| |
| |
| |
Ton van Oudwijk
Episode
Toen ik uit de bus stapte regende het. Het spijt mij dat ik dat niet eerder geweten heb, dan was ik van het station af gaan lopen, want ik hou van regen. Hoe zou het trouwens komen dat ik het niet eerder gezien heb, zou ik dan, toen ik in de bus zat, niet naar buiten gekeken hebben? Wat doet een mens die in de bus zit feitelijk anders. Enfin ik zal het in dit geval dan wel niet gedaan hebben. Nee, ik heb het niet gedaan, nu herinner ik het mij. In de bus zat een juffrouw met net zo'n neus als Ivonne en toen ben ik me af gaan vragen of het waar zou zijn, dat neuzen iets met iemands karakter hebben uit te staan. En als dat zo was, of dan die juffrouw en Ivonne...... Goed, zo komt het dus dat ik, met mijn ogen strak op de neus van de juffrouw gericht, in gedachten met Ivonne's karakter bezig was. Ik wou dat ik filosoof was, al was het alleen maar om te weten of datgene waar ik me nu en dan, haast buiten mijn wil om, aan overgeef, of dat bijgeval filosoferen heet of alleen maar zwammen. Zwammen in het geniep dan. Als ik zeker wist dat het met enig fatsoen filisoferen genoemd zou kunnen worden, zou ik er misschien nog eens toe overgaan om het zo nu en dan eens hardop tegen een ander te gaan doen. Ja ja, ook ik heb zo mijn kleine hovaardigheidjes en mijn eerzuchtjes.
Het regent harder dan ik dacht. Ik schiet in een portiek, niet om te schuilen, echter ik zei immers, ik hou van regen? Alleen maar om even mijn bril af te vegen. Die Chamberlain toch, wat een doorzicht en voorzichtigheid had die man; neem alleen bijvoorbeeld eens die paraplu! Wat zou ik mijn bril feitelijk nog opzetten. Die paar straten tot aan mijn moeders huis kan ik wel dromen.
Het zal niet lang meer mijn moeders huis zijn, als het waar is dat zij niet lang meer te leven heeft. Ik weet trouwens zeker dat zij het niet erg zal vinden om dood te gaan en daarom vind ik het, terwille van haar, ook niet zo heel erg. Het is een vreemde gedachte enigszins en toch weet ik dat ik gelijk heb met te denken, dat zij het zelfs nog wel prettig zal vinden ook. Ze heeft er immers, al was ze altijd zo gezond als wij allemaal, al jaren min of meer naar uitgekeken. Dat is het enige wat ik op gelukkige huwelijken tegen heb, als een van de partijen sterft, is voor een hoop mensen, als ze niet zo jong meer zijn, de aardigheid er af om nog lang te blijven leven. Men kan nu eenmaal niet zeggen wat men denkt. Wat zou ik een beroering teweeg brengen als ik
| |
| |
het straks tegen mijn broers en zuster midden in hun bedroefde gezichten zou zeggen: - Ik gun het haar van harte -
Als ik voor het huis sta, grijp ik oudergewoonte naar mijn sleutel. Ach, dat is waar, ik heb geen sleutel meer, Ivonne heeft ze me afgenomen, mijn hele sleutelbos trouwens, omdat ik in vervoering nogal eens naar die sleutelbos greep en er dan mee ging smijten; bij voorkeur naar breekbare dingen, hoe trof ik dat toch altijd zo. Nú smijt zij er trouwens mee als het zo eens voorkomt. Aan dat soort dingen raakt men dus gewend, men kan er op 't laatst niet meer buiten. Onderhand sta ik hier voor mijn moeders huis en ik kan er niet in; tenzij ik bel natuurlijk, hetgeen ik dan ook maar doe.
De vrouw die mij opendoet irriteert me op slag, omdat ik haar niet ken en niet weet hoe ik haar aan moet spreken. Misschien is dit een nieuwe huishoudster, het kan ook een soort verpleegster in burger zijn. Ik knor daarom maar zowat, het lijkt nergens op en kan dus ook van alles betekenen. Om het mogelijk onhebbelijke hiervan wat te bemantelen, zend ik hierna een verschonende zoete glimlach de ruimte in.
- Daar hebben we Jacques dus. -
Ik draai me om van de kapstok, waar ik bezig was mijn bril uit mijn overjas te zoeken.
