| |
| |
| |
Ch.H. Wentinck
Ernst Jünger: representant van een tijdperk
Onafhankelijk van de literaire waarde van zijn werk, die op dit ogenblik nog moeilijk bepaald kan worden, ontleent Ernst Jünger zijn betekenis aan het feit, dat de ontwikkelingsgang van het Duitse volk wellicht in geen oeuvre zuiverder zijn neerslag vond dan in het zijne. Voor elke phase daarvan vond hij het scherpste beeld, en al distancieerde hij zich van een werkelijkheid, waarvan hij nog maar kort tevoren de komst had aangekondigd, in zijn profetie was die realiteit al tot in elke denkbare consequentie voorhanden. De figuur van Jünger krijgt, waar zij voor alles woordvoerder ener ontwikkeling schijnt te zijn, daardoor, waarschijnlijk ten onrechte, iets onpersoonlijks. Misschien ook valt zijn persoonlijk lot zozeer samen met dat van het Duitse volk, dat hij, zelfs waar hij het sterkst persoonlijk was, tegelijkertijd het meest Duits bleek te zijn.
Hoewel hem van Zwitserse zijde verschillende aanbiedingen zijn gedaan, naar dat land de wijk te nemen, verkoos hij, ook tijdens het Hitler-régime, in Duitsland te blijven. Sindsdien nam zijn ontwikkeling een richting, die alleszins onverwacht was, en in zeker opzicht tegengesteld aan de voordien door hem ingenomen standpunten. Er is enige verwarring rondom hem ontstaan, en terwijl zijn werk in Duitsland is verboden, wordt het in Zwitserland en in de Angelsaksische landen herdrukt en vertaald.
Zijn eerste boek, In Stahlgewittern, verscheen onmiddellijk na de eerste wereldoorlog, waarin hij de voor een luitenant der infanterie unieke onderscheiding kreeg, de Pour le Mérite. Zelfs in Frankrijk vond dit boek waardering. André Gide zei ervan: ‘Orages d'Acier est incontestablement le plus beau livre de guerre que j'aie lu, d'une bonne foi, d'une honnêteté, d'une véracité parfaites.’ Nadien verschenen nog enkele oorlogsboeken, waarvan Der Krieg als inneres Erlebnis wel het belangwekkendste is. Zij geven een bijna onpersoonlijk verslag van de emoties, die de loopgravenoorlog in de soldaat teweegbrengt. Chauvinistische phraseologie is er niet in te vinden, Jünger betrekt geen stelling in de veten van de tijd. De oorlog biedt weinig problematiek voor hem, hij aanvaardt hem als een integrerend deel van het leven. Zijn amor fati weerhoudt hem, veel te bespiegelen over de vermijdelijkheid ervan. Voor deze levenshouding vindt hij de formule ‘heroisch realisme’. Toch is hij niet een toevallig-schrijvende vertegenwoordiger van het geheide landsknechtendom, hetgeen vooral blijkt uit Der Krieg als inneres Erlebnis. Daarin
| |
| |
zoekt hij zelfs naar een rechtvaardiging van de oorlog, die zijn tijdgenoten als een zinloze slachtpartij veroordelen. Hij vindt die in de constructie van een het gebeuren bestierende wereldwil, waarvoor de mens een middel is, teneinde een voor hem onnaspeurlijk doel te verwerkelijken. Deze conceptie is niet nieuw. Wij vinden haar ook bij Hegel, met dit belangrijke verschil, dat Hegels speculatie zuiver theoretisch is, terwijl aan die van Jünger een feitelijke ervaring ten grondslag ligt. Aan het front had Jünger ondervonden, dat de mens kan ophouden als individu te handelen, om opgenomen te worden in een massale anonymiteit. Deze toestand kan zelfs worden ervaren als een geluk, gelijksoortig aan dat van een religieuze belevenis. De vraag naar wil en bedoeling van de macht, die drijft is dan niet alleen overbodig, maar zelfs ongeoorloofd. Het verstand is enkel een belemmering bij het ondergaan van deze ervaring; een diepere intelligentie, die in het bloed zetelt, moet zijn taak overnemen. Jünger ontwikkelt een soort mythologie van het elementaire: het gaat erom, de intense, nog met werkelijkheid geladen gevoelens terug te vinden. De werkelijkheid, die hij tenslotte in handen houdt, is die van het roofdier, en van daaruit tracht hij een absolute zingeving te construeren. Ongetwijfeld heeft het dier veel aan werkelijkheid op de holle mens der civilisatie voor, maar tenslotte is dit geen menselijke werkelijkheid, maar die van een tijger. Men kan zich over Jüngers gedachtengang, in het kader van de tijd gezien, nauwelijks verwonderen. Heidegger liet ook deze mogelijkheid tot interpretatie van zijn werkelijkheid open, om nog te zwijgen van de vele tweederangs denkers, die zich in de twintiger jaren in Duitsland bezig hielden met deze actuele problematiek.
