buren mij weer geroepen hadden. Het was Zondagochtend. De mongool was ook deze keer dronken, herkende mij direct, kwam met een kwaad gezicht op me af, om mij deze keer niet los te laten. Ik wrong mij los, hij loste een schot achter mij, maar raakte mij niet. Na deze ervaring had ik geen moed om mijn buren te helpen. Niettegenstaande dit alles, herinner ik me, hoe mijn ingrijpen toch eens een zeker succes had. Het moet in de allereerste dagen geweest zijn. Ik was op de straatweg om brood te halen. Uit een huis aan de rand van de weg kwam huilend een oude vrouw en wees op een vol beladen handkar, welke door een oekraïnische vrouw getrokken werd. ‘Daar ligt mijn enige warme jas’. Ik stapte op de oekraïnische vrouw af. ‘Geef haar de jas terug.’ Ze lachte me uit. Tegelijk trok een lange rij russische tanks langs de straatweg in de richting van Berlijn. In mijn opgewonden toestand, in mijn naïviteit - anders kan ik het vandaag niet verklaren - ging ik voor een dezer tanks staan; hij stopte. ‘Kameraden, helpt, ze heeft deze oude vrouw haar enige warme jas afgenomen!’ Deze keer appelleerde ik niet vergeefs aan de ridderlijkheid van de rode armee. De soldaat stapte uit
| |
| |
en zei tegen de oekraïnische vrouw: ‘Geef haar de jas terug.’ Ze deed het, terwijl ze dreigend tegen me zei: ‘Pas op, als ik je ooit te pakken krijg!’ Later was de oude vrouw haar jas toch kwijt, hij werd door russische soldaten uit haar huis gestolen.
Het kan hoogstens een paar dagen later geweest zijn toen tegen de middag de kinderen ons kwamen waarschuwen dat twee russische soldaten zich in de tuin ophielden. Enkele minuten verstreken in radeloosheid. Onze kennis, de oude mevrouw M. was echter een moedige vrouw. Haar gehele verschijning, haar grijs-wit haar, de op een stok gesteunde gestalte, dwongen respect af, niettegenstaande de gescheurde kleren uit die tijd. Rechtop ging ze de indringers tegemoet en ik kwam achter haar aan. Groot was onze opluchting en vreugde, toen bleek dat de twee ‘russen’ in werkelijkheid franse krijgsgevangenen waren, die vroeger hier in het park gewerkt hadden. De familie M. had ze altijd goed ontvangen en ze goed behandeld en nu hadden ze een wandeling naar het hun zo bekende park ondernomen. We hadden ze haast omhelsd, het waren vrienden, broeders, europeanen, mannen voor wie men geen angst hoefde te hebben. Ook zij zagen in ons vrienden. Ze kwamen om afscheid te nemen. Ze vertelden dat de oprukkende russen geen onderscheid tussen hen en de duitsers hadden gemaakt. Ze waren hun horloges net zo goed kwijt, de franse vrouwen, die met hen waren, konden ze evenmin voor verkrachting beschermen. Nu waren russische militaire instanties bezig de franse krijgsgevangenen te verzamelen, om ze over Moskou-Odessa naar hun vaderland terug te brengen. Maar deze twee fransen waren besloten, na alles wat ze gezien hadden, naar het westen, de Amerikanen door te dringen, om op die manier veiliger naar hun vaderland te komen. We schudden elkaar ten afscheid de hand en wensten elkaar alle goeds.
In de stad hadden intussen de mannen, die in N. achtergebleven waren op bevel van de commandant, een burgemeester gekozen. Kameraad R., die noch lezen, noch schrijven kon, moest met een minder gewichtig baantje genoegen nemen. De keuze viel op een oude boekdrukker, vroeger onafhankelijk sociaal-democraat. De keuze was niet slecht. De gekozen burgemeester was een oude man, met wit haar en een intelligent gezicht. Hij bebouwde een lapje grond, was getrouwd en had geen kinderen. Omgeven door katten, kippen, geiten en een varken, leefde hij in een klein bouwvallig huisje. Hij zag er zeer onverzorgd uit, maar achter zijn brilleglazen keken intelligente, goedmoedige ogen vol humor. Hij stak gunstig af bij de toen in de omliggende dorpen gekozen burgemeesters, die noch lezen, noch schrijven konden en meestal corrupt en incapabel waren. De nieuwe burgemeester had nauwelijks zijn ambt aanvaard, het was geloof ik de 12e Mei, of hij vroeg me hem te helpen. Voorlopig bestond mijn werk in het maken van russische opschriften ‘Burgemeester’, ‘Ziekenhuis’, ‘Verboden te plunderen’ etc. en hem bij zijn onderhandelingen met de commandant te assisteren. Er werden lijsten gemaakt, inhoudende de namen, leeftijden, beroepen, politieke lidmaatschappen van de bevolking, welke naar de commandantuur gedirigeerd werden. Kort daarna liet ‘juffrouw Clara’, de tolk van de commandant, vragen of ik russisch lezen en ook schrijven kon, in welk geval ze mij als haar ‘hulp’ kon te werk stellen. Juffrouw Clara heeft niet enkel onaangename dingen in Duitsland onder- | |
| |
vonden. In ieder geval was ze hartelijk, bereid om te helpen, en in haar werk zonder enig gevoel van wrok t.o.v. de bevolking. Er heerste toen echter een chaotische toestand en daaraan kon ook zij niets veranderen. De commandantuur bevond zich in het huis van een arts, die gevlucht was; grote rode doorzichtige spandoeken met witte letters erop bedekten de gevel. De opschriften waren politieke leuzen, woorden uit redevoeringen van Stalin, gericht tot het rode leger. Voor de ingangspoort stond de russische wacht en het was moeilijk er binnen te komen.
