Lente-bloemtjes geworpen in de schoot van aangename juffers
(1682)–Anoniem Lente-bloemtjes geworpen in de schoot van aangename juffers– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
[pagina 124]
| |
Die noyt haar weerga sag,
Wanneer de goede aarde
Nog geen doornen baarde,
Doen nog in het gras
Geen slang verborgen was.
De weereld klonk van vreugt,
De beemden steeds in jeugt
Vol aangename bloemen,
De rooselaar
Vercierd' het gantsche jaar.
De beekjes vloeyden elk
Van suyker en van melk,
Wie kan de wellust noemen
Van eene lent
Die nimmer liep ten end'?
| |
[pagina 125]
| |
Geen hete son,
Geen gure winter kon
Met ongena de teere
Jonge spruytjes deeren,
't Westewindje rook
Na myrt, na thym, na krook.
O driemaal lukkig volk!
Wanneer geen wréde dolk.
U ed'le rust quam stooren,
Doen 't goud nog leyd
In diepe duysterheyd.
Het staal was niet gewét,
De klinkende trompét
Nog trommel liet sig hooren,
Maar ongewoon
| |
[pagina 126]
| |
Dien harden oorlogstoon,
Versleten sy
Haar tijd in lekkerny,
In onbesproken weelde
Dien haar noyt verveelde
Onbekommert heen
En altijd wel te vrêên.
4.[regelnummer]
De jeugt ging sonder gal
Sig over berg en dal
Met eens gesinde sinnen
In 't lief saisoen
Vermeyden door het groen;
Geen ydel punt van eer
Vergiftigd' immermeer
De soetigheid van 't minnen,
| |
[pagina 127]
| |
Het egt verbond
Had een volmaakte grond.
Geen eigenbaat,
Geen sugt, nog vuijlen haat
Die d' oogen kan verblinden
Deed een minnaar vinden
Altoos hem bereyt
Een onbeweeglykheyd.
5.[regelnummer]
Volmaak te Philis geev
Dat eens dees éew herleev
Dees éew die mijn gedagten,
En teer gemoet
Streelt met een hemelssoet;
Van uw barmhertigheen
Godin, kan ik alleen
| |
[pagina 128]
| |
Dit groot geluk verwagten
Sonder uw is
Mijn leven duysternis
Ag overweeg
Mijn liefde eens ter deeg,
Beandwoord met verblijden
Al mijn droevig lijden,
Mijn standvastigheid
In edelmoedigheyd.
|
|