'Biographieën van beroemde mannen uit den Deventer-kring'
(1901-1903)–Anoniem Levens van onderscheidene vrome vaders– Auteursrecht onbekend
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||
Biographieën van beroemde mannen uit den Deventer-kring.Bij de bestudeering van de in 1891 verschenen dissertatie van Dr. J.H. Gerretsen over ‘Florentius Radewijns’, werd mijne aandacht gevestigd op zeker handschrift, afkomstig uit Meester-Geertshuis te Deventer, en thans te Leeuwarden berustende in de Provinciale Bibliotheek van Friesland, waar het in den ‘Systematischen Catalogus’ (5de gedeelte, Leeuw. 1881, blz. 1884) vermeld staat als B.H. 686, met den titel: ‘Uit de Colacien van Claus van Euskerken en de Levens van onderscheidene vrome vaders.’ Het bleek mij, hoeveel merkwaardigs Dr. Gerretsen bij de samenstelling van zijn proefschrift juist aan dit handschrift, door hem geciteerd als ‘H.S.B’, had ontleend, rijke gegevens als het immers behelst voor onze kennis aangaande de ‘moderne devotie’ hier te lande, in de eerste eeuw harer ontwikkeling, zoodat ik, verlangende met den inhoud meer van nabij bekend te worden, besloot het gedurende eenigen tijd te leen te vragen. Grooten dank ben ik daarom verschuldigd, inzonderheid aan Mr. J.L. Berns te Leeuwarden, die mij uit genoemde Bibliotheek herhaaldelijk het document bereidwillig ten gebruike afstond. Maar tevens past mij een woord van erkentelijkheid tegenover Dr. W.G.C. Byvanck te 's Gravenhage voor de toezending der ‘Kopie van fol. 110r-252v van het handschrift’, door den tegenwoordigen Leeraar aan het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||
Gymnasium te Amsterdam Dr. F.A. Stoett, toen nog Candidaat in de Nederlandsche Letteren te Leiden, met vriendelijke welwillendheid vervaardigd ten behoeve van Dr. J.G.R. Acquoy, doch na den dood van dezen tegelijk met vele andere ‘Windeshemensia’ in 1897 overgegaan naar de Koninklijke BibliotheekGa naar voetnoot1). Bedoelde kopie, in hooge mate mate nauwkeurigGa naar voetnoot2), heeft niet minder dan het origineel zelf uitstekende diensten mij bewezen.
Dat ons handschrift, waarvan geen tweede exemplaar schijnt te bestaan, afkomstig is uit het bekende Meester-Geertshuis te Deventer, werd alreede gezegd, en blijkt uit de mededeeling op het aan fol. 1 voorafgaande schutblad: ‘Dit buxken hoert toe den susteren van meyster gerijts huys toe deuenter.’ In de eerste helft der vorige eeuw was het het eigendom van den geleerden Frieschen taalvorscher en oudheidkundige Dr. J.H. HalbertsmaGa naar voetnoot3), van 1822 tot zijnen dood in Februari 1869 Predikant bij de Doopsgezinden te Deventer: diens naamstempel staat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||
in blauwe initialen nog tweemaal (fol. 1r en 252v) op den codex afgedrukt. Hoe is Dr. Halbertsma in het bezit gekomen van het handschrift? Aan den Heer J.C. van Slee, Predikant te Deventer en Archivaris van de Athenaeum-Bibliotheek aldaar, bij wien ik, indertijd informeerende naar de lotgevallen van het manuscript, ook over die vraag inlichtingen heb ingewonnen, dank ik de volgende gissing, waarmede ik mij ten volle kan vereenigen: ‘“Toen ten jare 1832 de “Catalogus bibliothecae publicae Daventriensis” verscheen en toen hierin ook de daar aanwezige handschriften werden beschreven, behoorde het nu in Friesland berustende Overijselsche handschrift niet aan de Stadsbibliotheek. En van een schriftelijken Catalogus, dien Prof. Jac. de Rhoer in 1762 vervaardigde, is nergens een spoor meer te vinden, zoodat ik evenmin kan constateeren, of het handschrift toen wellicht aan de Deventerboekerij toebehoorde. Dat het echter daarvan eenmaal eigendom is geweest, acht ik meer dan waarschijnlijk. Waarom? Vooreerst, omdat in 1597 de boeken en handschriften uit Heer-FlorenshuisGa naar voetnoot1) voor de Stedelijke Bibliotheek werden geannexeerd, maar verder ook, omdat nog in 1629 een onderzoek werd ingesteld naar uit Deventer-kloosters afkomstige boeken, om die in de Stadsliberie te plaatsen. Doch hoe gaat het, wanneer de contrôle op de Boekerij nu eens aan den Pedel en dan weder aan den tijdelijken Rector-Magnificus wordt opgedragen, of ook, wanneer er hoegenaamd geen contrôle is? Dan wordt er toege- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||