Door mijn tussenkomst probeerde de burgemeester, zijn klachten, wensen en aanvragen aan de commandant te richten. Dagelijks had ik dergelijke klachten over plunderingen, verkrachtingen, brandstichtingen over te brengen. Men beloofde ons steeds een onderzoek in te stellen, maatregelen te nemen, er gebeurde echter nooit iets. In de commandantuur heerste in deze tijd een onbeschrijfelijke warboel, een overwinningsroes had allen bevangen na al het doorstane leed in het verleden. De gramofoon speelde van vroeg tot laat, de alcohol vloeide, en er was nooit een tekort aan oekraïnische vrouwen; het aan zich zelf overgelaten leger, vierde op eigen manier feest. Maar er hing toch nog veel van de comandant af. De commandant van het nabij gelegen dorp werd algemeen geprezen. Ik had een keer de gelegenheid hem te leren kennen. Heer M. uit ons dorp was op een goede dag van huis gegaan en vergat zijn legitimatiebewijs mee te nemen. Hij werd in het genoemde nabij gelegen dorp aangehouden en opgesloten. Toen ik laat in de middag van mijn werk in het park terugkwam, smeekte mevrouw M. mij naar het dorp te gaan om haar man los te krijgen. Talmend ging ik op weg. Het was al avond geworden, en de vijf kilometer lange weg langs de chaussee was niet zonder gevaar. Ik kwam ongedeerd in L. aan en werd direct bij de commandant binnengelaten. Het was een man tussen de dertig en de veertig, met donker haar en een scherp gesneden gezicht. Hij hoorde mij aan, zijn vragen waren kort en wantrouwend. ‘Hoe komt het dat U russisch spreekt?’ Ik zei dat ik russisch gestudeerd had uit belangstelling voor de russische litteratuur en in mijn nood, want ik voelde dat mijn zaak er slecht voor stond, begon ik Poesjkin's beroemde versregels te citeren, uit een gedicht opgedragen aan Adele Kern. Ik had nauwelijks de eerste regel gezegd, of de commandant en de beide oekraïnse vrouwen, die naast hem stonden, citeerden ook de tweede regel met mij samen. We lachten allen, ik had gewonnen. De heer M. werd uit de kelder gehaald en nadat ik zijn legitimatiebewijs had laten zien, mochten wij naar huis.
In de daarop volgende weken wisselden de troepen voortdurend, ons plaatsje was een doorgangskamp. Dagenlang waren de straten geblokkeerd door de naar Rusland terugtrekkende troepen. Van uit onze schuilplaats, door de boomtakken kijkend, kregen we elke ochtend hetzelfde beeld te zien: kanonnen, tanks, vrachtwagens volgeladen met piano's, gestreepte dekens en kussens, waarop russische soldaten lagen te slapen of te eten. Toen deze troepen voorbijgetrokken waren, kwam op een avond een troep mongoolse ruiters, die een kudde koeien naar het oosten dreef. De mannen droegen lange vlechten en bont geborduurde hemden. Ze bereden prachtige paarden en vertoonden allerlei staaltjes van rijkunst. 's Nachts kampeerden ze op een wei aan de rivier.
