Libertinage. Jaargang 1
(1948)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Het ideologisch defaitismeIn het April-nummer van Criterium antwoordt Vestdijk op mijn bestrijding van zijn critiek op Koestlers The Yogi and the Commissar. Als feitelijke correctie op mijn stuk neem ik allereerst nota van zijn mededeling, dat hij geenszins ‘geporteerd’ is voor ‘de wereldrevolutie’. Ik had dit natuurlijk kunnen begrijpen, want het past precies in het portret van de alles-verklarende intellectueel, die zich wel wacht om ergens vóór of tegen te zijn. Laat ik er onmiddellijk aan toevoegen, dat ik evenmin voor ‘de’ wereldrevolutie ben, zoals hij denkt, maar wel voor een aantal ingrijpende verbeteringen, waarbij ik een eventuele revolutionnaire verwezenlijking niet bij voorbaat zou willen uitsluiten. Daarvoor ontbreekt het mij nu eenmaal aan eerbied voor de ‘legaliteit’, waarin een oprechte anti-revolutionnair immers wel een goddelijk voorschrift moet zien. Dat men soms een zekere vrijheidsbeperking tijdens een revolutie op de koop toe moet nemen, lijkt mij daarvan de onontkoombare consequentie. Ik wil van Vestdijk wel aannemen, dat ik mijn standpunt met deze concessie aanzienlijk verzwak. Maar men neemt een standpunt in, niet omdat het bijzonder sterk lijkt, maar omdat men de consequenties van alternatieve standpunten niet accepteren kan. Mijn bezwaren tegen Vestdijks critiek waren tweeërlei: ik vond zijn redenering bekrompen, toen hij het Russische probleem ‘met een ander oog’ wilde bekijken, omdat hij zijn persoonlijke bevrijding mede aan deze grote vrijheidsrovers toeschreef. (Dat zijn formulering wat de geschiedenis der vrijheid in de wereld raakt niet zou inhouden, dat hij Rusland een plaats geeft in die geschiedenis, ontgaat mij volkomen). Tevens nam ik aanstoot aan de ruimheid, de quasi-objectiviteit van de intellectueel, die het bestrijden van het kwaad wil vervangen door het begrijpen. Dit houdt overigens niet in, als ik het wel heb, dat hij het kwaad wil verdedigen, maar alleen, dat hij protesteert, als het met onjuiste argumenten wordt aangevallen. Hierin zijn wij het natuurlijk geheel eens. Maar het vreemde is, dat Vestdijks gedachtengang hem tevens doet zeggen: Men kan zijn vijanden ook bestrijden zonder ze te veroordelen en dat begrijp ik helemaal niet. Waarom zijn zij onze vijanden, als wij ze niet veroordelen? Waarom zouden wij iets bestrijden, dat wij niet als ‘kwaad’ zien? Hij zegt: Mijn bezwaren betroffen een methode van schijnbaar objectieve vaststellingen in dienst van een politieke tendenz, waarbij de stem der morele verontwaardiging resonneren moet in een klankbodem van feiten en statistieken... Het is mij niet duidelijk, waarin een morele verontwaardiging dan wèl zou moeten resonneren. In gissingen en veronderstellingen? Vestdijk veroordeelt een politieke strijd, presiceert hij nog, die zich bedient van de middelen van de moraliserende historiograaf. Het lijkt mij, dat hij daarmee iedere respectabele politieke strijd veroordeelt. Het socialisme (het ‘wetenschappelijke’ en het andere) gebruikt natuurlijk de middelen van de moraliserende historiograaf. En nog | |
[pagina 70]
| |
