leven op te geven en een permanente wigwam op te slaan - van plezierige dingen kan men nu eenmaal beter te vroeg dan te laat afstand doen. Daarom liet ik mij ergens als een ‘zeer urgent’ geval bij een huisvestings-bureau inschrijven, en sindsdien krijg ik wel eens een uitnodiging om eens te gaan kijken. Welnu, na eerst bij een 87-jarige te zijn geweest die onmiddellijk met een overvloed van juridische argumenten aantoonde dat het huisvestingsbureau ver buiten zijn boekje was gegaan door ons bij haar op visite te noden, konden wij een splinternieuwe flat gaan bekijken aan een splinternieuwe straat van een splinternieuwe wijk. Op zichzelf waren deze straat en deze wijk niets bijzonders - niet ànders dan zoveel nieuwe wijken in Hollandse steden. Maar dat was het hem juist! Ik kan, ook alweer dank zij mijn ervaring bij de Nederlandse Spoorwegen, zeggen dat ik weet hoe intens lelijk en afschuwelijk armetierig en laag-bij-de gronds onze steden zijn. Men ziet dat het duidelijkst als men Den Haag nadert vanuit Amsterdam: eerst, ter hoogte van Marlot, verrukkelijk groene weiden onder hoge luchten, overgaande in de ijsbaan en nog wat verder op in voetbalvelden en tègen dit groen en ònder die hoge luchten ziet men vanaf de spoorwegdijk Den Haag als een schurftige korst, waarvan men weet dat hij steeds meer groen zal bedekken. Wat een belachelijk lage huisjes en wat een zielig kleine straatjes, wat een stijlloosheid, wat een gebrek aan grootsheid, wat een engheid, wat een gepruts en wat een gemier - en daarin wónen wij! Er is veel gezanikt over Le Corbusier, maar als men Den Haag zo ziet liggen vanuit een coupé-raam, vraagt men zich toch af hoe het mogelijk is dat niet iedereen het met hem eens is op één van zijn voornaamste stellingen: dat de steden, met de omvang die zij nu hebben gekregen, de hemel in moeten in plaats van op hun buik voort te kruipen over weiden en bossen. Vroeger was een stad klein en gemakkelijk te voet te doorkruisen; het was een eenheid, en wie Den Haag bekijkt vanaf de Maliebaan met zijn gezicht naar de Koninginnegracht - men denke zich natuurlijk even dat afschuwelijke Ministerie van Onderwijs weg - ziet geen schurft, maar stijl! Dezelfde stijl waardoor Den Haag eens Fromentin verrukte. Vandaag echter breit men straten en wijken aan elkaar tot een afschuwelijke, grijze lap - neen, er zit niets anders op: de tegenwoordige wereld moet de lucht in! Vanuit een couperaam ziet men het zo duidelijk: hoe anders alles zou zijn wanneer in plaats van al dat naargeestig gewriemel een paar hoge, geweldige blokken tègen de hemel stonden - niet onder; en bóven het groen. De wolkenkrabbers van Amerika staan in elkaars schaduw; deze blokken zouden elkaar tenminste zon en licht gunnen.
En laat men mij nu niet komen aandragen met wijsneuzige opmerkingen dat zoiets in Holland niet zou gaan. - Men snapt in Nederland niets van het bouwen van hoge huizen! zeiden ze minister In 't Veld in Zweden zonder pardon.
Maar nu het binnenste van zo'n splinternieuw flatje: 4 kamers, een keuken en een douchehok. Maar wat voor kamers! Ik vraag mij af of degenen die tot het bouwen van zulke monstruositeiten opdracht hebben gegeven nog wel een andere conceptie hebben van een huis dan alleen die van een plaats, waar men voor de regen schuilt? Nederlandse gezinnen - vraag de paters wat dat zeggen wil - wil men voortaan laten leven