- Jacques - zeg ik stupide - Dat ben ik. -
Dat zeg ik - daar hebben we Jacques dus. -
Ik zet mijn bril op, grijp naar mijn das en vervloek het feit dat ik een meter achtennegentig ben. Op zulke momenten moest een man ten hoogste een meter tachtig of zo zijn. Au fond is dit toch helemaal niet zo'n vreemde situatie, ik maak er allen maar iets raars van. Ik ben het me wel bewust, maar het wordt er alleen niet anders van. Ik kom in de zitkamer terecht waar ik, zoals ik verwachtte, de hele familie aantref, nog steeds zonder te weten wie dat vrouwspersoon feitelijk nu was. De bedroefde gezichten vallen me overigens wel mee. De begroeting is van een houterige uitbundigheid. Uitbundig vanwege het feit dat wij elkaar bijna in een jaar niet gezien hebben, en zij mij, de buitenbeen, op mijn gemak willen stellen. En houterig, omdat het immers toch niet lukt en iedereeen dat ook wel weet.
Ik vraag, want daar ben ik immers voor gekomen, hoe het nu met mijn moeder is. Onderhand voel ik in mijn zakken naar sigaretten, dat gebaar moet aan mijn houding het onverschillige geven, wat ik overigens niet voel. Maar twee, drie kokers worden mij onmiddellijk voorgehouden en Victor, mijn oudste broer, gooit mij vanuit zijn hoek bij de radio een sigaret toe, die mij precies op het slaapbeen treft. Ik mag nog van geluk spreken, dat wij in onze familie niet de gewoonte hebben om zware Duitse pijpen te roken.
| |
| |
Mijn moeder slaapt. Ze heeft 'n paar dagen geleden 'n beroerte gehad, zij is nu aan een kant nagenoeg verlamd. Ik vind dat een beroerde gedachte in verband met mijn moeder, die altijd nogal beweeglijk was. Of er direct levensgevaar is, daar kom ik vooralsnog niet achter, misschien weten ze dat zelf ook niet.
Ik heb honger. Wie zou er hier voor dergelijke dingen zorgen. Die juffrouw zeker die mij heeft opengedaan.
- Ik zal je straks aan mijn vrouw voorstellen - zegt Victor dan. Dat is waar ook, Victor is kortgeleden getrouwd. Ik ken zijn vrouw nog niet; ze zijn in 't buitenland getrouwd en het hele geval was mij feitelijk al zowat ontschoten. Ik was zo gewend om aan Victor te denken als de ouwe vrijgezel. Het kan niet anders of zij moet iets heel bijzonders zijn, deze vrouw van Victor. Daar was immers nooit een vrouw die genade vond in zijn ogen. Ik wil niet weten dat ik zelfs haar naam vergeten ben, maar hoe oud ze is kan ik toch wel vragen, want dat heb ik immers nooit geweten. Ze is achtendertig.
- En jij? - vraag ik hem.
- Veertig -
Zo. Veertig dus. Ik kijk er hem op aan. Natuurlijk moet hij veertig zijn, precies zó hoort een veertigjarige er uit te zien. En Victor is geen man die er een dag jonger of ouder uit zal zien dan hij behoort te doen volgens zijn leeftijd.
Blanche, mijn zuster zit te lezen. Ik maak me sterk trouwens dat ze maar doet alsof, zoals ze vroeger altijd al deed als ze geen zin had om mee te praten. Deze bladzij heeft ze al voor zich vanaf dat ik de kamer in kwam. Ik wou dat ik niet zo'n honger had.
- Hoe laat eten we? - vraag ik zo in 't algemeen.
Hoe laat eten we. Heb ik een smerig woord gezegd, heb ik een vloek de ruimte in geslingerd? Mijn familie kijkt me verwezen aan. Alleen Blanche schiet in een lach.
- Het is vier uur - zegt Victor.
Ja, dat weet ik waarachtig ook wel. Wat is daar overigens om te lachen, kan een mens geen honger hebben om vier uur.
- Hoe laat ben je uit Parijs vertrokken - vraagt Louis, die met zijn vrouw 'n patience zit te leggen.
- Ik ben om een uur uit Parijs weggegaan, waarom? Ik weet niet wat dat met mijn honger te maken heeft.
- Heb je dan niet gegeten voor die tijd - vraagt Louis' vrouw.
- Ik heb om 11 uur ontbeten. En nu had ik zo gedacht langzamerhand in de termen te vallen om honger te mogen hebben. Ik word een beetje giftig, daar wordt echter niet op gelet, evenmin als op mijn woorden trouwens. Mijn honger is reeds een familiekwestie geworden. Louis en Maria laten hun patience er een ogenblik voor in de steek. Blanche doet niet meer alsof ze
| |
| |
leest, en Victor als oudste heeft als gewoonlijk, en zoals ook behoorlijk is, de leiding van de inquisitie.