algemener: iedereen, die een misstand bloot legt en verandering bepleit, iedereen, die critiseert en polemiseert, laat de stem der morele verontwaardiging resonneren in een klankbodem van feiten en statistieken. De strijd tegen de Spaanse inquisitie, de strijd tegen de slavernij, de strijd tegen de kinderarbeid en andere sociale misstanden van de vorige eeuw, alle worden hiermee veroordeeld. Niets blijft er over van Multatuli's strijd voor ‘de Javaan’, van Zola's strijd voor Dreyfus en van alle andere stemmen van morele verontwaardiging, die voortgaan te resonneren in een klankbodem van feiten. Om van Vestdijks kritiek op Koestler en deze polemiek met mij nog maar te zwijgen. Dit standpunt is misschien bijster sterk, maar het is bepaald niet houdbaar. Ik geloof ook niet, dat Vestdijk eronder uit kan, doordat hij aan zijn klankbodem van feiten en statistieken toevoegt: waarvan heden ten dage geen mens de draagwijdte beoordelen kan. In de eerste plaats omdat hij de juistheid van Koestlers feiten niet in twijfel trekt (alleen de draagwijdte, zegt hij, kan niet beoordeeld worden). Hij heeft de juistheid der feiten ook uitdrukkelijk aangenomen (er is geen reden waarom de feiten niet juist zouden zijn, schreef hij in eerste instantie, bij een schrijver op wie zozeer het oog der wereld gevestigd is, en die naar zijn zeggen uit de officiële bronnen putte). Als wij dus beiden aannemen, dat de feiten juist zijn (hoewel natuurlijk onvolledig en eenzijdig uitgezocht: er zijn ook andere feiten), dan zou ik, in de tweede plaats, willen vragen, waarom wij de draagwijdte van deze feiten niet zouden kunnen beoordelen. Koestler wijst erop, dat het erfrecht, bij de revolutie in 1918 afgeschaft, weer is ingevoerd en ook in de grondwet van 1936 (die zoals bekend ‘op de groei’ gemaakt is) opgenomen. Het kapitalistische stelsel van levensverzekeringen, in 1919 afgeschaft, is weer ingesteld. Het is niet moeilijk de draagwijdte van deze feiten te beoordelen. Het onderwijs, dat sinds de revolutie gratis was (iedereen kreeg gelijke kansen), werd in 1940 zo kostbaar, dat in dat jaar 600.000 kinderen van ouders, die het schoolgeld niet konden betalen, de school moesten verlaten. Het hoger onderwijs, leren de statistieken, is een privilege geworden voor kinderen van ambtenaren (de bureaucratie, de technocratie en de nieuwe intelligentsia). Het percentage arbeiderskinderen op de universiteiten daalde van 50,3% (in 1933) tot 45% in 1935 en tot 33,9% in 1938. Er zijn nu speciale scholen van de kinderen van de hoge ambtenaren, er zijn kadetten-scholen met speciale toelatingsfaciliteiten voor officierszonen. Aan de weinige beurzen, die de armen kunnen krijgen, zijn veel zwaardere voorwaarden verbonden dan in de kapitalistische landen gebruik is. De coëducatie is boven 12 jaar afgeschaft. De draagwijdte van deze feiten is niet moeilijk te beoordelen. Het beginsel van gelijke kansen voor iedereen is afgeschaft. ‘Progressieve’ denkbeelden voor het onderwijs zijn in Sowjet-Rusland in de ban gedaan. De scholen zijn georganiseerd volgens een kaste-systeem, zoals men bijvoorbeeld op 't ogenblik in Engeland bezig is te doorbreken. Andere feiten, ‘waarvan geen mens de draagwijdte kan beoordelen’. Een van Lenins beginselen was dat van het maximum-inkomen. Geen enkele ambtenaar tot de president toe, mag een hoger salaris genieten dan een geschoold arbeider. Sinds Stalins rede van Juni 1931 (let wel: twee jaar vóór Hitler, die Vestdijk voor de Russische ‘tijdelijke’ maatregelen aansprakelijk stelt) geldt het principe van gelijke salariëring als een misdaad tegen de staat, als een kleinburgerlijke afwijking. Deze nieuwe politiek is nooit voorgesteld als een overgangsmaatregel, maar juist als een triomf van de socialistische ethiek. In Sowjet-Rusland bedraagt de soldij van een subaltern officier honderd maal zoveel als de soldij van een gemeen soldaat (in Engeland vier maal, in Amerika drie maal). Dit zijn enkele van de feiten, | |