De terugkeer in de burgerlijke maatschappij leerde Jünger, dat deze in geen enkele relatie stond tot het elementaire, dat hij meende te hebben ervaren. Voor hèm was de catastrophe het a-priori van een veranderd denken. De zekerheid van de burger echter sloot het gevaar angstvallig uit, niet in. Diens gehele civilisatie was een afgrendeling van het onberekenbare. Het werd Jünger weldra duidelijk, dat er tussen zijn wereld en die van de burger geen mogelijkheid van communicatie meer was. Laat deze burger de ledigheid van zijn impotente bestaan nog maar vullen met bespiegelingen over de ondergang van het Avondland, - het zal hem spoedig blijken, dat zijn vergelijkende morphologie enkel de relativering is, die de eigen ondergang tot een romantische aangelegenheid maakt. De toekomst is aan de Soldaat, die gisteren nog een tank bestuurde, maar morgen als
| |
| |
Arbeider de tractor zal berijden. Ongetwijfeld zal de burger nog trachten, de Arbeider in een discussie te betrekken. Zo immers had hij het socialisme tot onderwerping gebracht, dat legaliteit had aangenomen uit zijn handen. Maar dit spel slaagt niet langer, en waar de burger het nog speelt, is hij de verliezende partij. Zijn beveiliging, de democratie, wordt zijn bedreiging. Want volkomen legaal zal de dictatuur van de Arbeider die democratie overmeesteren. De dictatuur is de eerste stap op de weg naar wat Jünger de ‘totale Mobilmachung’ noemt, eerste phase in de heerschappij van de Arbeider. Met het recht van zijn intrede in de geschiedenis houdt de Arbeider zich niet bezig. Evenmin interesseert hem de museumcultuur van de burger. Daartegenover moet hij de onverschilligheid leren betrachten, die de artillerist in staat stelt, een kathedraal enkel als bruikbare uitkijkpost te waarderen. Een strenge en nuchtere levensstijl zal de enig mogelijke zijn, aan ieder bestaan wordt de brutale vraag naar de noodzakelijkheid gesteld. De techniek is het middel, waarvan de Arbeider zich zal bedienen om de macht te veroveren en te consolideren. Een enorme industrie zal de aarde overdekken, en de uiteindelijk te bereiken toestand is de totale mobilisatie waarin allen zijn opgenomen in het ontzagwekkende raderwerk van een gemotoriseerde wereld. Leven en arbeid zullen dan samenvallen, arbeid en eredienst identiek zijn. Vrijheid bestaat dan slechts in zoverre de gebondenheid wordt aanvaard. Geluk zal niet langer worden gezien als de ontplooiing der individuele mogelijkheden; het besef, deel te hebmen aan een de aarde omvattende gemeenschap verleent elke handeling haar zin, heft elk bestaan op in de heerlijkheid der totaliteit. De staat mag deze eisen stellen, omdat zij civitas dei is, incarnatie van de idee van het goede, waarbij dit goede, evenmin als bij Plato, nader wordt bepaald. Of, zo men wil, laatste doelstelling en openbaring van een wereldwil. Het oneindige valt samen met het oneindige, de transcendentie van het hier en nu is verwezenlijkt: alles ist über sich hinausgezerrt nach einem äusseren Ziel und Gegenstande hin.