Ik heb nooit geweten, dat een normaal en nuchter feit als honger van zoveel zijden belicht kon worden. Het is niet eens nodig dat ik er me mee bemoei zie ik. De conversatie gaat toch wel door.
Wie gaat er nu op reis zonder eerst gegeten te hebben. Waarom neemt zo'n vent niet wat onderweg. Trouwens wie ontbijt er nu om 11 uur 's morgens. Geen grein gevoel voor regelmaat zit er bij hem in, heeft ie ook nooit gehad trouwens. Blanche geeft me een knipoog. Ja, toe maar, daar schiet ik wat mee op, geef me maar liever wat te eten. Trouwens, ik kan het zelf wel doen ook. Ik sta op om naar de keuken te gaan; het gesprek gaat gewoon door.
Beneden loop ik weer tegen die juffrouw op, waarvan ik nog steeds niet weet wie ze is. Ik heb er ook niet aan gedacht om het te vragen aan de anderen.
- Je hebt natuurlijk honger - zegt ze zodra ze mij ziet komen. - Ik zal in de eetkamer wat voor je klaarzetten.
Nu realiseer ik me pas dat ze te familaar is om ondergeschikt te zijn.
Terwijl ik, staande bij het buffet, een stuk kaas afsnij, vraag ik haar op de man af wie ze is.
- Maar wist je dat dan niet? Ik ben de vrouw van Victor, ik ben toch Madeleine.
- Verrek, - zeg ik - Ben jij dus Madeleine. En zit je daarom in de keuken? Omdat je Victor's vrouw bent? -
Het zal wel een gekke vraag zijn. Mij benieuwen hoe ze reageert. Maar ook dit vindt ze blijkbaar gewoon.
- Min of meer wel, ja. Als ik niet de vrouw van Victor was of van Louis of zo, wat zou ik me dan met de huishouding hier bemoeien? -
Waarachtig, ze heeft gelijk. Ze zou overigens ook mijn Moeder's huishoudster hebben kunnen zijn, maar dat ik die mogelijkheid straks overwogen heb, kan ik haar nu moeilijk zeggen.
- Je dacht natuurlijk dat ik de huishoudster was, is 't niet? -
Ik sta verstomd en grijp in alteratie naar de fles wijn, die ook op 't buffet staat. - Hoe è -
- Hoe weet je dat, bedoel je. Maar dat ligt toch voor de hand dat je zoiets dacht? Toen je mij niet in de kamer zag zitten, hand in hand met Victor, dacht je natuurlijk onmiddellijk. - O, Victor heeft zijn vrouw dus niet meegebracht. Of je hebt er helemaal niet meer aan gedacht misschien dat Victor überhaupt een vrouw had. -
Ik neem het glas aan, dat ze me ongevraagd geeft en kijk haar weifelend aan. Ik weet niet wat ik van haar moet denken. Is dit
| |
| |
nu wat men noemt een verstandige vrouw? Of een wijze vrouw, of een vrouw met mensenkennis? Als ik twee glazen wijn gedronken heb vind ik de moed haar te zeggen dat ik het wonderbaarlijk vind.
- Wát precies - vraagt ze nuchter. Ja, wat precies. Ik kan moeilijk zeggen - jou - Dat lijkt op een liefdesverklaring, en niets ligt verder van mijn bedoeling af dan dit.
Opgewekt ga ik weer naar boven en ik vertel Victor dat hij een aardige vrouw heeft.
- Natuurlijk - zegt hij arrogant. Verder rookt hij een dikke sigaar en drinkt port. Hij ligt een beetje onderuitgezakt in zijn stoel en ik zie dat hij een buikje begint te krijgen. Met mijn blik nog gericht op dit teken van algemene welvaart vraag ik hem hoe het in zijn praktijk gaat.
Maar Victor zegt dat hij geen gewone praktijk meer heeft, hij is directeur van een ziekenhuis geworden.
- Dat wist je toch zeker wel? - Neen, dat wist ik niet, maar ik zeg gemakshalve - Och ja, dat is waar ook, ja! -
Louis heeft voor mij ook een glas port neergezet. Blanche komt binnen. Ze is bij mijn moeder geweest, zij slaapt nog steeds. Ik begin me af te vragen of dat eigenlijk wel goed is, wel helemaal normaal. Terwijl ik mijn glas opneem, vraag ik het aan Victor, de man die het weten kan per slot. - Is dat wel goed? - Hij kijkt op van zijn glas, dat hij bezig is opnieuw te vullen, hij weifelt even, zet de fles weer neer en neemt hem dan meteen weer op met een geïrriteerde blik naar mij, die ik niet thuis kan brengen.
