Lente-bloemtjes geworpen in de schoot van aangename juffers(1682)–Anoniem Lente-bloemtjes geworpen in de schoot van aangename juffers– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Aan Juffr. n.n. op desselfs verjaardag. SChoon dat ik heb veel van mijn kruyt verschoten, Mijn winkeltje met vaarsen toegesloten, En weinig meer in dese waren doe Schier opgedroogt gelijk een gelde-koe, Om dat in lang de hondse sang-godinnen My niet wat gaven van haar nat te ninnen, Soo kon ik egter niet na laten, of Wanneer ik kreeg so aangenamen stof, Wanneer ik hoorde soete Pieternelle Hoe dat de tyd met haar bedrieglijk' elle [pagina 115] [p. 115] Uw weer een jaartje toegemeten had, Of ik teeg datelijk soo op een pad Om spijt Apol, en al sijn oude Musen Mijn hersenen wat nader uyt te pluysen, En met wat rijmen uw te pakken aan Die over beyde sijden qualijk gaan, Om uw te maken, soo het na mijn wenschen Mogt lukken de gelukkigste der menschen, En te betoonen, hoe het by me lag Met vroolijkheid op uw geboorte-dag. O jonge Juffer welkers rooseblaadjes Aan 't openen sijn, gy die de lente paadjes Betreedt, die wel geneuglijk sijn maar kort, Die lekkre kost voor brave vrijers wordt; Uw wensch ik (om eens op mijn text te raken) [pagina 116] [p. 116] Dat gy in tijds goe agt geeft op je saken Schoon datje daar nog weinig werk af maakt, En 't aan je koude kleeren niet eens raakt Het salje egter om 't wat te bekorten (Dat wed ik) noyt aan kleur van vryers schorten. Je krijgt eerlang een menigt' omje heen, En mogelijk aan yder vinger een Ik wenschje 'n geen me daar juyst in den sin viel Dat de Gesusteren aan 't levens spin-wiel Uw willen sulk en langen gouden draad Spinnen, dat daar het end van weg af gaat, En schoonje komt een hondert jaar te leven Dat het gebit je nimmer ga begeven, En noyt van doen hebt tot je groot geluk Het alderminste stokje ofte kruk; [pagina 117] [p. 117] Ook datje voor een hele kraam met brillen Geen oorttje ja geen duyt sult geven willen. In 't kort dat alles mag soo wel vergaan Dat je daar selver moet verstomt voor staan, En seggen hoe is 't mooglijk hoe kant komen? Ik had het immers soo niet kunnen droomen. Nu diend'er nog soo vry al wat geseyt, En op het cierelijkste uytgebreydt Uw soeten-aart in welgemaakte leden Uw geestigheid in ommegang en seden Met al het geen dat uw soo minlijk maakt, Maar beter ist dat werkje hier gestaakt Dewijl het klaar leyt voor een yder open. En 't ligt met my soo wel niet af mogt loopen Dit ene blaadje (och wat praat ik hier) [pagina 118] [p. 118] Een hele riem imperiaal papier Wanneer ik al uw deugden opging tellen Was niet genoeg om alles daar te stellen, Ook breng ik dit nog tot verschooning by, En set het hier voor 't laatste in de ry (Mijn goede wil en mening onbesproken) Het snéwen heeft mijn aandagt wat gebroken. Vorige Volgende