Gelijkschakeling en ontworteling, alle destructieve begeleidingsverschijnselen van het optreden der massa's, zijn noodzakelijke voorwaarden om deze heerschappij van de Arbeider te vestigen. De massa's zullen de wereld mobiliseren, haar tot een orgie van beweging ontwrichten. Elke nog aanwezige ‘ziels-kracht’, zal in energie worden omgezet, alle bindingen, die nog potentiële substantie bevatten, zullen losgemaakt worden. De techniek - das leere Weiterrasen der Verstandesunendlichkeit - is het unieke werktuig dier massa's. De vereenvoudigde mens
| |
| |
dient de machine, waarvan hij zich eenmaal dacht te bedienen, en zo dwingt de ratio, nu natuurkracht geworden, hem tot de horigheid aan het elementaire, waaraan de burger zich ontkomen waande. Ten slotte zal het ‘magische nulpunt’ zijn bereikt, waarop buiten de techniek niets meer bestaat, van het verleden geen tastbaar spoor meer rest en de Arbeider de eerste daad verricht op een aarde, die geheel de zijne is. Dit punt moet zonder aarzeling worden overschreden.
Hersenschimmig zonder meer was Der Arbeiter niet. Wat Jüngers visie op de burger betreft, deze zou niet veel later door Sartre onderschreven worden (La Nausée, pag. 152/2), en de gestalte van de arbeider, zoals Jünger zich deze droomde, komt voor bij Malraux (La Condition Humaine, pag. 394/5). De poging op zichzelf, een gestalthafter Abschluss te vinden voor de technische vooruitgang, is zeker eerlijker dan een romantisch protest tegen techniek en massa, en geenszins geboren uit een platonische angst voor het dynamische bij Jünger. Sinds de publicratie toch van Der Arbeiter, is het wel duidelijk, dat de daarin aangekondigde unüberbietbare Vernichtungsmöglichkeit der Techniek door dit geslacht vrijwel is verwezenlijkt. En de totaliteit van de voorbije en op handen zijnde oorlog zou, onder woorden gebracht, in niets afwijken van het beeld, dat Jünger gaf van de getechnificeerde, georganiseerde mensheid, nacht en dag opgenomen in de uniformiteit van werkplaats en kazerne, die de tred van het individu verloren laat gaan in de marspas der millioenen. De wereld herkent zichzelf wel ongeveer in de Zauberlehrling, en beseft met een machteloze spijt, dat de techniek inderdaad geen neutraal middel is, dat men ten goede of ten kwade kan aanwenden. De absurde consequentie echter, waarmee Jünger dit inzicht heeft uitgewerkt, is typerend voor zijn denktrant, die volkomen de abstract-systematische geest van de Duitse speculatieve philosophie ademt. Der Arbeiter is slechts zeer ten dele de objectieve analyse van een zich voltrekkend gebeuren; veeleer de vlucht in de toekomst van een late romanticus, die het feit, dat hij niet in een verleden uitwijkt voor nuchterheid houdt, en overigens bijna genoeg scherpzinnigheid bezit om zijn interpretatie de schijn van onaantastbaarheid te geven. Er is een zekere verwantschap met Spengler op te merken, al ontbreekt bij deze de krampachtige wil, tot elke prijs een toekomst te begroeten, die het hart als absurd aanvoelt. Ook met Marx, voor zover deze eveneens één enkele der tendenzen, die de maatschappelijke ontwikkeling bepalen, eenzijdig en consequent als alleen van invloed beschouwt. De onzalige philosophie van
| |
| |
Hegel, waarin werkelijkheid en redelijkheid a priori samen vallen, blijkt ook van Jüngers gedachtengang het vertrekpunt te zijn geweest. Jünger gaat zelfs nog verder, hij is bij voorbaat ingenomen met de komende werkelijkheid; ook al revolteert hij innerlijk tegen de ontwikkeling, zijn heroïsch realisme dwingt tot aanvaarding. Er is de mens trouwens geen andere mogelijkheid gegeven, wil en overleg richten immers niets uit tegen het overmachtige ‘Schicksal’.