ëigend of het uitgeleende wordt niet teruggebracht, en - op die manier blijft menig boek in particuliere handen. Zóó zal vermoedelijk Dr. Halbertsma bij den een of anderen particulier het “Handschrift uit Meester-Geertshuis” hebben gevonden en van dezen ten geschenke hebben gekregen of aangekocht.”’ Hoe dan ook, Dr. Halbertsma, die misschien reeds vóór 1832 in het bezit van het handschrift is gekomen, heeft er een niet onbelangrijk gedeelte uit medegedeeld aan den Heer G.H.M. Delprat, destijds Predikant bij de Waalsche gemeente te Rotterdam. Deze liet dit gedeelte afdrukken als Bijlage IV (blz. 273-277) in de eerste uitgave zijner ‘Verhandeling over de Broederschap van G. Groote’ (Utrecht, 1830), en maakte er wederom gebruik van in de tweede uitgave van zijn werk (Arnhem, 1856) onder den naam van ‘Handschrift H’ (zie aldaar, blz. 347). Bovendien zijn, ter kenschetsing van de denkwijze en gemoedsstemming der Broeders des gemeenen levens, op de laatste bladzijden der beide edities van Delprat's ‘Verhandeling’ nog 17 korte fragmenten uit het handschrift gepubliceerd, eveneens door den eigenaar zelven verstrekt, en met opschriften, mede van zijne handGa naar voetnoot1). Bij testament van 1 September 1867 is verreweg het grootste gedeelte van Halbertsma's kostbare boekerij, dus ook ons unicum, gelegateerd aan de Provinciale Bibliotheek van Friesland, toen nog gevestigd | |||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||
in het Paleis van Justitie in het Ruiterskwartier te Leeuwarden, en op de 15 Juli 1869 gehouden vergadering der Staten van die provincie heeft men met algemeene stemmen besloten ‘het legaat van wijlen Dr. J.H. Halbertsma voor de Provincie Friesland te aanvaarden, en daarop de Koninklijke goedkeuring aan te vragen’. Later, toen de Bibliotheek werd verplaatst naar het Kanselarijgebouw aan de Tweebaksmarkt, werd ook het handschrift daarheen overgebracht: en hier blijft het voortaan gedeponeerd.
Het handschrift, zoowel in de meergemelde geschriften van DelpratGa naar voetnoot1) en GerretsenGa naar voetnoot2) als in den ‘Systematischen Catalogus’ ter aangehaalder plaatse reeds eenigermate beschreven, is een tamelijk dik boekdeeltje in antieken, stevigen, doch beschadigden band van donkerbruine kleur. Deze band met eenig sierwerk aan den buitenkant is weleer voorzien geweest van twee koperen sloten, maar die niet meer aanwezig zijn. Het boekje dagteekent uit het laatst der 15de eeuw, is met eene goed-leesbare, duidelijke letter op deugdelijk papier geschreven in de Nederlandsche taal (oostelijk dialect), en bevat 252 door eene latere hand met potlood onnauwkeurig gepagineerde folio'sGa naar voetnoot3) (504 bladzijden). Op iedere beschreven bladzijdeGa naar voetnoot4), breed 10.5 en hoog 14 c.M., komen 20 regels voor; slechts enkele bladzijden tellen 18, 19 of 21 regels. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||
Fraai ziet het werkje er niet uit. Over het uitwendige, den gehavenden band, heb ik zooeven gesproken. Met betrekking tot het inwendige valt het volgende op te merken: dat het manuscript de kennelijke sporen draagt van dikwijls in handen te zijn geweest, terwijl het in den loop der eeuwen hier en daar veel van de vochtigheid schijnt geleden te hebben. Daarenboven heeft een klein knagend insect menig blad, hoewel gelukkig in geringe mate, beschadigd, maar toch zóó, dat sommige letters òf geheel vernietigd òf bepaald onleesbaar zijn geworden. Het handschrift beschrijvende, mag ik niet nalaten een overzicht te geven van zijnen inhoud; zoo doe ik dan hier afdrukken de titels der verschillende opgenomen stukken, maar volgens de pagineering, die zij behooren te hebben:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||