| |
| |
Nieuwsgierig bespiedden we ze vanuit onze schuilplaats en keken vol verlangen naar de volle uiers der koeien. Oekraïnsche vrouwen begeleidden de mannen en molken de koeien. De volgende morgen nam ik een kloek besluit, pakte twee emmers en ging barrevoets en met een doek om mijn hoofd, mijn kleine jongen op de heup dragend, naar beneden en vroeg om een beetje melk. ‘Neem een koe en melk.’ zeiden de oekraïnse vrouwen. Het was gemakkelijker gezegd dan gedaan. De koeien die uit verschillende stallen aangedreven waren, waren schuw. Na veel inspanning lukte het me tenslotte en ik trok met twee haast volle emmers huiswaarts. 's Avonds ging ik opnieuw met mijn emmers naar beneden en vulde ze weer. De vrouwen zeiden nu echter, dat ik de volgende keer eieren in ruil voor melk zou moeten brengen. We raapten bij elkaar, wat onze kippen aan eieren gelegd hadden, en dat bracht ik de volgende ochtend naar het kampement. Het was een heerlijke mei-ochtend, het gras glinsterde in de zon door de ochtenddauw. Op donzen bedden en gestreepte dekens rustten de oekraïnse vrouwen, getooid in crêpe-de-chine nachtjaponnetjes, welke ze evenals de dekens onderweg uit omliggende huizen gehaald hadden. Sommige liepen of lagen in innige omhelzing met hun mongoolse vrienden, andere hurkten bij het vuur en waren aan 't koken en braden. Mijn eieren gingen direct in de pan. 's Middags trokken ze verder, de donzen bedden, dekens en kookpannen in 't gras achterlatend.
De straatweg was nog steeds onveilig. De weg naar de stad, die ik dagelijks voor mijn werk moest afleggen, was zenuwslopend. Het werk op het raadhuis was veelzijdig en vol afwisseling. Vanuit de kamer, die voor de wacht bestemd was, en die onze enige werkruimte vormde, konden we het hele marktplein overzien. Vluchtelingen gingen af en aan, sommigen keerden terug naar N., uitgeput, kaal geplunderd en vaak ziek. De huizen, die ze verlaten hadden waren meestal leeggeroofd. Uit het oosten kwamen mensen die verdreven waren, soms in onbeschrijflijk ellendige toestand; ze wilden verder trekken. De meesten vroegen om een ‘laissez passer’ in de russische taal. Een ‘document’ was voor de russen zeer belangrijk. Ik schreef indertijd honderden van deze onzinnige papieren in de russische taal uit. Burger of burgervrouw X., vluchtelingen van daar en daar willen naar die en die plaats, de burgemeester verzoekt ze ongehinderd door te laten, een stempel er onder. Hoe wonderlijk het ook was, zulk een papier werd als document door de russen gerespecteerd.
Samen met mij werkte op het raadhuis een vrouw, een vroegere secretaresse uit Berlijn. Ze kwam uit ons plaatsje, haar ouders woonden hier in het bos in een bouwvallig houten huisje. Ze leefden hier vrijer en waren natuurliefhebbers. De gehele familie was lid van de communistische partij. De vader was het type van de idealist en wereldverbeteraar, aanhanger van de natuurgeneeskunde. Gedurende het naziregiem sloten ze geen compromis, luisterden avond aan avond naar de russische zenders, en wachtten op hun bevrijders in het voorjaar 1945. De ontmoeting met de russische troepen was hun eerste grote ontgoocheling. Ze hadden, toen de russische troepen kwamen, hun oude bewijzen der communistische partij te voorschijn gehaald, radbraakten enkele russische woorden en toonden beelden van Marx en Lenin, welke ze onder doodsgevaar in de
| |
| |
nazitijd verborgen hadden gehouden. Maar dit alles kon de rode armeesoldaten niet weerhouden om hun kasten te plunderen en de hele garderobe mee te nemen.
Half Juni besloot ik weer naar mijn huis terug te gaan. De algemene onveiligheid was nog geenszins geweken, maar er kwam een verandering in mijn werk, die mijn persoonlijke veiligheid zeer ten goede kwam. Omdat de stad aan de rivier lag, kregen we een marine-detachement in ons plaatsje. Deze mariniers waren nog grotere rovers dan de gewone soldaten. Bijna elke nacht hadden er roofovervallen plaats, die vaak gepaard gingen met zwaar lichamelijk letsel der slachtoffers. Op een ochtend werd ik door de burgemeester weer met een dergelijke klacht naar de marine-commandant gestuurd. De wacht wilde mij niet bij de commandant melden, daar deze zogenaamd niet aanwezig was, zoals meestal trouwens wanneer er bezwaren werden ingediend. Een al wat oudere sergeant, een kleine gedrongen man, hoorde toevallig mijn gesprek met de wacht en zei tegen me: ‘Komt U mee, ik heb U nodig.’ Onderweg naar zijn huis vertelde hij me, dat hij rechter-commissaris bij de officier van justitie was, en zich voor mijn geval interesseerde en mij als tolk kon gebruiken. Bij hem thuis moest ik hem alle details van de roofoverval vertellen. Een russische vrachtwagen was 's nachts op de straatweg vóór een eenzaam huis gestopt en twee matrozen drongen er naar binnen. De man die de vrouwen wilde beschermen kreeg een schotwond in de longen, de vrouwen werden verkracht en de kasten leeggeroofd. De matrozen verdwenen toen in het donker. Op zichzelf was er niets bijzonders aan, het gebeurde nacht aan nacht op allerlei plaatsen. Alleen het zware lichamelijke letsel met een vuurwapen toegebracht, maakte het geval ernstiger. Al 's middags werden de beide vrouwen voor een verhoor ontboden.