In enkele essays, gebundeld in het in 1934 uitgegeven Blätter und Steine, tracht Jünger de veranderingen in de psychische structuur van de mens na te gaan, die aan de nieuwe heerschappij van het exacte ten grondslag liggen, Über den Schmerz, en Sizilischer Brief an den Mann im Mond zijn in dit verband het meest instructief, en vooral het laatste opstel is in bewonderenswaardig proza geschreven. In 1938 verschijnt Das Abenteuerliche Herz, en uit deze bundel aantekeningen wordt onmiskenbaar duidelijk, dat Jünger zelf de logica van Der Arbeiter logenstraft. Nadat hij aanvankelijk den Hochverrat ausgebrennt had, die hem van de massa zou kunnen scheiden, en nog in het kader van deze zelfverloochening uit de gereviseerde oplage van In Stahlgewittern alle reflexie had geschrapt, blijkt ten slotte toch, dat hij zich heeft ontwikkeld in een zin, die allerminst overeenstemt met het geprojecteerde type, de generzijds alle subtiliteit reagerende proleet. Hij verliest zich minder in abstracties, en weet zijn zeer oorspronkelijke ervaringen onder te brengen in een ongehoorde rijkdom aan beelden. Een zekere voorkeur voor het wrede en groteske is onmiskenbaar. Hij heeft de schwärmerische allure van de schooljongen Ernst teruggevonden, die eens van huis was weggelopen, om in het Afrikaanse Vreemdelingenlegioen het avontuur te zoeken.
Kon men in de Arbeiter-Übermensch conceptie de gewelddadige en transcendenterende kant van Nietzsche herkennen, in Das Abenteuerliche Herz sluit Jünger aan bij diens gevoelige en serene zijde, bij de meer visuele en klassieke Duitse traditie. Hier en daar herinnert zijn stijl aan Stifter, die naar Nietzsches oordeel één van de drie Duitse romans had geschreven, die de moeite van het lezen waard zijn. De wezenlijke ontmoetingen met het Zijn vinden, volgens Jünger, hun neerslag in beelden; het verstand is slechts de jachthond, die deze beelden apporteert. Zij willen wie bunte Vögel im Fluge geschossen oder wie blitzende Fische den dunkelsten Gewässern entrissen sein. Jünger ontdekt dat men zich over het bestaande kan verwonderen, en in die verwondering vergaat hem de lust tot speculaties. Hij is zo opge- | |
| |
togen over die ontdekking, dat hij onmiddellijk weer vervalt in mystificaties. Wat hem boeit in de natuur is niet zozeer haar verschijningen zelf als wel een werkelijkheid, die er in verborgen zou zijn: das hohe Bild der Welt ist in das Gewöhnliche als Vexierbild eingezeichnet, unfassbar nah. De werkelijkheid wordt even wonderbaarlijk, als het wonderbaarlijke werkelijk. Men zou kunnen zeggen, dat Jünger in dit boek in ongeveer dezelfde realistische zin mystisch is als Kafka. Ook de voorkeur voor het groteske hebben zij gemeen.
Bij het begin van deze oorlog verscheen Auf den Marmorklippen. Jünger koos deze titel, omdat er iets van schoonheid, hoogheid en gevaar in lag. Zo duidelijk distancieerde hij zich in dit werk van alles wat macht en geweld ademt, dat het al dadelijk bij het verschijnen uit de handel moest worden genomen. Niettemin bereikte het in zeer korte tijd de ongewoon grote oplage van dertigduizend exemplaren. Sinds de machtsovername in 1933 had Jünger elke relatie met de Partij van de hand gewezen. Toen de Führer hem een rijksdagmandaat liet aanbieden, gaf hij aan diens boodschapper te kennen, dat hij het schrijven van een goed gedicht voor verdienstelijker hield, dan de vertegenwoordiging van zestigduizend warhoofden. Uitgenodigd opnieuw zijn plaats in het leger in te nemen, antwoordde hij, dat in een weermacht, waarin Goering generaal kon zijn, voor hem geen plaats was. En reeds in 1934 had hij aan de redactie van de Völkische Beobachter verzocht, niets uit zijn werk te willen citeren of overnemen, onder voorwendsel, dat hij zelfs de schijn van actieve literaire werkzaamheid op dat ogenblik wenste te vermijden.
