Libertinage. Jaargang 3
(1950)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
Charles B. Timmer en de kettersAl enkele jaren schrijft de essayist Charles B. Timmer over Sovjetliteratuur en Russische klassieken, over artikelen in de Prawda en problemen van Russische politiek; en hij schrijft daarover met de allures van de deskundige die hij waarschijnlijk ook wel is. Waarschijnlijk, want het is zelfs voor wie met mij behoort tot die ongelukkige leken die geen Russisch machtig zijn, duidelijk dat de naam die Timmer als zodanig geniet niet alleen een gevolg is van zijn eigen belezenheid op dat gebied, maar voor een belangrijk deel ook van de onkunde van zijn publiek. Intussen is het niet aan de blinde om te beoordelen of zijn koning één of twee ogen heeft en men kan Timmer's souvereiniteit in eigen kring met dezelfde gemoedsrust erkennen als waarmee men zich van tijd tot tijd onder zijn blinden schaart. In een artikel in de Groene Amsterdammer van 29 Juli 1950 heeft Timmer zich echter begeven op een terrein waar men niet beslist blind of koning behoeft te zijn om er te kunnen vertoeven. Hij schrijft daar n.l. over The God that failed, een bundel opstellen van auteurs die van het Communisme zijn teruggekomen en hij doet dat met een verbazingwekkend vertoon van hetzij kwade trouw, hetzij stupiditeit. In deze bundel hebbens aldus Timmer, ‘zes schrijvers met prominente namen de hoofden bij elkaar gestoken om het relaas te doen van hun ontgoocheling over het communisme’; een opmerking die, tenzij voor lieden die al bij voorbaat met rancunes tegen dit boek zijn vervuld, kant noch wal raakt. Ten eerste zijn deze opstellen verzameld door Richard Crossman, die zelfs Timmer zelf de ‘samensteller’ van de bundel noemt en maken zij in geen geval de indruk van in onderling overleg te zijn geschreven, ten tweede is de prominentie van de betrokkenen iets wat maar gedeeltelijk voor het Nederlandse publiek geldt, daar bijvoorbeeld Spender en Fisher hier nauwelijks bekend zijn. Maar de prominentie zit Timmer om één of andere duistere reden bijzonder hoog, want enkele regels verder heeft hij het over ‘de zes namen waaronder deze confessionele lading gaat’, een zinsnede waardoor de inhoud van het boek op een onopvallende manier reeds verdacht wordt gemaakt. ‘Wie dit boek doorleest’, zo vervolgt Timmer, ‘wordt direct getroffen | |
[pagina 313]
| |
door de merkwaardige gelijkenis van de ervaring dezer zes persoonlijkheden.’ Een gelijkenis waardoor inderdaad alleen Timmer direct getroffen kan worden gespitst als hij er op is om zo niet zijn afkeer van dit soort werken te laten blijken, dan toch in elk geval dat hij er een beetje blasé van is; want de geschriften waarin persoonlijkheden van schrijvers zo duidelijk verschillend naar voren komen als in The God that failed zijn bij mijn weten zeldzaam. Met deze gelijkenis echter is Timmer op het Trojaanse paard terecht gekomen dat hij in The God that failed wenst binnen te loodsen: die gelijkenis kan natuurlijk niet uit zijn eigen afkeer worden verklaard, zij hangt gewoon samen met het feit dat men hier te doen heeft met ‘verhalen van verschijningsvormen’ van het Communisme, die ‘dermate in tegenspraak waren met de leer dat’ deze schrijvers ‘zich er tenslotte met walging van hebben afgekeerd’. En een dergelijke reactie op de verschijningsvormen van een leer is al veel ouder dan het Communisme zelf, het is een oeroude menselijke kortsluiting, zo wil Timmer ons suggereren, die toch eigenlijk door niets wordt gerechtvaardigd. Want zie wat moed en goede courage vermag: ‘in de eerste plaats leidt desillusie tot rancune en ressentiment’ (waar niemand in deze bundel veel van merkt, terwijl het in synoniem herhalen van hetzelfde woord in deze zin wel eens veelzeggend zou kunnen zijn voor de gemoedstoestand waarin de lerarende Timmer op dat moment verkeerde) ‘en deze dikwijls tot een misschien niet eens bewuste onoprechtheid in de voorstelling’ (waartegen Koestler in zijn artikel nota bene zelf waarschuwt!). Ten tweede kan de lezer zich de vraag stellen, of men een geloof kan bestrijden met argumenten, ontleend aan de verschijningsvormen ervan, m.a.w. kan men de voosheid er van bewijzen door anecdoten van excessen? Bestrijders van het Christendom en in het bijzonder van het Katholicisme, hebben dezelfde methode toegepast’, zo zegt Timmer verder en hij noemt dan ‘de brandstapels van de Inquisitie en dergelijke uitersten’ (overigens aan de orde van de dag in de 15e en 16e eeuw) als de argumenten van die domme bestrijders. ‘Maar mijns inziens is zo'n bestrijdingsmethode nooit erg overtuigend geweest. Het geloof wordt er in wezen immers niet door aangetast. Men kan er meteen op antwoorden, dat de leer sterk is maar het vlees zwak’ (heel zwak, Timmer, heel zwak) ‘en dat het meest verheven geloof de mensen nog niet automatisch tot engelen maakt’. Niemand nu die dit van het Communisme verwachtte. Maar als het geloof bijvoorbeeld toestaat dat de mensen, eventueel en masse, tot beesten worden gemaakt? Want sommige ‘anecdoten van excessen’ die men in The God that failed aantreft zijn wel zó ‘excessief’ dat men zich niet alleen afvraagt of hier niet eerder van regels dan van een uitzondering gesproken moet worden, maar bovendien bewondering krijgt voor de fijnzinnigheid van een schrijver die hier het woord ‘anecdote’ kon gebruiken. Alleen, wat zou de mening van Timmer zijn wanneer hij zelf eens een hoofdrol in één van die anecdoten kreeg te spelen? Hij zou zich dan misschien herinneren dat de anecdotische excessen van het katholicisme wat zijn gaan minderen om redenen die in geen enkel opzicht iets met de officiële Katholieke kerkpolitiek hadden uit te staan, maar waarschijnlijk wèl iets met de ketterij die door dat officiële katholieke ‘geloof’ met zulke ‘anecdotische excessen’ moest worden uitgeroeid. En vreemd genoeg: deze | |