Van nu af aan werkte ik hier haast dagelijks, ondervroeg de getuigen, soms geheel zelfstandig, begeleidde de rechter-commissaris naar de plaats van de misdaad en droeg met hem samen steentje voor steentje het bewijsmateriaal bij elkaar. Toen de daders, twee matrozen en de wagenbestuurder gevonden waren, werden ze met de twee vrouwen geconfronteerd. Op de gezichten der matrozen was de haat te lezen, toen ze de vrouwen zagen. Ik hoorde hun woorden: ‘Kijk, deze duitsers zien er precies zo uit, als Ilja Ehrenburg ze beschreven heeft’. De twee vrouwen, die tegenover hen stonden, waren heel eenvoudige burgerlui met verwerkte handen en verweerde gezichten. De rechter leidde de verhoren met grote rust en grondigheid. Zijn vragen waren juridisch bezien niet bijzonder spitsvondig, maar getuigden van gezond verstand. Zijn ogen waren altijd vol humor en menselijkheid, om het even of hij met de daders of hun slachtoffers te doen had. Zijn vasthoudendheid hielp hem in vele gevallen de daders te vinden. Kwamen deze dan voor een militair gerecht dan werd het proces onbevooroordeeld en rechtskundig geleid, ten minste in die gevallen waarbij ik tegenwoordig kon zijn. Niettegenstaande deze veroordelingen bleef het onveilig; zij vonden immers alleen plaats, wanneer er van zwaar lichamelijk letsel sprake was. Deze militaire rechtspraak had nanatuurlijk niets met het politieke onderzoek en de politieke gerechtshoven te doen. Deze laatsten waren geheel andere instanties en arresteerde in die tijd duitse mannen van elke leeftijd; meestal 's nachts. Aanleiding tot
| |
| |
de arrestatie was meestal het lidmaatschap van de nationaal-socialistische partij, maar vaak werden ook mensen zonder directe reden opgepakt. Vrouwen van gearresteerde mannen verzochten mij dikwijls een of ander verzoekschrift aan de politieke commandant te richten. Ik vroeg de rechter om raad, waarop hij op zeer ernstige toon zei: ‘met het oog op uw eigen veiligheid raad ik U aan zich nooit met politieke aangelegenheden te bemoeien.’ De rechter commissaris was een midden vijftiger en had dus het tsaristische Rusland gekend. Naar aanleiding van een getuigenverklaring, moesten we op een keer bij een zeventien-jarig duits meisje zijn, de dochter van een arbeider. Haar kleine slaapkamertje was helder en zindelijk. Boven haar bed en aan de muren hingen goedkope reproducties van religieuse schilderijen. Op het gelaat van de rechter kwam een uitdrukking van vertedering, toen hij zei: ‘Ze is gelovig, het goede kind!’ En later op straat, met een tikje ironie en humor: ‘Wij russen zijn rare mensen, we geloven niet in een God en gaan ook niet naar een kerk.’ Op mijn onbewogen antwoord: ‘Dat blijft zo niet,’ keek hij me onderzoekend aan, maar zei niets. Toen na driekwartjaar de rechtercommissaris terug geroepen werd, betekende dit voor mij een groot persoonlijk verlies. Hij was noch bijzonder ontwikkeld, noch had hij verder iets buitengewoons, maar toch was er een groot verschil tussen hem en de andere russische officieren, met wie ik in mijn beroep dagelijks in aanraking kwam. Hij was als mens absoluut betrouwbaar, uiterst rechtvaardig en hield er zijn eigen ideeën op na.