Al is Auf den Marmorklippen zeker geen sleutelroman, het is onmiskenbaar, dat het tijdsgebeuren er een vrijwel onvertekende weerspiegeling in vindt. Bepaalde analogieën met figuren en toestanden in rijk en partij liggen onmiddellijk voor de hand, en werden dan ook door niemand misverstaan. Aan de invloed van de legerleiding, wier bescherming Jünger genoot, was het te danken, dat schrijver en uitgever gevrijwaard bleven van vervolging. Geen van beiden deed overigens een poging de actualiteit van het boek te loochenen. Jüngers schrijftrant vertoont weinig overeenkomst met die van de psychologische roman; het verhaal doet eerder aan een legende denken, en speelt zich dan ook af in een landschap ‘voorbij de tijd’, waar twee mannen, teruggetrokken levend in een kluis op de marmerklippen, de wetten en geheimen van het leven der planten trachten te doorgronden, terwijl het land beneden hen wordt verontrust door langzaam opdringende machten uit naburige wouden. De beide
| |
| |
mannen overwegen nog de uitweg van het geweld, wanneer de terreur dichter hun tuinen nadert, maar zij komen tot het inzicht, dat er sterker wapens zijn en besluiten zich tot de geest te bepalen. Vooral ook, omdat het zinloos zou zijn, een verschijnsel te bestrijden, zonder de verborgen en diepe oorzaak ervan aan te tasten. Al leeft de herinnering aan de tijden, dat ook zij behoorden tot de vereerders van macht en geweld soms nog op, zij weten nu, dat het woord, de vrijheid en de geest een onverbrekelijke drieëenheid vormen, en wanneer een der strijders tegen het Lemurengesindel is gevallen, zweren zij bij zijn lijk, in aller Zukunft lieber mit den Freien einsam zu fallen als mit den Knechten in Triumph zu gehen. Ten slotte zijn zij gedwongen het land te verlaten, en zij gaan scheep, terwijl de oude steden aan de rand van de rivier in de ondergang opvlammen.
Jüngers protest tegen de Partij was tot dusverre zuiver haltungsmässig geweest; met de publicatie van Auf den Marmorklippen was hij op zijn gebied tot de daad overgegaan. De weerklank, die hij vond, was zeer groot; tienduizenden zagen in dit boek uitgesproken, wat zij verzwijgen moesten. Sindsdien is Jüngers integriteit wel onaantastbaar; zijn daad is van een orde, die op ten minste gelijke hoogte ligt als die van Gide, toen deze zijn Retour de l'U.R.R.S. schreef. Wat hem ertoe heeft bewogen, zich zo nadrukkelijk van het nationaal-socialisme te distanciëren, zal wel niet tot een formule te herleiden zijn. In Der Arbeiter had hij nog geschreven, dat het zeer wel mogelijk zou zijn, dat Mächte sekundairen Ranges sich rein zerstörerisch der überlegenen Mittel zouden kunnen bedienen, ohne die Verantwortung zu kennen, die in ihre Anwendung eingeschlossen ist. Maar zelfs dit inzicht kon hem er niet toe brengen, een beveiliging tegen deze geprostitueerde Elementar-Gewalt te verkiezen boven het losbreken ervan. Hij verwachtte de democratie, en herhaalde het woord van Théophile Gautier: la barbarie nous vaut mieux que la platitude, deed zodoende volledig afstand van de mogelijkheid tot rationele beheersing van het autochthone element. Zodra dit echter losbreekt en de draagwijdte illustreert van de eens neergeschreven gedachten, wordt het als vijandig, als der Klarheit und Gemessenheit unangleichbar gevoeld. Deze plotselinge herwaardering toont wel duidelijk aan, hoe Jünger voordien met abstracties had gegoocheld, ook daar, waar hij meende existentieel te denken. Dat doet niets af aan de feitelijke juistheid van een aantal beweringen in Der Arbeiter; het ‘heroïsch realisme’ echter, dat krampachtig verheerlijkt wat een
| |
| |
minder geëxalteerd denken als de zeer vulgaire consequenties van het arbeiderlijke ethos zou zien, blijkt een ‘aesthetisch romantisme’ te zijn, dat op zichzelf niet onaantrekkelijk is, maar grenzeloos onverantwoordelijk, omdat allerlei bruten er zich op kunnen beroepen bij hun laag handwerk. De opvatting van Jünger, die in Auf den Marmorklippen voorkomt, dat ein Irrtum erst dann zum Fehler würde, wenn man in ihm beharrt,, is wat goedkoop als verontschuldiging, en in haar algemeenheid als these aanvechtbaar.
