Libertinage. Jaargang 1(1948)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] [L.Th. Lehmann: gedichten] Een kind te zijn is triest zijn en ontgoocheld. Wanneer wij ons vervelen, zegt men ons te spelen; en wij weten niet wat spelen is. Als de padvindersfluit, waarvan gezegd is, dat hij echt is, die is beloofd en daarom gevraagd, eindelijk is gegeven, wordt hij afgenomen om het geluid. Wij weten ook wel dat het maar één toon is, zo hard, zo koud, door geen manier van blazen te vermurwen. Maar wij zoeken muziek en blazen hoewel het haast pijn doet. Wij wachten tegen beter weten op een melodie die komen moet zo maar vanzelf, zo licht en zwevend. L.Th. Lehmann [pagina 7] [p. 7] Als ik in mijn tuin aan 't werk ben, met de heuvels achter mij, komen neer vanaf de heuvels: Bargaluut, met zijn drie haren en zijn stem als van een zaag; Schorkenool, die steeds wijdbeens loopt om zijn buik te laten slepen achter hem over de grond; Kraddewimpel, met één oog en zijn manden vol met pruimen, die hij neerzet op de drempels van de huizen van zijn dochters. En daarachter nog de kleintjes met hun puntmuts en hun hooivork, die vannacht mij komen prikken, mij en iedereen in 't dorp. L.Th. Lehmann Vorige Volgende