Door tussenkomst van deze rechter-commissaris werd ik verzocht duits taalonderwijs aan de staf-officieren te geven. In een klein vertrek kwamen 's avonds 10 tot 20 officieren van verschillende leeftijd bijeen en ik probeerde voor een groot zwart bord hun de beginselen der duitse grammatica bij te brengen en eenvoudige duitse zinnen met hen te lezen en te schrijven. Deze taalcursus werd door een jonge officier in het leven geroepen, die de politieke scholing der militairen leidde. Hij was tegen de dertig, zag er gedistingeerd uit en werd door zijn kameraden de aristocraat genoemd. Hij was zeer ontwikkeld, had een buitengewoon scherp verstand, kon geestig en ironisch zijn. Zijn aanwezigheid maakte de vermoeiende lessen aantrekkelijker. Maar het was voor mij dikwijls moeilijk zijn opmerkingen en zinspelingen te volgen. Ik herinner me, hoe hij een keer bij het vergelijken van duitse en russische werkwoorden, spottend tegen me zei: Men ziet, het Duits heeft veel verleden en weinig heden. We hebben evenveel toekomende tijd als het russisch, kon ik hem antwoorden en schreef de vormen van het futurum op het bord. Niettegenstaande zijn mooi uiterlijk, zijn gemak in de omgang en zijn gecultiveerde geest, ging er van S. iets kouds en boosaardigs uit. Politieke functies werden dikwijls door officieren bekleed, die uit oude families kwamen. Ze waren veel soepeler in de omgang, waren ontwikkeld, konden meestal frans spreken en hadden als men met hen in aanraking kwam iets innemends. Toch stuitte men juist bij deze officieren dikwijls op iets boosaardigs en duivels, waarvoor men weer terugschrok De meeste officieren echter waren grof, primitief en ongedifferentieerd.
Mijn ergste tegenstander en vijand was de penningmeester Wjasnikoff. Ik had de taak salarisvorderingen van duitse werklui in russische dienst
| |
| |
bij hem te innen. Ik kan niet beschrijven hoeveel moeite en geduld dit eiste. Steeds werden mij beloften gedaan, telkens werd ik wegestuurd, telkens had hij weer andere uitvluchten. Toen later in de grote politiek de onderhandelingen met Molotow net zo moeizaam en resultaatloos verliepen, moest ik aan Wjasnikoff denken en zag zijn onbewogen, aziatisch gezicht weer voor me.
Wat het samenwerken met russische officieren het meest bemoeilijkte was hun volkomen onbetrouwbaarheid. Nooit werd een schriftelijke overeenkomst of afspraak nagekomen, of deze nu de dienst of een persoonlijke aangelegenheid betrof. En ik geloof, dat die neiging tot onbetrouwbaarheid door de collectivistische opvoeding versterkt wordt. De enkeling is niet gewend voor iets op te komen, als enkeling persoonlijk verantwoordelijk te zijn voor zijn handtekening, zijn woord of zijn handeling. Ik werd dikwijls gevraagd boeken te leen te geven. Bijna alle russen zijn hartstochtelijke lezers. Kwamen ze in mijn huis, dan bleven ze altijd voor mijn boekenrek staan en vroegen mij uit mijn russische boekenverzameling iets te leen. Ik heb de boeken maar in zeldzame gevallen teruggekregen. Mijn russische boeken waren voor hen bijzonder interessant, omdat sommige ervan gedichten van Poesjkin, Blok, Tjutsjef bevatten, die in hun uitgaven niet voorkwamen.
In de zomer '46 verlieten de mariniers tot grote opluchting van de gehele bevolking onze stad. Maar voor die tijd gebeurde er iets, dat ik nooit zal vergeten en dat mij voor het eerst de ogen opende en mij liet zien, wat het communistische systeem eigenlijk was. We zaten op een Zondag aan tafel. Voor ons huis stopte een auto, er werd geklopt, en twee mariniers kwamen binnen, samen met een vrouwelijke tolk van de politieke commandant. De tolk was een knappe jonge vrouw met rood haar die in haar optreden zo glad was als een aal. In zeer beleefde woorden vertelde ze mij, dat ze mijn gast, een student uit Berlijn, kwam arresteren. Ik was verbijsterd en vroeg haar welke reden ze daarvoor had, want hij was nooit nazi geweest. Enkele weken verstreken en toen bracht dezelfde auto de jonge R. weer terug. Na enig weifelen en de belofte mijnerzijds er met niemand over te zullen spreken, vertelde hij wat er gebeurd was. Men had hem eerst ondervraagd en vervolgens beschuldigd nazi te zijn geweest en nu spionnagediensten te verrichten. Aangezien R. zich van geen schuld bewust was, wilde hij ook onder druk niets bekennen en protesteerde tegen alle beschuldigingen. Acht dagen lang werd hij in een donkere kelder vastgehouden, waar het van ongedierte wemelde. Verscheidene keren werd hij gehaald en telkens weer probeerde men hem een bekentenis af te persen. Toen veranderde men van methode, hij werd in een andere kelder gebracht waar het licht en zindelijk was. Een andere officier kwam en begon zeer vriendelijk met hem te praten. Hij had informaties nodig, aangaande de stemming onder de Berlijnse studenten en vroeg of hij deze informaties kon verstrekken. De jonge R. begreep direct dat het om verradersdiensten ging en weigerde deze inlichtingen te geven. Zulke gesprekken herhaalden zich enige malen, toen vertelde men hem dat een der volgende dagen een transport naar Siberië vertrok en hij met dit transport mee zou gaan als hij bleef weigeren het aanbod aan te nemen. R. gaf toe. Hij tekende een contract dat hij zich verplichtte
| |
| |
genoemde officier om de drie weken op het Schlesische Bahnhof te ontmoeten. Hij was nu besloten naar West-Duitsland te vluchten. Ik begreep nu, hoe het mogelijk was dat mensen, die goede kameraden en fatsoenlijke burgers waren, tenslotte tot verradersdiensten overgingen; zij werden precies zo gedwongen, en wisten geen andere uitweg.