- Prima - zegt hij - de beste die er is. Als het rotzooi was zou ik het niet drinken, trouwens - Dat is een logika waar ik het, in verband met hem, zeer zeker gloeiend mee eens ben. Nu snap ik waarom hij beledigd keek; Victor die achter tweederangs port aan zou zitten, Victor, die überhaupt achter iets tweederangs aan zou zitten, dat zou gelijk staan met het idee, dat Mauriac zich met de borst op Sinterklaasgedichten zou gaan werpen. Ik haast me dus te zeggen dat ik niet de port, maar het slapen van mijn moeder bedoel. Hij verzekert dat het juist uitstekend is. Ja uitstekend, nogmaals en met nadruk. Als ik het niet geweten had, dan zou ik er nu toch zeker van overtuigd zijn dat hij werkelijk dokter is. De blik die hij me nu toewerpt is welwillend genoeg. Het zal dan ook wel aan mij liggen dat ik er hem stiekum van verdenk, dat hij een vraag, getuigend van een dergelijke intelligentie, van mijn kant niet verwacht zou hebben. Het lijkt me overigens wel goed om aan te nemen, dat 'n hoop dingen die me dwars zitten, eventueel aan mij zouden kunnen liggen.
Even wennen maar aan het idee, dan gaat het misschien wel.
| |
| |
Het opent anders wel perspectieven en er zijn consequenties aan verbonden waar ik voorlopig voor terugschrik me in te verdiepen. Misschien ben ik wel 'n soort laf. Ik drink schielijk mijn glas leeg. - Nog een - roep ik in 't wilde weg. Victor, toch niet gewend om gecommandeerd te worden, doet het automatisch. Geschikte vent, zal hem toch eens gaan waarderen.
Madeleine komt nu ook binnen. Het dienstmeisje dat 'n vrije dag had, is net thuisgekomen. Zo gaandeweg kom ik op de hoogte van de tegenwoordige gang van zaken hier. Ze draait 'n paar schemerlampen aan. Louis houdt zijn glas tegen het licht van een van die lampen.
- Prachtig geslepen kristal - zegt hij zo in 't algemeen. Dan vraagt hij aan Blanche. - Zou dat servies nog helemaal compleet zijn? -
- Hoe kan ik dat nu weten? Ik ben bijna geen enkel week-end hier tegenwoordig; en al was ik dat wel, dacht je dat ik dan bij wijze van ontspanning hier een beetje de kasten zat te inspecteren? -
Ik verbaas me enigszins over het onmiskenbaar agressieve in haar manier van praten, zo goed als ik mij verbaas over zekere ongezellige blikken, die mijn familieleden mekaar nu ineens gaan toewerpen. Ik weet niet aan mijn hoeveelste glas port ik intussen bezig ben, maar zeker is het, dat het geheel me langzamerhand meer aan 'n gezapig onderonsje doet denken dan aan iets anders.
Gaan ze nu roet in 't eten gooien? Ik zal maar weer eens een tactische zet doen, dat gaat mij vandaag zo meesterlijk af. Zal eens belangstellend informeren naar haar. Blanche's werk op de school in...... waar ze lerares is.
- Zeg Blanche - Nee, geen belangstelling van haar voor mijn belangstelling voor haar. Wel voor Victor die iets zegt over dat kristal, dat feitelijk van hem zou zijn. - Ben ik soms niet de oudste zoon? - vraagt hij pathetisch.
- Ha, die Ezau - zeg ik hartelijk. Maar Victor herhaalt zijn vraag. - Ben ik soms niet de oudste zoon? - Louis en Blanche halen de schouders op. Uitstekende reactie trouwens, ieder antwoord zou immers overbodig zijn.
- Voor zover mij bekend - gaat Victor door. - Voor zover mij bekend, is dit servies een familiestuk, dat in onze familie steeds op de oudste zoon is overgegaan. -
- En jij verbeeldt je nu zeker, dat het door al die jaren heen intact gebleven is, hè? -
- Maar ik vroeg toch straks of het nog volledig was?
- Wat heb ik daar mee te maken? Als het toch van jou is......
- Ik begin honger te krijgen, - zegt Maria dan. Madeleine zegt dat dat wel goed uitkomt, het zal nu beneden wel zover zijn met 't eten.
| |
| |
Het zou op sommige ogenblikken zo beroerd nog niet zijn, als een familie louter uit schoonzusters bestond. Gelukkig, ze hebben allemaal honger. Wat zijn we allemaal eendrachtig als we naar de eetkamer gaan; die daarstraks het vervelendst waren, lopen nu een beetje te neuriën.