[pagina 314]
| |
ketters traden op in naam van hetzelfde geloof als het katholicisme zei te belijden en met het gebruik van dezelfde ‘bestrijdingsmethode’ die Timmer zo weinig heeft overtuigd, nu nog niet overtuigd en wel nooit zal overtuigen. Want hij is kennelijk géén ketter. Dat blijkt ten overvloede nog uit wat volgt. ‘De zwakheid van deze bundel opstellen’ ligt, aldus Timmer, n.l. daaraan dat ‘er geen enkel perspectief (wordt) geopend. Wie deze bekentenissen aanhoort, verneemt een zesmaal herhaald ferm Neen! en verder niets.’ In deze grootse tijd, waarin zoals wij allen weten, nergens zo'n grote behoefte aan bestaat als aan nog meer zoetknikkende ja-broers dan er al zijn, in deze tijd niet anders te vernemen van zes schrijvers met prominente namen nog wel, dan een weliswaar zesmaal herhaald Neen! - dat is, men moet het toegeven, heel erg. ‘Feitelijk’, zo vervolgt Timmer, vertellen deze schrijvers ‘niets dan anecdotes over de menselijke doortraptheid’. Denk het u eens in: niets dan anecdotes en dan nog zulke onbenullige anecdotes als het uitleveren van Duitse Communisten aan Hitler, een klein exces slechts, waaraan Stalin zich tijdens het Duits-Russische verdrag van '39 heel even te buiten ging. Timmer zal dit kostbare boek wel als presentexemplaar hebben ontvangen, maar toch: een boek dat verder niets geeft dan anecdotes van excessen - men zou het niet eens cadeau willen hebben. De bijdrage van Timmer aan het Communistische probleem is dan ook van een geheel ander gehalte dan de negativiteit der zes prominenten. Zij is - men zal het al begrepen hebben - positief en wel zó uitgesproken positief dat zij Timmer's eigen argumenten de grond in slaat. Wat geen der zes prominenten ook maar gepoogd heeft te belichten, realiseert Timmer zich n.l. voortdurend; en dat zijn de ‘historische achtergrond van op zichzelf weerzinwekkende verschijnselen van vervolgingen, exploitaties...’ etcetera (Timmer weet ze alleen in dit verband bij de naam te noemen) en bovendien de ‘eigenaardige Russische emotionaliteit en levenswijze.’ Dàt waren de prominenten vergeten, de ‘emancipatie van de mens in Rusland en China’, zoals Timmer het even verder nogmaals in het kort formuleert, ‘een emancipatie, die een langzaam en niet zonder schokken verlopend proces is van menswording, dat natuurlijk alle onaangename nevenverschijnselen, die deze schrijvers in dit boek zo vlijtig uit de doeken doen, zal vertonen.’ Niet zo vergeetachtig echter was een vriend van mij tijdens het bombardement van Rotterdam. Toen, na een daverende slag, het plafond op hem neerkwam, zocht hij rustig een stoel en zei tot zichzelf dat dit op zichzelf weerzinwekkende verschijnsel gezien moest worden tegen de historische achtergrond van de emancipatie der Duitsers; een emancipatie, zo peinsde hij (één ogenblik slechts bedroefd), die niet zonder schokken verloopt, maar tenslotte mede bepaald wordt door de eigenaardige Duitse emotionaliteit en levenswijze. Misschien echter heeft men mij nu misverstaan. Ik heb niets tegen de Aziatische emancipatie - integendeel zelfs; maar wel tegen een geloof dat op het critieke moment niets anders dan een ‘historische wording’ blijkt te zijn, of met andere woorden: geen geloof. Want behalve deze historische wording, waarin objectieve en historische aangelegde geesten als Timmer zich thuisvoelen als hazen in een knolletuin, is er ook nog de verwording, die werkelijk veel historischer is dan dat typisch twintigste- | |
[pagina 315]
| |
eeuwse idee. Niettemin is er altijd wel een enkeling te vinden die zich daarvoor meer interesseert dan voor die ‘historische wording’ waarin geen verwording meer opvalt. Edmund Wilson bijvoorbeeld schreef er een novelle over, zeker niet één van zijn beste, maar toch heel geschikt voor deskundigen bij wie het moreel onderscheidingsvermogen een beetje ontwricht is door het historisch begrip. Ik bedoel: The man who shot snapping turtles. Want men behoeft waarachtig nog geen deskundige in Russische aangelegenheden te zijn om in te zien dat het Rusland van vandaag schildpadden kweekt met de eendjes die het Rusland van gisteren tegen diezelfde schildpadden trachtte te verdedigen. Maar waarom van Timmer een dergelijk inzicht te eisen? Men kan zich tenslotte levendig voorstellen dat de Prawda omtrent dit aspect van de ‘loop der historische gebeurtenissen’ in Rusland weinig mededeelzaam is, hoe interessant ook overigens de informaties mogen zijn die Timmer uit deze bron betrekt.
8 Augustus, 1950 J. Emmens |
|