Ik werkte toendertijd bij een andere russische instantie. Enkele kilometers van ons plaatsje vandaan, was in de oorlogstijd een chemische fabriek ontstaan. Een staf van russische ingenieurs had de fabriek te demonteren. De winter die nu kwam ging ik geregeld eens per week naar deze fabriek om er te werken. De weg erheen was erg vermoeiend en het werk gaf me weinig voldoening, omdat ik de nodige technische kennis miste om de gecompliceerde scheikundige procedees goed te vertalen. Maar de kennismaking met een officier, die daar de leiding had was uit menselijk oogpunt bezien een winst. Deze man was zeer gesloten, schuchter en maakte een asketische indruk. Hij was ongeveer veertig jaar oud, van civiel beroep ingenieur, en leefde met zijn moeder in Moskou. Hij hield hartstochtelijk van muziek, speelde zelf piano, met voorliefde voor Chopin. Welk nut mijn werk voor hem hebben kon, heb ik nooit begrepen. We keken gezamenlijk het gevonden documentatiemateriaal door om het daarna in 't russisch te vertalen. Deze vertalingen werden naar Rusland gezonden. Ik veronderstel, dat zij evenmin bruikbaar waren, als de machines, de technische apparatuur en meetinstrumenten, welke verwrongen en verwaarloosd lange tijd in de regen hadden gestaan, voordat ze naar Rusland werden getransporteerd.
In hetzelfde vertrek als wij werkte een overste, die tamelijk goed duits sprak. Hij droeg een baard, zijn hoofd en de uitdrukking van zijn ogen deden me aan Tolstoi denken. Hij zei weinig en ging geheel in zijn werk op. Af en toe raakten we in een gesprek met hem, over woningtoestanden in Moskou, de organisatie van de sowjet-scholen, het verschil tussen de duitse en de russische manier van leven. Zijn vragen en antwoorden waren zeer kort, zeer zakelijk en altijd zonder een goed- of afkeuring. Zijn persoonlijke instelling tot deze dingen was nooit te raden. En toch ging van deze man iets van goedheid en wijsheid uit, zijn zwijgzame aanwezigheid deed me goed, hoewel hij uren lang doorwerkte zonder op te kijken. Deze beide officieren waren geheel anders dan de overige, voor welke ik altijd bang was, wanneer ik ze alleen aantrof. Deze twee waren ernstige werkers, de andere echter deden niets of dreven ruilhandel om hun tijd te verdrijven. Elkeen scheen bezeten te zijn van een geweldige bezits-lust, alsof deze menselijke eigenschap, thuis door een onnatuurlijk systeem verstikt, hier in het bezette gebied aan zijn trekken zocht te komen. Soms verzocht me een jonge russische ingenieur hem enkele uren bij te staan onder het voorwendsel dat ik hem bij zijn technische vertaling moest helpen; in werkelijkheid ging het om moeilijkheden met de duitse grammatica. Hij representeerde een zeker type van de jonge generatie, voor wie weten macht betekende. Hij wilde door energie gedreven in zo kort mogelijke tijd, zo veel mogelijk zien te verwerven. Als ik met hem werkte trachtte hij elke minuut zo productief mogelijk te benutten. Hij was een overtuigd communist en had iets zelfingenomens. ‘Bij ons is alles beter dan ergens ter wereld,’ zei hij een keer, ‘of kunt U mij mis- | |
| |
schien noemen, wat bij U in de kapitalistische wereld beter is?’ Hij keek me uitdagend aan, toen ik zweeg. ‘Misschien zijn jullie huishoudingen beter geordend en jullie huizen gezelliger, zei hij, maar dat is dan ook alles, wat ik zou weten. Onze vrouwen leren en werken en hebben geen tijd voor dergelijke dingen.’ Hij leende verscheidene duitse boeken van me; toen hij naar Rusland ging nam hij ze alle mee.