Victor gaat voor het eten nog even bij mijn moeder kijken. Straks ga ik er ook heen, of ze wakker is of niet. Ik zal het ook aan niemand meer vragen, als Victor en Blanche daar in en uit kunnen lopen, zal ik het ook doen. Nu ik me dat eenmaal voorgenomen heb, heb ik weinig zin meer om te wachten tot ze allemaal klaar zijn, maar ik kan met goed fatsoen niet anders doen.
Madeleine vraagt waarom ik Yvonne niet heb meegebracht. Zij is de eerste, die vraagt waarom mijn vrouw niet hier is. De anderen hebben alleen maar zo terloops geïnformeerd of alles goed was thuis. Yvonne speelt in een amusementsorkest en haar tegenwoordige contract loopt over een week af. Daarom kon ze nu niet meekomen.
- Ik heb haar nog nooit horen spelen, zegt Maria. - Ik wel, - zegt Blanche. Zij zegt niet - ze speelt goed - ofschoon dat toch verdomd een feit is. Overigens verwacht ik van mijn broers of zusters ook geen waardering voor Yvonne, noch voor haar spel. Ze is een goed violiste, maar voor mijn familie verandert dat niets aan het feit dat zij artiste is en optreedt in een amusementsorkest in Parijs, in een bar. Uitgezonderd mijn moeder dan, die een heel wat bredere en betere kijk op het leven heeft dan haar hele verrekte verlichte nageslacht.
- Heb jij in de laatste tijd nog iets gemaakt? - vraagt Louis mij.
Ik schrik er altijd voor terug om over mijn werk te praten hier. Dat ik een compositie heb geschreven voor piano en twee violen, die binnenkort voor de radio zal worden uitgevoerd, wat betekent dat hier? En wat betekent het per saldo voor mij, behalve dat het wat in het laatje brengt. Dat verdomde laatje zonder welke wij trouwens niet leven kunnen. Het is uitgegeven zonder veel animo van mijn kant; ik hield er niet van, gewoon ik hield er niet van. Het hield me af van mijn eigenlijke werk, mijn compositie waarin ik blijf steken, telkens opnieuw op hetzelfde punt. En onderhand leven we samen voor 't grootste gedeelte van wat Yvonne in haar bar verdient.
Ik schuif mijn stoel achteruit en sta op. Het gesprek is via de toestand van m'n moeder op de hypotheek gekomen, die op dit huis staat. Dat kan blijkbaar, al lijkt het nogal 'n wonderlijke sprong. Een en ander neemt ze zo in beslag, dat op mijn eclipsie geen acht wordt geslagen.
Mijn moeder is wakker als ik bij haar de kamer in kom. Zij vraagt - Goddank, ze kan dus nog praten - naar Yvonne en
| |
| |
naar mijn werk. Van haar kan ik het hebben, raar is dat. Over haarzelf wordt niet gepraat bijna. Ik heb intussen niet nagelaten het stomste te zeggen wat ik met mogelijkheid te berde kon brengen. - Het gaat niet zo best met U hè?
Zij verzekert echter dat het wel best met haar gaat. Een ander antwoord had ik trouwens ook niet verwacht van haar. Ik zoek iets om in mijn handen te hebben, want dat heb ik nodig als ik met iemand praat. Terwijl ik irriterende geluiden maak met een doosje met pillen zeg ik - Al zou U geen been meer kunnen verzetten, dan zou U waarschijnlijk nog...... Het geeft niets of ik de rest inslik, dat wat ik niet had moeten zeggen heb ik gezegd. Zij kàn immers geen been meer verzetten, de linkerkant van haar lichaam is toch vrijwel machteloos.
Ik heb medelijden met haar omdat zij nu proberen wil een ellendige stilte te vullen wat haar niet lukt. Op dit moment laat ik gelukkig de doos met pillen op de grond vallen en ik zak opgelucht op mijn knieën om de pillen bij elkaar te zoeken.
- Wat ben ik blij dat die verpleegster pas morgen komt, - zegt mijn Moeder.
Met moeite trek ik mijn arm van onder het nachtkastje vandaan. - Waarom? -
- Nou, dacht je dat zo'n mens het goed vond dat jij hier onder mijn bed met mijn pillen zat te knikkeren? Waarachtig, ik kan me het moeilijk voorstellen. - Haar stem klinkt alsof ze lacht, en terwijl ik overeind kom constateer ik dat ze dat ook doet. Met mijn vulpen draaiend tussen mijn handen vraag ik me af hoe het mogelijk is dat iemand, die zelfs het ene ooglid niet bewegen kan, toch nog, al kost het haar moeite, duidelijk verstaanbaar praat. Er gaan mij nu veel dingen door het hoofd die hier ogenschijnlijk niets mee te maken hebben. Ik kan me bijv. moeilijk voorstellen dat iemand met haar ruzie zou kunnen krijgen. Is zij altijd zo laconiek geweest, of heeft het leven haar zo gemaakt.