[pagina 71]
| |
aan wier juistheid Vestdijk niet twijfelt. De draagwijdte? Dat het socialistisch gelijkheidsbeginsel van Lenin is afgeschaft. De jeugdcriminaliteit wordt in de Sowjet-Unie bestreden door de toepasselijk-verklaring van de gewone strafwet op kinderen boven de 12 jaar (inclusief doodstraf). De draagwijdte is misschien te gissen, als men bedenkt, dat dit zonder parallel is in de rest van de wereld. Gezinsleden van deserteurs, die van de desertie niet op de hoogte zijn (die er wèl van weten worden veel zwaarder gestraft) worden voor vijf jaar gedeporteerd, naar de meer afgelegen streken van Siberië. Een oorlogsmaatregel? Een besluit van 8 Juni 1934. Wat is de draagwijdte van het opnieuw strafbaar stellen van abortus provocatus en homosexualiteit? Wat is de draagwijdte van de echtscheidingswetten van 1944, die de echtscheiding behalve voor de partij-elite practisch onmogelijk maken? Wat betekent het, dat het reizen naar het buitenland voor Sowjet-burgers verboden is? Zijn dat ‘marxistische’ maatregelen? Men zou zo door kunnen gaan. Koestler noemt een lange reeks van ‘feiten’ (en hij is de eerste en enige niet), waarvan de draagwijdte niet zo moeilijk is raden is. Er is één feit, één getal, waarvan Koestler zegt, dat hij het niet uit officiële gegevens put, maar uit een combinatie van ooggetuige-verhalen en een vergelijking van bevolkingsstatistieken afleidt. Er zouden 18.000.000 (achttien millioen) Sowjet-burgers in antarctische arbeidskampen zitten, waaruit niemand ooit terugkeert. Laat ons aannemen, dat dit getal schandelijk overdreven is. Maar als het er maar acht millioen zijn of achthonderdduizend, wat is dan de draagwijdte van het feit, dat dit systeem alleen op deze manier kan bestaan? Vestdijk zegt, dat het helemaal niet zijn bedoeling is om Rusland te verontschuldigen. Maar z.i. hadden de Sowjet-machthebbers niet anders gekund. Het is altijd plausibel om te beweren, dat de historie niet anders had kunnen verlopen dan zij deed. Daarmee is alles tegelijkertijd verontschuldigd. Men krijgt gemakkelijk een vrijbrief om voortaan superieur te mogen glimlachen en geen partij meer te hoeven kiezen. Er is een horde van belanghebbenden, zogenaamd objectieven, die hun vingers niet willen branden, die begerig uitzien naar dat document. En er zijn de geïsoleerde enkelingen, die zo gaarne en zo ademloos de boosheid gadeslaan, achter glas, die hun neus plat drukken in gedetacheerde aandacht, maar die alleen voorzover zij kinderen in de boosheid zijn, het gevoel kunnen hebben, dat zij er niet bij betrokken zijn, omdat in deze wereld idealen altijd ‘verraden’ worden en kunnen doen alsof hun neus bloedt (wat in deze omstandigheden niet onwaarschijnlijk is). Dat is het ideologisch defaitisme, dat tussen de beide oorlogen zijn triomfen vierde en tijdens de jongste oorlog tot allerlei curieuze en pittoreske verschijnselen heeft geleid. Wij weten er veel van. Men kan er uitermate interessante verklaringen voor bedenken. Men kan er langdurig en erudiet over speculeren. Men kan er een roman-cyclus over schrijven. Maar voor vandaag en morgen kan men het niet hartgrondig genoeg verwensen.
H.A. GOMPERTS (De rest van deze rubriek moest tot het volgend nummer blijven liggen.) |
|