Toen het marine-detachement in de zomer '46 vertrok nam de stad-commandantuur weer aan betekenis toe. Na veel wisselingen kreeg een majoor deze post voor lange tijd in handen. Hij kwam uit de Oekraïne, was klein van stuk en maakte op mij altijd de indruk afwezig te zijn, zich te vervelen, alsof zijn bezigheid hem in de verste verte niet aanging. Deze indruk maakte hij zelfs als hij de boeren in zijn dienstlocaal ontving en in toorn ontstoken een rede tegen ze afstak. Bij zulke gelegenheden placht hij aan zijn werktafel te zitten, welke met rood doek bekleed was, achter hem aan de muur een levensgroot portret van Stalin, en politieke leuzen aan de muren, die in geen dienstlocaal van de russische commandantuur mochten ontbreken. Naast hem zaten de burgemeester en ik, aan zijn andere zij de agronoom en de russische vrouwelijke tolk. Langs de muur tegenover ons zaten of stonden zwijgzaam de boeren. De commandant las een toespraak voor die wemelde van beschuldigingen en dreigementen, de text werd hem blijkbaar door een hogere instantie voorgeschreven. Ik moest de toespraak woord voor woord vertalen, daarbij geasissteerd en gecontroleerd door de russische tolk. In het begin voelde ik me bij deze hevige uitbarstingen zeer onbehagelijk en verwachtte het ergste. Maar gelijdelijk raakte ik aan deze toon gewend, en wist uit ervaring dat het luide geschreeuw, het met de vuist op tafel slaan, het trekken van het pistool tot de russische tactiek behoorde en door de russen helemaal niet zo ernstig genomen werd. Had de commandant zijn redevoering beëindigd, dan antwoordden en verweerden zich de boeren, de storm placht dan nogmaals los te breken om daarna langzamerhand te luwen. Ten slotte ging men vaak met een handdruk uit elkaar en bleef feitelijk alles bij het oude. De commandant had zijn plicht gedaan en voor hem was de zaak afgedaan. De feitelijke heerser op de commandantuur was Warja, de vrouwelijke tolk. Ze was de enige die Duits spreken en verstaan kon. Ze kwam uit Marioepol, waar haar beide ouders op een conservenfabriek werkzaam waren. Nog heel jong was ze door de duitsers op straat gepakt en naar Duitsland gedeporteerd als werkkracht. Ze was 17 of 18 jaar oud toen het gebeurde en kon niet eens afscheid van haar ouders nemen. In een klein oost-duits stadje kwam ze in de huishouding, moest op kleine kinderen passen en werd blijkbaar niet slecht behandeld. Ze had het Duits vlug geleerd en de russische militaire instanties hielden haar als tolk vast. Het was een mooi en statig meisje. Haar rond en iets te breed gezicht was door blond, krullend haar omgeven. Ze nam haar taak waar met een voor haar leeftijd verwonderlijk verantwoordelijkheidsgevoel, en met een zekere waardigheid. Haar temperament en jeugd namen alleen dan de overhand, wanneer ze met jonge officieren te doen had, die ze alle regeerde. Haar lach had iets kinderlijk aanstekelijks. We werkten soms gemeenschappelijk aan moeilijke vertalingen en ik bewonderde hoe geconcentreerd ze kon werken, hoe vlug ze alles opnam en onthield. Met grote aanhankelijkheid
| |
| |
praatte ze over haar schoollerares, van wie zij meer scheen te houden dan van haar eigen ouders. Ze was te jong en te naïef om over politieke dingen na te denken. Naar aanleiding van verkiezingen die toendertijd voor de opperste Sowjet gehouden werden en waar de bezettende troepen natuurlijk ook aan deel namen, zei ze tegen me: ‘Ziet U, bij ons zijn alle mensen gelijk, ik heb hetzelfde stemrecht als een generaal.’ Mijn tegenargument, dat dat toch ook bij ons en overal ter wereld het geval was, drong niet tot haar door. Soms, wanneer het werk het niet anders toeliet, at ik met haar samen op haar slaapkamer. Vele dingen wezen hier op haar primitieve natuur. Op de bank zat een grote teddybeer, waar zij veel van hield en die ze voor een jonger zusje wilde meenemen. Op haar toilettafel stond een verzameling van smakeloze, bonte flacons en poederdoosjes. Ze verzamelde bonbondoosjes vanwege de mooie opgedrukte plaatjes. Ik kon goed met haar opschieten en mocht haar openhartig en oprecht wezen, haar sterke vrouwelijkheid, die door verstand en energie in een gelukkig evenwicht gehouden werd. Wat er van Warja is geworden weet ik niet; ze trouwde en vertrok met haar man naar de Sowjet Unie.