- Lag U vroeger wel eens met vader overhoop? -
- Gelukkig wel - Na een korte stilte zegt zij: - Het was een goed huwelijk, Jacques.
Ik kan me mijn driftige vader, die in alles altijd uitbundig was, al is hij al 15 jaar dood, nog goed voorstellen.
- Wist U, toen hij nog leefde, ook al dat het 'n goed huwelijk was? - Dat kan ik aan mijn moeder vragen, zij reageert daar heel nuchter op. Zeker, zij heeft het geweten, al bijna van het begin af.
Kan ik niet wat anders zeggen dan juist het stomme niets-zeggende - Maar dat is geweldig! -
- Als ik mij dat niet vroeg genoeg gerealiseerd had, was het ook geen goed huwelijk geweest. -
| |
| |
- Moet een mens dan per sé oud zijn om wijze dingen te zeggen? - vraag ik.
- Merci - zegt ze, en lacht.
- Idioot, - zeg ik dan. Want ook dat kan.
- Merci, - zegt ze weer. En hoe is het met jou tegenwoordig. Op het moment dat ik in een bulkende lach uitbarst, komt Maria de kamer in.
- God, ben jij hier? - vraagt ze mij.
- Ik ben hier. Maar dat duurt niet langer meer - Maria gaat nadrukkelijk aan de gang met thermometer en medicijnen, ik voel dat er nu verpleegd gaat worden.
Beneden is een gesprek gaande over het huis, weer over hypotheken, over de vleugel, en over de dokter die vanavond nog terug zou komen. Die dokter wil ik straks eens aan zijn jasje trekken; die hypotheken grijpen mij niet zo erg aan, maar in weerwil van mezelf voel ik mij wel lichtelijk geïnteresseerd voor wat over die vleugel wordt gezegd.
- Die vleugel is van mij - zegt Blanche op een toon of het om 'n zakdoek gaat, en met ogen alsof ze op de bres moet staan voor haar leven.
Blanche heeft het bij mijn weten nooit verder gebracht dan het Franse volkslied met één vinger. Ik tracht voor en van een piano te leven en doe dat met een die ik heb moeten huren.
- Waarom is die vleugel eigenlijk van jou? - De manier waarop ze haar hoofd beweegt is al de manier van iemand die genoeg heeft van het onderwerp. Toch zegt ze, sereen maar wel min of meer onlogisch - Omdat vader daar altijd op gespeeld heeft - Dit is het moment voor sleutelbossen voel ik. Dat ze onlogisch is kan ik hebben maar haar engelenblik kan mij tot razernij brengen.
- Wel Godallemachtig, dat is... -
Met enige inspanning verbijt ik 'n krakende vloek. Hier geeft men er klaarblijkelijk de voorkeur aan mekaar in bedekte termen uit te kleden. In de stilte die nu valt zoek ik naar een opmerking die mij bevredigen zal en toch in hun vocabulaire past, en bovendien begrepen zal worden. Tenslotte zeg ik tam - Was hij soms jouw vader alleen? Of heeft mijn vader er bijgeval ook al eens op gespeeld? -
Ik voor mij vind dit geen onaardige opmerking; de anderen kunnen het niet waarderen. Plotseling ben ik degene die ruzie heeft gezocht, merk ik. Na een kort moment vol heftige commentaren is het heel duidelijk, en zelfs bijna voor mij ja, God-betere, dat ik zo grof ben om ruzie te willen maken over de vleugel, mijn moeder's nalatenschap dus, en dat terwijl - veelzeggende blikken, opwaartse hoofdbewegingen naar boven waar mijn moeder ligt.
| |
| |
Ik heb het gevoel of, tegelijk met de feiten, mijn maag wordt omgedraaid. Ik kan wel kotsen, zeg ik. - Bah. -
Dat begrijpen ze niet, dat wordt niet gezegd, maar ik zie het op hun gezichten - Zie je wel? Die vent is gek! -
Ik ben de eerste die later op de avond de auto van de dokter voor de deur hoor stilhouden en het lukt mij ook om hem bij de voordeur op te vangen voor een van de anderen weet dat hij er is. Ik had er meer aan gehad als ik hem gesproken had nadat hij boven was geweest maar ik kom nu dan toch te weten dat mijn moeder een eventuele volgende aanval niet zal overleven.