Er is een opvallende analogie tussen de houding van Jünger en die van een aantal intellectuelen in onze dagen, die tot het inzicht zijn gekomen, dat elk verzet tegen de heerschappij van de massa zinloos is, en vanuit de burgerlijke cultuur zelf een creatief herbegin niet meer mogelijk. Ook dezen maken uit hun nood een deugd, en bepleiten met een masochistische gretigheid de noodzaak van hun eigen liquidatie om de abstractie mensheid een vermeende dienst te bewijzen. Bij hen is eveneens het denken losgeslagen van het avontuurlijke hart, en al zal dit te zijner tijd wel danig revolteren, voorlopig zijn deze lieden hier een even groot gevaar als Jünger destijds in Duitsland.
Na Auf den Marmorklippen verscheen in het jaar 1942, dus vóór de beslissende nederlagen van Duitsland in het Oosten, Gärten und Strassen, een oorlogsdagboek. Het stereoscopische zien, van waaruit Das Abenteuerliche Herz was geschreven, werd ook hier beoefend, en Jünger beleeft landschappen, mensen en gebeurtenissen in een niet aan de tijd gebonden zin. Ook dit boek is een protest tegen het régime, hoewel het niet in pamfletstijl werd geschreven, en de afwijzing eerder blijkt uit houding dan uit argument. Hitlers Blitzkrieg ignoreert hij volkomen, en het enthousiasme voor het soldateske avontuur, dat In Stahlgewittern beheerst, heeft plaats gemaakt voor een ironische resignatie. Kenmerkend zijn de regels: An gewissen Scheidewegen unserer Jugend könnten uns Bellona und Athene erscheinen, die eine mit dem Versprechen, uns die Kunst zu lernen, wie man zwanzig Regimenter ins Treffen führt, während die andere uns die Gabe verhiesse, zwanzig Worte so zu fügen, dass ein vollkommener Satz durch sie gebildet wird. Es könnte sein, dass wir den zweiten Lorbeer wählten, der seltener und unsichtbarer am Felsabhang blüht. De Völkische Beobachter geeft een woedend commentaar op het boek: Zwanzig Regimenter sind für uns immer noch von grösserer Bedeutung.
In Strahlungen, het tweede, nog onuitgegeven dagboek, dat gesprekken bevat met Picasso, Malraux en anderen, uit de tijd
| |
| |
dat Jünger stafofficier van von Stülpnagel in Parijs was, geeft hij zijn metaphysica van dood en onsterfelijkheid. Zijn zoon, die als matroos in Hamburg een verzetsgroep had bijeengebracht, was op de marmerklippen van Carrara neergeschoten. Misschien heeft deze merkwaardige coïncidentie met de titel van zijn boek Jüngers mystische geest nader tot het doodsprobleem gebracht. Ook zijn broer Friedrich Georg was inmiddels gevallen. In een fascinerende veelheid van beelden en gelijkenissen omcirkelt hij het raadsel van de dood; zijn sterk neoplatonisch beïnvloede phantasie laat hem de liefde voorkomen als haar matte weerschijn op aarde. Das Leben liegt im Tode wie eine kleine grüne Insel im dunklen Meer. Dies zu ergründen, und sei es auch nur an den Säumen und Brandungsgürteln, heisst wahre Wissenschaft, der gegenüber alle Physik und Technik doch nur Lappalie ist. De mensen zijn wie Sterne durch endlose Raumestiefen einander fern. Doch wird das nach dem Tode anders sein. Das ist das schöne am Tode, dass er nicht mit dem körperlichen Licht auch diese Entfernung löscht. Wir werden im Himmel sein. Of elders: So sind auch wir Leichname in der Lebensflut. Erst wenn der Tod uns aufbricht, werden wir lebendig sein.