Toen de commandantuur uit onze kleine stad vertrok, kwam ik, daar ik weer Duits onderricht ging geven, bij een Sowjetrussische familie terecht, die mij in menig opzicht wel typerend leek. De man was directeur van een vroegere duitse fabriek, die nu in een Sowjet N.V. veranderd was. Op zijn werk gold hij als een eerzuchtig, fanatiek partijcommunist, die hoge eisen stelde aan zichzelf en aan zijn fabriekspersoneel. Als bedrijfsleider was hij correct, maakte zich niet aan verduisteringen schuldig als zijn dikke voorganger, die in elk opzicht van hem verschilde. Laat 's middags liet de nieuwe directeur mij roepen. Hij was niet tevreden dat ik hem beloofde de volgende dag bij hem thuis te komen. Wij hadden elkaar nog niet begroet, of hij stelde me de vraag: Hoeveel tijd heeft U nodig om mij Duits bij te brengen zodat ik het beheers? Op mijn ontwijkend antwoord, dat het van vele omstandigheden afhing, die ik niet beoordelen kon, zei hij ongedurig: ‘Ik wens 5 uur per dag met U te werken, hoe lang duurt het dan?’ Gelukkig kon ik hem overtuigen dat ik wegens tijdgebrek niet de geschikte persoon voor hem was. Later gaf ik twee keer per week Duitse les aan zijn vrouw en zag hem vluchtig, steeds nerveus en haastig, op een of ander doel geconcentreerd, komen en gaan. Zijn vrouw bereidde zich voor een examen in de Duitse taal voor. Het was een blonde, bleke, ziekelijke vrouw ca. 25 jaren oud, stil en vriendelijk van natuur. Ze begreep reeds goeds Duits, was er op uit om te leren en het was daarom prettig met haar te werken. We lazen samen ‘Emilia Galotti’, omdat ze een proefschrift op dit thema van Lessing moest schrijven, later gingen we overeenkomstig haar wens Engels lezen. Ze was vaak ziek, haar hart was niet in orde en zij was voortdurend onder behandeling van een vrouwen-specialist. Toen ze later vertrouwelijker met mij werd, klaagde ze vaak over haar man, zijn koele houding tegenover haar en zijn egoïsme. Hij tyranniseerde haar en speelde de baas over haar tot zelfs in de kleinste dingen. Ze verlangde naar Rusland terug te gaan om examen te doen. Hij weigerde dit. Ik uitte mijn verbazing, haar man was toch in de partij en een essentiëel punt in de communistische wereldbeschouwing was toch de
| |
| |
vrijheid en onafhankelijkheid der vrouw, ook van de getrouwde. Ze trok alleen de schouders op. Ik begreep nu beter waarom ze zoveel ziek was. Maar ook hem scheen het op eerzucht en machtsgevoel gebaseerde bestaan, niet goed te bekomen. Hij leed aan hevige hoofdpijnen die hem dwongen dagen achtereen in een donker vertrek te liggen en zodoende een rustperiode in te schakelen, die hij zich anders niet gunde. In vele Sowjet-families verrasten me bijzonder bij vrouwen hun klachten over hoofdpijnen, hartzwakte, vrouwenziekten - in krasse tegenstelling tot hun robust en vitaal uiterlijk. Zelfs de gezonde Warja leed aan hevige migraines en aanvallen van zwaarmoedigheid, en veel russische vrouwen met wie ik intiem in aanraking kwam, leden aan neurose of vertoonden symptomen van neurotische aandoeningen, die mij ertoe brachten te denken, dat de communistische wereldbeschouwing hen niet goed bekwam. Na alles wat ik bij de Sowjetmensen kon observeren, was het voor mij duidelijk, dat sociaal voelen, gemeenschapszin, een zekere maat van persoonlijke vrijheid en achting voor zijn levenspartner het resultaat van menselijk rijpzijn en ethische ontwikkeling van de enkeling zijn, en niet uitvloeisel van collectieve opvoeding of marxistisch gericht denken.
Ik begreep hoe zeer het communisme als leer en systeem met de wetten van het leven en de menselijke ziel in strijd is en daarom elke ontwikkeling, zowel materiëel als geestelijk, remt en verdringt. Voor mij was het zeer belangrijk deze ervaring persoonlijk en ter plaatse op te doen. Ik ben dankbaar dat ik naast het politieke systeem ook mensen heb leren kennen, met wie contact en vriendschappelijke verhoudingen wel degelijk mogelijk waren. Deze zuiver menselijke verhoudingen waren in de eerste vruchtbare tijd na 1945 misschien nog eerder mogelijk dan later, toen wantrouwen en wereldbeschouwing hoe langer hoe meer een onzichtbare muur gingen vormen, die tussen elke persoonlijke ontmoeting schoof en elk rechtstreeks contact van mens tot mens onmogelijk maakte.
Margarete Ried.
|
|