Libertinage. Jaargang 3(1950)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 458] [p. 458] [W. van Westenbroek: gedichten] Gedichten Voor G.S. 1 Mos groeit op daken, pandaken die weerden in de eeuwen mos groeit op muren, geel korstmos op grauwe muren waarvanal jij de laatste bezitter zult zijn voorzeker hoeveelste vijfde doet er niet toe, maar stellig de laatste je moet dit over wat jaren maar verkopen aan vreemden. Mos is verstandiger dan jij bent, mos kent zijn plaats: dak en muur. Als ik jou was zou ik in deel acht alleen maar een summary geven, een compilatie enumeratie want er zijn zoveel daken en muren in je crempense land. Mos is ook eeuwiger dan jij bent, en het doet je denken aan haar - en als je goed en met diepzicht naar mos kijkt is er niets mooiers en eeuwigers dan mos en dan zij... 2 BraakPerronMarsman, ginds komt de wasman, belt al. Weinig tijds leven wij op dit zootje wij in het gootje stillekens beven Gij waart de besten gij drietal gij komt al weerom, om de resten. Hitler is dood, Franco leeft nog en Spanje beeft nog, Duce is dood. Uw zijn was goed zo: anderen leren, slapperen keren: dit leven moet zo. 3 U weet het niet en ik weet het niet maar u gelooft het en ik geloof het niet dat is het klein verschil. Het vervelende is: u meent te weten en zegt heilige wetenschap, theologie en ik meen te weten en zeg heilige kletskoek, theologie, want u weet het niet en ik weet het niet, alleen: u gelooft het. [pagina 459] [p. 459] Het sombere is: u wilt opdringen en bevelen aan andren uw theologie want u zegt te weten en uw leerjongens de prekers en de soldaten willen opdringen en zich uitspreken en straffen want zij menen te weten - maar zij weten niet en ik weet het niet; alleen: ik geloof het niet. 4 Bonjour, zegt u en geeft uw slaaf een trap weest één, schreeuwt u en zwaait een rode lap opdat ik zie hoe rood hoe groot hoe één hoe flink u bent maar ik niet kijk - uw slaaf bloedt dood. Dien god, zegt u en u verkracht uw vrouw heil vorst, schreeuwt u en zweert weer eeuwig trouw opdat ik voel hoe vroom hoe vroed hoe goed hoe sterk u bent maar ik niet neem - uw vrouw ligt bloot. Ten strijd, bralt u en zwarten knalt u neer voor god zegt u en pausen bidden weer opdat ik hoor hoe blank hoe rein hoe zedenvol u bent maar ik niet luister want geen Mens is meer. 5 Ik laat aan u uw werk uw feest uw ozoleuke teas uw reuzelol met shees uw barre sloeb uw vrouw uw kind uw dolste avontuur uw grootste levensuur uw goede naam uw knul uw meid uw moordslee, radio uw sappigzoet oho uw warme bed uw leed uw vreugd uw kort en klein tevree uw kanker tbc uw fraaie huis uw stad uw god uw teerbeminde ma uw kapitaal aldra uw vredige dood. [pagina 460] [p. 460] 6 Hoger vlogen, schijnbaar trager de nauw zichtbre schollevaren - hun scherpzuivere V-formatie sneed in vloeiende trekbanen topografisch de rivierloop in 't verblindend luchtazuur. 7 Alsof dit niet genoeg was vragen wij eeuwig meer zo gaan in regenvlagen, traanregenvlagen wildere jaren voorbij - zeg mij wat resteert?... 8 Hoog gaat hen het kruis op de kloostertoren maar hoger gaat de bliksemafleider - dag meisje met je rechtaverechte dikke kousen - in het kopstovenlaantje de zwartrokbazen (ik word bestoven door een auto) - dag tuftufschuit in de IJsselsloot - o, hoe mediaevaal die baretzwarte bazen is er iets losgeslagen in je tuftufhoofd? zalig moet het zijn - dag nieuwe tuftufschuit - zalig moet het zijn in zo'n knusknusklooster hoogomheind door dikke kopstovenlaantjes voor de baretbazen in het rokkenzwart hoe echt, hoe bijnanetecht... (de derde tuftufschuit wacht ik niet af). 9 Zal ik ons afscheid op die viersprong nu vergeten, nu ik het prijsgeef aan het licht, voor iedereen? Zal ik vergeten hoe verdwaasd, verdoofd ik heen- gegaan ben, hoe verscheurd en tot mijn kern gespleten? En dat ik beter maar had kunnen overreden zijn in de eerste stappen die ik volgde zonder jou... [pagina 461] [p. 461] Zal ik mijzelf kunnen verlossen door ontrouw, en zal het leed om dit verraad ooit henen zijn? Wij gingen haastig elk de eigen thuisweg; naar Noord en Zuid, elk naar het eigen erfgoed. Wij zullen de terugweg niet meer vinden. Maar in een ver land zal ons weer verbinden die morgen samen, en een heldre weemoed zal ons dat beeld zijn op vergeefse kruisweg. 10 Twee jaar verstreken. Weer zit ik, vermoeid genietend van m'n zongebruinde lichaam in dat oud hutje op de ka als in mijn jeugd en droom als in mijn jeugd en neurie zacht en mijmerlach stil voor mij heen, tegen de lucht de paarse lucht vol onweer en vol blanke zomerwolken nog altijd schemert aan de horizon het donkergroene elzenbos dat ik ook in dat eerste jaar bezong toen die vreemde vogel waanzin zijn stem van wanhoop op mij oversloeg. Er is nog niets maar dan ook niets ten gunste of ten ongunste veranderd. Aan mijn binnenoor knaagt de dood, met wie ik nog niets van doen hebben wil ik laat hem knagen en pest hem wat met pacyl - hij is een bescheiden vriend en ik denk dat hij nog jaren knagen wil eer ik wijsgeworden ben en hem waardig, voor dit moment althans geef ik de voorkeur aan zijn tegenspeler leven en belijd diens apriorisme, sinds ik hen beiden niet meer in mijzelf verzoenen kan. Gaf in het lichaam van dien ander die haar lichaam aan mij ontstal de dood mij een teken of die andere vriend? het laat mij tenslotte koud. Ik had mijn leven op haar alleen gezet het staat nu op niets en niemand meer en iedereen en alles is dus welkom bij vriend één en voor vriend twee taboe. W. van Westenbroek Vorige Volgende