Al deze opschriften zijn met robrik geschreven. Door smalle strookjes perkament, die even buiten de folio's uitsteken, is aangeduid, waar een nieuw onderdeel begint; zulke strookjes ontbreken fol. 1, 207, 218, 221, 233 en 246. Voorin in den codex en achteraan bevinden zich enkele schut- of aanvullingsbladen: onmiddellijk na fol. 252 zijn twee bladen perkament gebonden van een Latijnsch rechtsgeleerd handschrift uit de 14de eeuw (Ao. dni mo. ccco. xivo). Het ‘Suster greete sheren’ aan den voet van fol. 252v is blijkbaar de onderteekening door de afschrijfster van het manuscript. Nog vermeld ik, dat aan de binnenzijde van den band met een ouwel een blaadje papier is vastgehecht, waarop met potlood de volgende aanteekening: Annee 1460 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||
Over de in ons handschrift opgenomen biographieën behoef ik niet in bijzonderheden te treden, omdat zij straks na dit ‘Inleidend woord’ in haar geheel worden uitgegeven en het dan voldoende zal blijken, welke waarde zij bezitten. Uit de inhoudsopgave is ons duidelijk geworden, dat zij fol. 110r-252v van den codex voorkomen. Het zijn alle eerder karakterschetsen dan eigenlijk gezegde, volledig uitgewerkte levensbeschrijvingen, voor een groot deel ‘goede punten’ aangaande sommige hoofdpersonen uit den Deventer-kring en aangaande hunne werkzaamheid in den eersten tijd der Broederschap. Gerrit de Groote, Florens Radewijns, Johan Brinckerinck, Rudolf Dier van Muiden, Peter van Amsterdam, Melis van Buren, Lubbert Bosch, Gerard Zerbolt van Zutphen, Hendrik Bruin, Johan van Vianen, Johan Kessel en Arnold van Schoonhoven, - ziedaar degenen, die, de een veel breedvoeriger dan de ander en allen meer naar hun inwendig dan naar hun uitwendig leven, biographisch worden behandeld. Wie deze ‘Levens’ heeft opgesteld, is niet bekend; de naam van den auteur wordt nergens genoemd. Ongetwijfeld is hij uit den boezem der Broederschap zelve voortgekomen: hierop toch wijst de schoone schildering, door hem fol. 130v-132r gegeven van het religieuse leven der devoten te Deventer, dat hij van zeer nabij moet gekend hebben. Misschien mogen wij nog eene schrede verder gaan en aannemen, dat de schrijver heeft behoord tot de leerlingen, althans tot de geestverwanten van Florens Radewijns: zóó alleen laat zich verklaren niet enkel de bijzondere voorliefde, waarmede hij in zijne tweede levensschets diens | |||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||
beeld teekent, maar ook de onbegrensde eerbied, dien hij hem doorloopend toedraagt. Opmerking verdient, dat de biographieën, ofschoon zelfstandig bewerkt, blijkens tal van overeenkomstige plaatsen nauwe verwantschap vertoonen met het ‘Liber de vitis discipvlorum domini Florentii’ van Thomas a Kempis (in zijne ‘Opera omnia’). Ook kan niet worden ontkend, dat het fol. 142r-156v voorkomende ‘Leuen ende wanderinge des eersamen vaders here iohan brinkerinck’ klaarblijkelijk onder den invloed staat van de meer uitvoerige, hoogst merkwaardige ‘Vita Ven. Ioannis Brinckerinck’, zooals die gevonden wordt fol. 27r-42r van het uit Heer-Florenshuis te Deventer afkomstige M.S. no. 8849-8859 der ‘Bibliothèque royale’ te BrusselGa naar voetnoot1).
Den beoefenaars der wetenschap, inzonderheid hun, die de Broederschap des gemeenen levens en de Kloostervereeniging van Windesheim tot een voorwerp van studie maken, meen ik eenen dienst te bewijzen, wanneer ik de ‘Biographieën van ons handschrift no. 686’ in het licht geef. Gaarne bied ik ze aan de Redactie van dit ‘Archief’ ter plaatsing aan, in het vertrouwen, dat haar inhoud zal bijdragen tot de vermeerdering van onze kennis, en leiden moge tot voortgezette geschiedkundige onderzoekingen in zake het godsdienstig-zedelijk leven der devotie hier te lande gedurende de 14de en 15de eeuw.
Ten slotte nog dit: Ik heb gemeend de ‘Biographieën’ te moeten publi- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||
ceeren met inachtneming van de ‘Bepalingen over de uitgave van handschriften’, zooals die indertijd zijn vastgesteld en aanbevolen door het Bestuur van het Historisch Genootschap te Utrecht. Wat in originali met robrik geschreven is, heb ik gespatieerd laten drukken. De woorden, in het handschrift in margine geplaatst, staan in de uitgave tusschen sterretjes.
D.A. BRINKERINK.
Bovenkarspel, October 1901. |
|