Het heeft weinig zin, Jüngers mythologie nog aan een critisch onderzoek te onderwerpen. Hij blijkt tenslotte eerder dichter dan denker te zijn, en zijn gevaarlijkste grepen deed hij daar, waar hij zich waagde aan dit denken. Niet dàt voert meer tot kennen bij hem, maar een soort gnostische mystiek der intuïtie, waarin wetenschappelijke, dichterlijke en religieuse wijsheid zich tot een supra-rationele eenheid verbinden. Deze ideeën-mystiek, van uitgesproken plotinische structuur, gaat dan nog gepaard met een donkerder vitale mystiek, die haar weten zou putten uit verborgen bondgenootschappen met het ‘elementaire’.
Jünger ontdekte, dat het proces der overwoekering van het leven door de techniek een eigen wetmatigheid bezit, die nog maar ten dele op de menselijke wil berust, en bijna uitsluitend afhankelijk is van de mogelijkheden, die nog in de mechanica zelf liggen opgesloten. Ongeveer hetzelfde zou men van het denken kunnen beweren, - ook dat heeft een eigen, van de andere functies van de mens onafhankelijke wetmatigheid verkregen, en het is de vraag of de na vijf en twintig eeuwen overspanning van het denken heersende daemonie te niet kan worden gedaan door uit te wijken naar andere domeinen. Misschien moet ook hier een ‘magisch nulpunt’ worden bereikt, of moet het denken zelf de kluistering, die het leven verstikt, verbreken, - ongeveer in een zin, als door Simmel en Klages is beproefd.
| |
| |
Jünger veracht het denken nu - der Begriff ist das domestizierte Wort - en hij trekt zich terug op een diepzinnige woord-mystiek, die inmiddels geleid heeft tot de publicatie van Sprache und Körperbau. Hij gaat na in dit boek, hoe woorden geladen zijn met een magie, krachtens de verschillende betrekkingen waarin zij sedert hun oorsprong voor ontelbare generaties tot de dingen hebben gestaan. De eerste rol hebben hier gespeeld de betrekkingen tot het eigen lichaam, zetel van de meest elementaire eigen waarnemingen; uit het concrete van deze eerst physiologische, later collectief-sociologische grondslag zijn ten slotte de abstracte begrippen ontstaan, die bij elk nieuw gebruik van een woord onbewust mee-opgewekt worden.
Onder de aphorismen in Blätter und Steine komt de uitspraak voor: Der Nihilismus schliesst mit einem Zustande ab, in dem man am Zweifel zu zweifeln und an den Glauben zu glauben beginnt. Blijkbaar verkeert Jünger nu in dit stadium; hij ervaart dat het gebeuren inmitten eines durch Präzisionsinstrumente gespeisten Höllenfeuers über alle Fragestellungen hinaus und unabhängig von ihnen sinnvoll is. Het is dat echter alleen voor de dichter Jünger, die de gave bezit, die Werke der Erde wie am ersten Tage, das heisst in ihrer göttlichen Pracht zu sehen, en die gave is niet over de stervelingen verdeeld wie der Tau, der auf den Blättern liegt. Tussen de eerste dag en de onze liggen er vele, die niet ongedaan gemaakt kunnen worden, en op één daarvan at de mens van de boom der kennis, met alle gevolgen vandien. Sindien werd het denken een trieste onontkoombaarheid, vruchtbaarder weliswaar naarmate men de ontoereikendheid ervan dieper beseft. Maar wie er zich aan kan onttrekken, heeft bepaald het grootste gelijk, als hij niet aarzelt; elk van ons kan terecht betreuren niet in Andalusië te zijn geboren, en doet er goed aan, zich in barser dreven toe te leggen op de beoefening van het enig paradijselijke dat ons is gebleven, de luiheid. Hij kan zich het innig-genoegelijke van die toestand dan nog inscherpen door lezing van Der Arbeiter - zo kan Jünger tenminste bijdragen tot accentuering van ònze paradijselijke erfenis.