Victor en Blanche lossen elkaar deze nacht bij mijn moeder af, morgen ben ik aan de beurt als de verpleegster naar bed gaat. Die verpleegster komt de volgende morgen al vroeg. Victor en Blanche slapen. Louis en Maria, die in dezelfde stad wonen, zijn naar huis gegaan zolang. Ik probeer een tijd lang om aansluiting te krijgen met Parijs, wat me na anderhalf uur lukt. Ik weet niet waarom ik het doe maar ik vraag Yvonne of ze voor die paar dagen niet voor een invaller kan zorgen en hierheen komen. Yvonne zegt dat ze het proberen zal. Haar stem is laag door de telefoon, dat is altijd zo met Yvonne's stem. Als je haar gewoon hoort praten is haar stem een beetje laag en enigszins hees en toch muzikaal. Soms heb ik, als ik middenin mijn werk een of andere moeilijkheid tegenkom of niet verder kan, ineens Yvonne's stem nodig, op wat voor manier ook en wat ze dan ook zegt. Nu overkomt mij het zonderlinge, dat wat ik in jaren niet meer heb gehad en daarom vind ik het zonderling, ik heb nu nodig te werken, te trachten te componeren, omdat ik Yvonne's stem hoor.
De vleugel staat in mijn vaders vroegere werkkamer, verbonden door een deur die uitkomt in de slaapkamer waar mijn moeder ligt. In gedachten blijf ik bij die vleugel staan en sla zo zacht mogelijk een paar toetsen aan. Hij is in lang niet bespeeld maar toch niet ontstemd.
Daarna druk ik voorzichtig de kruk van de tussendeur naar beneden. De zuster komt meteen naar de deur toe en vraagt of ik 's middags niet even terug wil komen. Mijn moeder is de hele nacht wakker geweest en nu net in slaap gevallen. Ik ga weer terug naar de vleugel in de andere kamer. Mijn God, wat doe ik hier. Ik heb nu alles wat ik nodig heb en het is onbereikbaar. Ik kan hier toch niet spelen terwijl mijn moeder slaapt in de kamer hiernaast. Het gaat me nog even door mijn hoofd dat ik naar Maria en Louis zou kunnen gaan, daar is een piano. Maar dat verwerp ik ook meteen weer. Zij hebben twee drukke kinderen, overigens heel aardig maar ongeschikt te enen male om daarbij te werken. Bovendien, Maria en Louis zouden het niet goed vinden; zij weten niet immers dat het noodzaak voor mij is juist op
| |
| |
het ogenblik. Zij zouden het verkeerd gaan uitleggen en dat kan ik nu zeker niet vedragen. Ik ga naar beneden, grijp mijn jas en loop de straat op, wanhopig en gelukkig tegelijk.
Om negen uur 's avonds gaat de verpleegster naar huis. Ik heb voorgesteld om tot vijf uur op te blijven zitten bij mijn moeder. Voor die tijd hoef ik niet afgelost te worden, ik heb het gevoel dat ik toch niet zal slapen. In de toestand van mijn moeder is geen verandering gekomen. Volgens mij is dat geen slecht teken, ofschoon de dokter dat niet ronduit heeft gezegd. Maria en Louis, die tegen de avond terug waren gekomen, besluiten nu thuis te gaan slapen. Blanche gaat met ze mee en om half twaalf belt ze op hoe de patiente is, en of ze eventueel bij Maria en Louis kan blijven slapen. Ik neem de telefoon aan en Vic, die juist naar bed zou gaan, blijft even staan.
- Dat is Blanche zeker? -
- Ja, ze vraagt of ze vannacht weg kan blijven. -
Vic neemt het van me over.
- Bridge? Daar zou ik ook wel zin in hebben maar nu niet, ik verrek van de slaap? Wat? Ja morgen misschien. Het is beter dat ik 's nachts in huis blijf begrijp je. Zeg tegen Maria dat ik morgen eens bij de kinderen kom kijken.
- Hoe bedoel je, opbellen eventueel? O als het nodig zou zijn om moeder, ja natuurlijk. Overigens lijkt het mij dat ze een rustige nacht zal hebben. Jacques? Ja die blijft immers op tot 5 uur, dan lossen Madeleine en ik hem af.
- God kind, dat spreekt toch vanzelf; in dat geval zou ik Maria en Louis toch ook moeten waarschuwen?
