cafard verloste, de niet meer geestelijk lijdende jager, en verder doet u weinig anders dan de pogingen van anderen om het lijden realiter te bestrijden (en dit lijden is bij de mens toch zeker voor 90% ‘geestelijk’ van aard) te ridiculiseren of verdacht te maken. En waarom is de jager nog wél bang voor pijn, of voor verminking, of voor de dood? Ik neem tenminste aan, dat hij dit is. En is deze angst geen ‘geestelijk lijden’?
Deze tegenstrijdigheden worden er niet minder op door uw star vasthouden (in uw dupliek) aan de oorspronkelijke, letterlijke definitie van ‘cafard’. Ik houd u graag aan uw woord, maar u bent er zelf de man niet naar om u door een woord te laten weerhouden. Onder uw handen (niet onder de mijne) groeide dit begrip ‘cafard’ tot iets geheel anders, - tot iets algemeners, iets waarvan de blijken wel niet overvloedig maar verraderlijk genoeg in uw essay verspreid liggen, en waaraan u niet kunt ontkomen met behulp van de bezweringsformule ‘onbestemde onlustgevoelens.’ ‘Bijna alles wat de mens op aarde verricht heeft, werd ondernomen ter bestrijding van deze ziekte.’ (Jagen om te Leven, pag. 270). Bijna alles! Ter bestrijding dus van de cafard, dat geheimzinnige ‘onbestemde onlustgevoel’, - en niet van de angst voor iets, de wanhoop om iets - de mogelijkheid of de werkelijkheid van pijn, ziekte, de dood, de smart, de kou, de honger, etc. etc. - waarvan de cafard inderdaad het, onvoldoende bewust gemaakte ‘oppervlakteverschijnsel’ is, zonder dat ik kan inzien dat u ook maar iets ondernomen hebt om onder deze oppervlakte door te dringen. Voor uzelf kunt u dat gedaan hebben, maar er staat niets van in het essay. Zou de mens zich werkelijk zo hebben ingespannen, alleen om iets uit te bannen, waarvan hij het object niet kent, terwijl hij dit object, of deze objecten, zich toch wel bewust had kunnen maken? Ik kan het niet geloven, dat dit uw mening is, of ook maar is geweest, bij de aanvang van uw voorstudies tot Jagen om te Leven. Van meet af aan betekende cafard voor u veel meer dan cafard alleen. Nu de cafard ook het ‘geestelijke lijden’ vertegenwoordigt, zult u dit moeilijk kunnen ontkennen - tenzij u alle geestelijk lijden, of een groot deel daarvan, al evenzeer ‘objectloos’ (een van de twee mogelijke interpretaties van ‘onbestemd’) acht als de cafard in letterlijke betekenis, in welk geval u ‘plus existentialiste que les existentialistes’ zou zijn. Wat ik al evenmin kan aannemen.
Mijnerzijds geef ik toe, dat het voorbeeld van de kankerlijder onhandig gekozen was. Tegenover de cafard (als ‘onbestemd’ geestelijk lijden, in welke zin dan ook) had ik beter een ‘zwaar’ en motiveerbaar geestelijk lijden (b.v. een hevige smart om iets) kunnen stellen dan ‘pijnen’, die van hun kant de geest trouwens evenmin onberoerd zullen laten. Geestelijk en lichamelijk lijden zijn niet zo gemakkelijk van elkaar te scheiden. Misschien behoort kiespijn al een weinig tot de cafard, en wie weet, zien wij de jager nog eens op een bladerhoop liggen met een pijl door zijn Achillespees, bang en vertwijfeld, omdat het jagen hem voortaan is ontzegd, en daardoor eerst recht de ondragelijkheid van de pijn ervarende.
Met de meeste hoogachting,
S. Vestdijk
Hierop zeg ik geen ja, maar wel amen.
H.A. Gomperts.