Woensdag. Vannacht heb ik het hele huis met een vreugdekreet gewekt. Eindelijk dan is de vrucht der verontwaardiging gerijpt over het boek van de schrijver N., waarvan het zaad precies twee jaar en vier maanden geleden bij het verschijnen in mij is gevallen. Ik zal hem eens behoorlijk aftuigen!
Ik behoor immers niet tot die heetgebakerde recensenten, die, als zij gisteren iets gelezen hebben, er vandaag reeds hun stukje over hebben geschreven. Ik maak niet zo'n haast, - ik draag zoiets lang bij mij als een troetelkind. Maar o wee, als ik dan eindelijk loskom...
Vrijdag. Ik had gisteren bijna de verzen van een jonge dichter geprezen. Goddank heb ik me nog op tijd bedacht. Ik ben er nog van streek van. God behoede me ervoor, mij met de jeugd in te laten. Je prijst er eens één aan en plotseling maakt hij zo'n bokkesprong, dat je er tien jaar later nog de hik van hebt. Nee, dank je lekker, laat dat prijzen maar aan de anderen over.
Zondag. Bezoek aan de Schouwburg. Het stuk is natuurlijk..., maar de spelers zijn... in het werk van de regisseur voelt men duidelijk dat... een groot deel van het publiek was na de tweede acte... ik persoonlijk meen, dat...
Ik las het over en was er ontroerd van. Zelfs mijn eigen vrouw zou geen kans zien er een touw aan vast te knopen. Maar ik weet het precies - die puntjes heb ik er immers zelf in aangebracht. Ach, kon je maar zulke essays schrijven! Dat zou een zorgeloos leven worden. Iedereen zou erin lezen, wat hem goeddacht en ik zorg er wel voor buiten schot te blijven. Iedereen zou tevreden zijn.
Dinsdag. Ik heb mijn essay over het boek van de schrijver N. ingeleverd. Ik heb er al mijn jarenlang opgekropte verontwaardiging in gespuid. Het opstel is geschreven volgens alle regelen van de ‘bon ton’. Het boek heb ik ‘geschrijf’ genoemd, de schrijver N. ‘een zekere mijnheer N.’. In de afsluitende alinea heb ik het betreurd, dat hier zoveel papier aan was verknoeid en ik heb mijn diepe leedwezen betoond met de ongelukkige lezer. Alles is dus in orde, maar hoe komt het, dat ik vannacht toch niet heb kunnen slapen? Waar ben ik bang voor? Ik ben immers nooit een haantje de voorste geweest in het prijzen, ook nooit de eerste om iemand te verguizen, ik trad altijd op ‘in het licht van de dag’ en toch raak ik altijd in de knoei. Verbitterd denk ik: hoe komt dat toch? Wie kan me dat verklaren?
Woensdag. Mijn essay is afgedrukt. Wat zullen er de gevolgen van zijn?
Vrijdag. Een geweldige krach, een volkomen ineenstorting. Wie had dat nu kunnen denken, dat N. een echte schrijver is, dat hij een goed boek geschreven heeft en dat mijn essay een