Als ‘dichter’ overigens is Jünger zeer aantrekkelijk. Gärten und Strassen, Das Abenteuerliche Herz en Die Atlantische Fahrt, verrassen soms zozeer door het twee-dimensionale van Jüngers blik, dat men inderdaad de sensatie ondergaat, de dingen in het licht van de Eerste Dag te zien. Zijn denken verschijnt in dit verband als een huiveringwekkende verbeelding, die prachtig zou zijn, indien het als denken geen pretentie had, en vooral,
| |
| |
indien bruten hun optreden er niet door gerechtvaardigd konden achten. Duitsland kon omstreeks 1920 bogen op een verbluffende reeks van deze figuren, die uit Dichtung en Wahrheit een boeiende cocktail wisten te schudden. Zij hoopten echter allen au serieux genomen te worden, en helaas ging die hoop in een nog wel boeiende, maar tamelijk ontstellende vervulling.
De laatste poging van Jünger, de profetenmantel om te hangen, werd een jammerlijke mislukking. Nadat hij in Strahlungen de hemel had ontdekt, vindt hij in Der Friede, een illegaal verspreid geschrift, de kerken. Dat is in elk opzicht een weg naar omlaag. Men hoopt, al lezende, nog dat hij vanuit een realpolitisch inzicht de dictatuur van de soutane aanprijst, omdat zij verkieslijker is dan elke tyrannie van parvenu's-in-het-heersen. Tevergeefs, Jünger is hoogst ernstig, en bepleit met een geloof, dat men alleen in Unesco-kringen als heersend zou veronderstellen, een rechtvaardige vrede in de wereld. Met dezelfde plompe argeloosheid als daar gebruikelijk is, rijgt hij zijn gemeenplaatsen aaneen: die Menschen müssen sich metaphysisch stärken im gleichen Maasse, in dem die Technik wächst, en fraaier nog: die wahre Beseitigung des Nihilismus, und damit der Friede, ist nur mit Hilfe der Kirchen möglich. Een blinde vos preekt hier de passie. Terwijl de kerken zich nog slechts staande kunnen houden voor zover zij erin slagen om te schakelen in een bedrijvige apparatuur, die uitsluitend de horizontale interessen der massa behartigt, onder eliminatie van elk essentieel christendom, verwacht Jünger met de ijver van een bekeerling van deze zijde die Beseitigung des Nihilismus. Men vraagt zich af, of hij de vaak genoemde tiefste Gründe ooit gepeild heeft, en is geneigd de waarde van alle flinkheid-van-voorheen ernstig in twijfel te trekken.
Jünger gaat voort: den Nihilisten, den Verächtern jeder verbindenden Moral kann die Menschenführung nicht zugebilligt werden. Dit zegt de man, die eens in de moraal de doodssteek voor de ongebroken elementaire krachten zag, en naar de Rückkehr der ungebrochenen Leidenschaften und starken, unmittelbaren Triebe in deze Landschaft des schärfsten Bewusstseins hunkerde. Het is begrijpelijk dat hij, nu deze penetratie wel eens opnieuw kon gebeuren, genoeg heeft van zijn krachtpatserij, maar een iets intelligenter inzicht in de geestelijke situatie had men het recht te verwachten van iemand who returns from the abyss, and not only walked its edge without ever descending.
De gereleveerde platitudes zijn voldoende om Jünger als cultuurphilosoof voorlopig ontoerekenbaar te verklaren. Wan- | |
| |
neer hij met de gemakkelijkheid van iemand die over een voedselvoorzieningsprobleem spreekt, beweert: zunächst sind die Massen zur ewigen Moral zurückzuführen, wint opeens de recente opmerking van Karl Barth, dat het Woord Gods een plasregen is, ongehoord aan plastische duidelijkheid. Het heeft ook Jünger doorweekt.
Het afscheid is dus nogal troosteloos. Misschien is de oorlog - ofschoon Jüngers meest vertrouwde element - schuld aan een tijdelijke inzinking. Misschien wordt eens het gerucht bewaarheid, dat Jünger zeggen liet: ‘Men moet in deze tijd soms voor privé-doeleinden van de christelijke omnibus gebruik maken.’ Bewaren wij voorlopig de herinnering aan een toch wel pittoresk soldaat, een duister en aantrekkelijk mysticus en een weerzinwekkend, maar fascinerend cultuurphilosoof.
|
|