De Leiegouw. Jaargang 17
(1975)– [tijdschrift] Leiegouw, De–
[pagina 283]
| |
MededelingenEen gevaarlijk Varken in Kortrijk in 1562. Een Dierenproces voor de Schepenen van Kortrijk.Art. 1385 van ons Burgerlijk Wetboek bepaalt, dat de eigenaar van een dier, of diegene die zich ervan bedient, aansprakelijk is voor de schade die door het dier veroorzaakt is. In de middeleeuwen en de moderne tijden had men over de verantwoordelijkheid voor de schade die door dieren toegebracht werd, totaal andere opvattingen. Oorspronkelijk was de eigenaar van een dier dat schade had veroorzaakt, niet alleen ten volle burgerlijk aansprakelijk, maar werd hij eveneens gestraft. Slechts langzamerhand overwon de opvatting, dat de eigenaar de schade ook niet gewild kon hebben en hij met de boze eigenschappen van zijn dier niet bekend kon zijn. Deze opvatting leidde ertoe, dat in de 14de eeuw de eigenaar zich van zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid kon ontdoen door het dier af te staan aan de benadeelde en later aan de gerechtsofficierGa naar voetnoot(1). In de 16de eeuw dienden de gerechtsofficieren evenwel een proces te voeren om het schadebrengend dier in hun bezit te krijgen. Zo dagvaardde Jan de Lohem, baljuw van Menen, omstreeks 1557 Jan de Deurwaerder voor het leenhof van Menen ter konfiskatie van een van zijn huurpaarden. Het bewuste paard had immers al dravend zijn ruiter afgeworpen; de ruiter was evenwel met zijn ene voet in een stijgbeugel blijven hangen zodat hij met zijn hoofd over de straat gesleept was, waardoor hij zo gewond werd, dat hij in levensgevaar verkeerdeGa naar voetnoot(2). Mathys Van Caelberghe, amman van Roosbeke, liet omstreeks 1570 een paard konfiskeren dat een kind gedood hadGa naar voetnoot(3). Naast deze procedure, die feitelijk meer van civielrechtelijke aard was, | |
[pagina 284]
| |
ontwikkelde zich vanaf de 13de eeuw een werkelijk strafrecht tegen de schadebrengende dieren zelf. Het strafproces tegen deze dieren werd op dezelfde wijze gevoerd als tegen mensen. De executie geschiedde door de beul en zijn helpers op dezelfde wijze als de executie van misdadigersGa naar voetnoot(4). De verklaring van dit kultuurhistorisch verschijnsel, dat we in geheel Europa van de 13de eeuw tot de 17de eeuw terugvinden, is moeilijk te achterhalen. Sommige auteurs menen dat men in de middeleeuwen en de moderne tijden in dergelijke dieren een boze schadelijke duivel waande, die men op plechtige wijze wilde vernietigen. Het dierenproces zou in feite een demonenproces geweest zijn (4). Een voorbeeld van een dergelijk dierenproces vinden we terug in 1562 in Kortrijk. Twee varkens, eigendom van Jacques de Clercq, wonende in Kortrijk, waren uitgebroken en zijn huis binnengedrongen, waar ze een kind van drie tot vier maanden oud, doodden en gedeeltelijk opaten. Toen de luitenant-hoogbaljuw van Kortrijk dit vernomen had, liet hij de varkens aanhouden. Voor de schepenbank van Kortrijk werd tegen de zwijnen een strafproces gevoerd. Jacques de Clercq deed afstand van de twee varkens teneinde zich van zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid te ontdoen. De schepenen veroordeelden de twee zwijnen tot onthoofdingGa naar voetnoot(5). In de baljuwsrekening vinden we het verhaal van de executie. De beul onthoofdde de varkens op het galgenveld, begroef er de twee rompen en stelde de kop van een van de twee op een staak tentoonGa naar voetnoot(6). De executie gebeurde op dezelfde manier als bij de mensen. Ook van de mensen die in deze periode onthoofd werden, zette men het hoofd tentoon op een staakGa naar voetnoot(7).
J. Monballyu. | |
[pagina 285]
| |
Vonnis 2 september 1552Ga naar voetnoot(8).Up de calainge ghedaen van weghen mijn heer den hoochbailliu ten laste van twee zwijnen toebehoorende Jacob de Clercq wonende binnen dezer stede, ter cause dat een van de twee zwijnen vernielt ende ter doot ghebrocht heeft een jonck kindt van den zelven Jacop, van den oude van 3 zo 4 maenden; ghehoort hier up den voornoemden Jacop de Clercq die de zelve twee zwijnen gheabondoneert heeft, ende ghenomen behoorlicke schauwinghe van den zelven kinde; de voornoemde scepenen condempneren de voornoemde twee zwijnen bij justitie ter doot ghebrocht te worden onder tgherechte te sprietweghe buuten de ghendtsche poorte, daernaer thooft van een van dien ghestelt ende gherecht te worden op een staecke ende de reste van de voornoemde zwijnen aldaer ghedolven tzijne. Actum den 2 in september 1562. | |
[pagina 286]
| |
Onofficiële Klokkenluiders in Spiere. 1788.Dat onze voorouders zich niet altijd eerbiedig gedroegen tijdens de goddelijke diensten, blijkt o.m. uit het schriftelijk verzoek dat pastoor August Bruno Cordier van Spiere op 13 maart 1788 aan de wethouders van het dorp richtte, om maatregelen te treffen tegen het wangedrag van sommige parochianen in de kerk. De sonnerie, d.w.z. de plaats in de kerk waar de klokken geluid werden en waar de klokketouwen door de zoldering tot tegen de grond hingen, was een verzamelplaats geworden van jonge en oudere lieden die er de spot dreven met de vrome gelovigen. Tijdens de diensten praatten ze hardop, alsof ze op een markt waren. Erger nog, ze luidden de klokken in het wilde weg en trokken hierbij zo hard aan de touwen dat de klokken omkantelden en dreigden te breken. Soms stichtten ze verwarring bij de gelovigen door de klokken zo te luiden dat er geen verschil te horen was tussen de eerste aankondiging van de dienst, een lange poos vooraf, en het zgn. ‘inkloppen’ of het luiden juist voor de dienst. Zo kwamen er veel mensen te laat. De pastoor stelde voor, ofwel de sonnerie af te sluiten, ofwel de klokkentoren gesloten te houden en de klokketouwen achter slot op te bergen in een kastje tegen de muur van de sonnerie. Spiere bezat blijkbaar geen officiële klokkenluider. De pastoor vroeg immers ook aan de wet een of meer clochemants aan te stellen, die de gelovigen volgens de regels van de kunst naar de diensten zouden oproepen. Niemand anders zou daartoe nog het recht hebben. Het verzoek van de pastoor viel in goede aarde. Nog dezelfde dag immers besloten de weethouders van Spiere de sonnerie af te sluiten en de sleutel ervan toe te vertrouwen aan lieden die met het luiden van de klokken belast zouden worden. Laten we hopen voor pastoor Cordier, dat de vrome zielen van Spiere daardoor weer ongestoord de diensten hebben kunnen bijwonen.
N.M. | |
[pagina 287]
| |
Bijlage I:
| |
[pagina 288]
| |
Bijlage II:
|
|