Ik kijk ondertussen naar het gladgeschoren gezicht van Vic - en dat om half twaalf 's avonds, ik kijk naar de vouwen in zijn broek - en ik begin me af te vragen hoe het komt dat ze me zomaar een hele nacht alleen op mijn moeder los laten terwijl men mij klaarblijkelijk geen telefoongesprek kan toevertrouwen.
- Goed Blanche blijft dus weg vannacht, het is mij om 't even. Victor en Madeleine gaan naar bed en mijn zegen nemen ze mee, o.a. om de croquetjes en de haringsla die Madeleine me meegeeft als ik naar boven ga. Madeleine zegt nog dat ik haar roepen moet als ik haar nodig heb.
Ik zit bij het bed en waak.
- Wat doe je? - vraagt mijn Moeder.
- Ik waak. -
De haringsla stinkt naar uien en naar vis. Niet helemaal onlogisch feitelijk maar ik zet het toch maar een eindje uit de buurt voorlopig.
- Je kunt de radio hier wel inschakelen. -
- Kunt U dat wel hebben? Wilt U muziek horen? - Ja zij wil muziek horen.
| |
| |
Ik haal de radio van beneden en schakel hem in. Met tegenzin zoek ik 'n station, er is eigenlijk maar één soort muziek die ik wil horen en die ik dan ook hoor, de hele dag, en waar ik geen uitweg voor weet.
- Laat maar - zegt m'n moeder plotseling, - laten we maar een beetje praten.
Praten, ik wil wel maar ik kan niet, ik moet toch immers luisteren.
- Die compositie waar je me laatst over schreef, weet je wel?
Die compositie, ja. Maar mijn blik wordt getrokken door een gebogen paneel in het mahoniehouten kastje waar het licht van de schemerlamp op valt. Het is de door de door de zon beschenen rug van een beest in de wildernis, zijn achterpoten drukken in de wortels van een boom, de nagels van de voorpoten klauwend in de stam. Het beest in zijn verticale houding, het staat stil en luistert, het hoort iets. Het hoort dat waar ik ook naar luister. Ik kijk naar mijn moeder en wens dat ook zij het horen zal. Ik sta nu aan het voeteneind van het bed.
- Waar ben je? - vraagt mijn moeder.
Werktuiglijk zeg ik: - Hier ben ik. -
- Neen - zegt ze - Je bent God weet waar, maar niet hier. Wil je niet wat voor me spelen hiernaast? -
- Moet U niet slapen dan? -
- Nee, ik wil liever zo lang mogelijk wakker blijven, Jacques -
Ik haal mijn bijna voltooide compositie uit mijn binnenzak en sla de klep van de vleugel open. Mijn handen zijn zo vreemd, net of ik veel gedronken heb. Alles is trouwens zo vreemd ineens, mijn benen ook. Ik val zwaar op de kruk neer.
Iemand legt een hand op mijn schouder, die hand wil mij terughalen ergens vandaan waar ik gelukkig ben, waar ik mezelf niet ben en waar ik blijven wil. Ik schud die hand af en vergeet hem dan.
Toch kom ik terug en dat gebeurt als ik voel dat iemand mij van opzij aankijkt. Het is Madeleine die daar zeker al even gestaan moet hebben. Zij zegt mij dat mijn moeder intussen gestorven is.
Hoelang ben ik weggeweest? Madeleine zegt dat het nu drie uur in de nacht is als ik haar er naar vraag. Wat ik weten wil is, of mijn Moeder nog heeft kunnen luisteren naar wat ik wenste dat zij zou horen. ‘Ik wil zo lang mogelijk wakker blijven’ heeft ze immers gezegd. Als ik haar gestorven gezicht zie weet ik met zekerheid dat ze juist lang genoeg wakker is geweest.
Ik kijk naar Victor die daar, uit 't lood geslagen en zonder zijn gewone zelfverzekerdheid, tegen de muur leunt. Je bent arm op dit moment, denk ik, veel en veel armer dan ik. En ik voel
| |
| |
medelijden en sympathie voor hem. Ik heb vrede met alles en iedereen op 't ogenblik. Mijn moeder is dood. Een van de goede dingen van het leven is wel dat het niet oneindig is.
Madeleine gaat naar beneden om de anderen te telefoneren. Is dat nodig. Zo in 't holst van de nacht. Ik laat haar toch gaan en ik reken onderhand uit, wat mij in lang niet is gebeurd, hoe lang het nog duren moet voor Yvonne hier kan zijn. De dood is goed, het leven soms ook. Volmaakt tevreden kijk ik de kamer rond tot mijn oog valt op het bord met de resten van de haringsla. Ik neem het op en breng het weg; want dit is het enige wat mij hindert nu.
|
|